Deel via

De nacht die mijn wereld veranderde

November 2015
Na bijna dertig jaar huwelijk gaat Willem van Ringelensteijn (56) op zichzelf wonen. Met zijn echtgenote heeft hij besloten tot een ‘time-out’. Hun kinderen stemden hiermee in. Speciaal voor SenNet Magazine schrijft hij een column over hoe hij dit proces beleeft en ervaart, tot op het bot, tot aan de einddatum van hun ‘akkoord’: een jaar na dato… Lees hier het derde deel van zijn pakkende verhaal.

Wreed word ik gewekt door het daglicht, dat ongehinderd het kale vertrek binnendringt, scherp en fel. En veel te vroeg, naar mijn gevoel. De geur van verse spaanderplaat en Zweeds fineer is misselijkmakend. Of is het die putlucht uit de krochten van mijn gestel? Gedesoriënteerd draai ik me af van het licht. Wakker worden wil niet, niet bewust, of bewust niet. Langzaam komt het besef. Dit bed, ik heb er nooit eerder in geslapen. Toch is het van mij, nieuw gekocht, een dubbelbed, maar slechts enkelvoudig beslapen. De lakens voelen klam, nat, tot in het dekbed. Katterig memoriseer ik de voorbije nacht: onrustig, want onophoudelijk geplaagd door een draconisch carnaval van herinnerde en visionaire momenten in een spervuur van fragmenten, zonder enig verband. Frisse lucht!! Ik schiet overeind en open een venster, dan mijn ogen. Het uitzicht is moordend. Het vertelt me dat de wereld is veranderd, op één nacht tijd. Gisteren ben ik verhuisd.

/106/Relaties/slaap.jpgMijn bezittingen gingen me voor, een week eerder. Ik hoefde, zo had ze me na de verhuisdaad toevertrouwd, pas weg als ik eraan toe was, wanneer wij eraan toe zouden zijn, al was dat volgend jaar. De blik in haar ogen sprak. Dit impliceerde –ook mijn bed was al meeverhuisd- dat ik dan gedwongen was om de nachten ofwel ergens in huis op een matras door te brengen, ofwel in haar kamer, bij haar, in onze echtelijke sponde. Ruim dertig jaar geleden wijdden we die in, in zonde, immers nog samenwonend. Het werd een podium bij uitstek voor onze liefde en lusten. Drie kinderen zijn er in verwekt, gegroeid van bevruchte eicel tot nog slechts af te leveren wereldburger, zijn er gevoed en gewiegd, verschoond, gekoesterd, toegezongen, geliefkoosd, getroost. Wij deelden er onze gedachten en dromen, tot we in slaap vielen, zij aan zij, lepeltje-lepeltje, of vleselijk verbonden. De laatste jaren verwerd precies dat walhalla tot snurkplek; we sliepen er almaar slechter van, allebei. De vraag wie nu wie wakker hield, was en is irrelevant. We besloten apart te gaan liggen, zij in dat royale bed (tenslotte door haar gekocht en betaald), ik in een eenpersoons dat ooit voor één van de kinderen was. Een enkele keer lag ik nog bij haar, naast haar, op invitatie. Slapen kon ik dan nauwelijks, net als de voorbije nachten; bijna een ganse week lang. Het geeft te denken…

Naarstig probeer ik iets van een routine te vinden in het nieuwe. Maar ik weet zelfs niet waar te beginnen, of hoe, en waarom eigenlijk. Alles hier herinnert aan daar thuis, alles, zelfs de sporen die ze achterlieten, na gisteravond. Ze kwamen op bezoek, met z’n vieren. Het boeket staat in volle pracht, als aandenken; de wijnflessen ook, maar leeg. Dit zondagse familiediner, ons eerste, was tevens een soort house-warming, en de enige. Twee van de koters waren hier voor het eerst; onze oudste had me geholpen met verhuizen, de lieverd. Het was fijn hen hier te hebben, ergens ook heel vertrouwd. Des te venijniger hakte het moment erin dat ik alleen achterbleef, toen zij vertrokken, met z’n vieren. En toen? Toen kwam de man met hamer langs. Leegte. Stilte. Whiskey; Irish.

Het nazomertje was al dagen tevoren aangekondigd, maar overtreft zichzelf op deze herfstdag. Ik moet naar buiten, eruit, om wat ik de laatste dagen heb meegemaakt, te verwerken, een plek te geven. Of weg te drukken? Te wissen? Ik verzamel mijn hengels, visgerief, waadpak, en ga en route. Een automatische piloot neemt het stuur al dra van me over, en moet een beschermengel als bijrijder hebben gekozen. Als ik arriveer, aan ‘mijn’ petiete riviertje, herinner ik me bar weinig van de rit erheen, maar ik ben er, en dat is het enige wat telt. Er blijkt zelfs nog bier in de kofferbak te liggen.

Het is niet makkelijk om mij te zijn, maar ik kan er verdomd goed mee levenAan de wil ligt het niet, maar de focus ontbreekt me ten enen male, de finesse ook. Die laksheid van mijn alter ego stoort me, hindert me. Ik verstap me regelmatig, glijd vaak uit in de glibberige bedding, mis tal van aanbeten, raak massa’s vliegen kwijt. Ik rook veel. En als ik dan –tegen mijn gewoonte in- een pauze inlas, onderga ik wat bedoeld was als kort intermezzo feitelijk als dé afsluiting van dit forelseizoen, definitief. Schluß! Ik houd het voor gezien. Ik laat het vissen voor wat het is. Nu, dát geeft pas te denken!

Terug bij de auto, zet ik me aan het water, en peuter een inmiddels goed gekoelde pint tussen de verdronken boomwortels vandaan. ‘Alles geeft te denken, álles!’ Ik schrik van mijn eigen stemgeluid. Geen nood: niemand zal me hier horen, en verstaan al zeker niet. Hier komt geen kat, hooguit een verdwaalde houtvester. Juist die solitude doet me deugd. Ik kan intens genieten van een entourage zonder menselijke aanwezigheid of tekenen daarvan. Ik ben graag op mezelf, heb dat altijd gehad, nodig gehad. Al op piepjonge leeftijd nam ik me voor om grenzen op te zoeken om ze te verleggen, en mijn eigen krijtlijnen te tekenen. Het resultaat: te veel interesses, te veel hobby's, te veel bezigheden, alle even dierbaar, soms om beurten om aandacht vragend, vaker allemaal tegelijk, schreeuwend zelfs. Dat vergt tijd, veel, kost er nog een pak meer van, en gaat dus ten koste van andere activiteiten, niet zelden prioriteiten voor anderen. Heb ik me, in dat opzicht, niet wat te eendimensioneel opgesteld? Iets over het hoofd gezien? Iemand tekort gedaan? Mezelf inbegrepen? Ik heb het altijd geweten (anderen ook, maar dit terzijde): het valt niet makkelijk om mij te zijn, maar ik kan er verdomd goed mee leven. Ik ben wie ik ben. Iemand moet het toch zijn? Wie anders dan ik?

Ik moest er echt weer aan wennen, aan hun aanwezigheid, hun drukte, hun verhalen, toen ze een week geleden terugkwamen van een veertien dagen Zuid-Frankrijk - al die tijd was ik als enige op het honk. Sowieso kon ik niet woest enthousiast worden over hoe fantastisch het was geweest, ondanks alle superlatieven. Ik was immers niet mee. Ik had straf. Hun plan om ginder vakantie te gaan vieren, dateert van maanden her. Toen was de sfeer thuis –laat ons zeggen- bevroren. Na ontdekking van het complot bleek papa niet alleen expelliarmus, vooral was hij ontgoocheld. Wonderlijk, naarmate de dag waarop de schare met respectieve aanhang zou vertrekken, naderde, kwamen er af en toe stille hints om wellicht alsnog mee te gaan, of later een paar dagen over te komen? Spijtoptanten? Ik sloeg het verkapte aanbod af, wetend dat ik mijn dagen hard nodig zou hebben, ik. Mijn verhuis diende terdege voorbereid, door mij. Als farce was deze fase immers niet bedoeld, ook niet als het een tijdelijke moest zijn.

/106/Relaties/poes.jpgHet alleen zijn, die twee weken, was overigens relatief. Met een kat en een hond heeft een mens altijd wel iets van aanspraak. Er waren dagen dat ik met geen zinnig iemand sprak, wilde spreken. Aan de conversaties die ik als een Franciscus van Assisi met mijn twee kompanen voerde, had ik voldoende. En dan die avondwandelingen door de wijk, getrouw met drie op stap. Goh, wat mis ik mijn huisbeesten. Ze leken aan te voelen dat het uur nul naderde. Of beeld ik me dat in? Missen zij mij? Zijn ze tot een ‘missen’ in staat? Missen, immers, is hopen dat iets terugkomt, dat iemand terugkomt …

Ik neem nog een pint, en kan de verleiding niet weerstaan om toch even nog die ene opportunist aan te werpen die vlak achter de hoofdstroom, onder de overhangende takken, aast. En nog ene, iets verder stroomopwaarts. En vervolgens … Voor ik er erg in heb, is het six-pack op, en is het praktisch donker, maar ík heb de revanche die ik op mijn tweede ik nam, gekregen, nee, afgedwongen. Nog eens een tiental forellen, met een ‘lest best’ als zelden tevoren: een fors, krachtig mannetje in diepe, donkere, sprekende herfsttinten. Met de kop in de stroom laat ik deze Goliath rustig op krachten komen. Dan zwemt hij weg, uit mijn handen, terug naar zijn revier, en lijkt er zowaar iets van rust, berusting over mij neergedaald. Baron von Münchhausen zou trots op me zijn geweest, zoals ik mij vandaag uit mijn eigen drijfzand heb weten trekken.

Tijd om terug te keren naar de rest van de wereld, die toch minder veranderd blijkt dan ik deze morgen nog vreesde. Twee uur te gaan, naar daar waar niemand op mij wacht.

Auteur: Willem van Ringelensteijn

2 reacties

MarcKercks
Wat een prachtig beschreven tristesse.
21/11/15 11:04 REAGEER
gorgonzola
vreselijk
27/11/15 14:30 REAGEER

Login Registreer

Willem van Ringelensteijn

Columnist
Columnist
De auteur is werkzaam als communicatie-adviseur en copywriter. Daarnaast schrijft hij reportages, columns, biografieën, jubileumuitgaven, boeken, etc., al dan niet in eigen beheer gepubliceerd of uitgegeven.

Meer artikels van Willem van Ringelensteijn

Recente Artikels

Gerelateerde Artikels