Deel via

Gevangen in onze eigen fuik?

January 2016
Na bijna dertig jaar huwelijk gaat Willem van Ringelensteijn (56) op zichzelf wonen. Met zijn echtgenote heeft hij besloten tot een ‘time-out’. Hun kinderen stemden hiermee in. Speciaal voor SenNet Magazine schrijft hij een column over hoe hij dit proces beleeft en ervaart, tot op het bot, tot aan de einddatum van hun ‘akkoord’: een jaar na dato… Lees hier het zesde deel van zijn pakkende verhaal.


/112/Rene/istanbum.jpgIk twijfel. Dus ga ik bij mezelf te rade. De voorbije maanden hadden in het teken gestaan van mijn vertrek. Het had me weinig verder gebracht dan in en om ons huis. Nadat ik op het nieuwe adres ingericht zou zijn, zo had ik mezelf gezworen, was uitwaaien een eerste prioriteit. Waar? Het was l’embarras du choix: in Polen, Georgië en Iran was het nog hoogseizoen voor de forel. De uitnodigingen had ik op zak, ik hoefde maar te bellen en de vluchten te boeken. Normaal gezien had ik zeker voor één van die opties getekend. Of twee. Nu niet. Even geen koudbloedigheid, even geen kille, verkillende omgevingen om me heen. Ik ben toe aan iets warms, iets verwarmends. Ruim voor mijn verhuis hadden we er al eens over gesproken, om er mogelijk samen op uit te trekken, naar een mediterraan oord, of zuidelijker nog. Daar zag ze wel iets in, zo had ze gezegd, zij het met enige aarzeling. Met het korten der dagen namen de bestemmingen die daarvoor nog in aanmerking kwamen, af. In zakelijk opzicht blijkt het haar plots lastig uit te komen. En dan is er natuurlijk het argument ‘de kinderen’. Komt dit alles uit die gereserveerdheid, die terughoudendheid van de laatste weken, juist nu we weer op goede voet waren komen te staan? Haar alternatief, om dan ergens een weekendje wat te gaan wandelen, valt verkeerd. Als ze er geen zin in heeft, er niet in gelooft, dan kan ze daar toch recht voor uitkomen? We hadden immers beloofd om open en eerlijk te zijn tegenover elkander? Maar of ik het haar of mezelf ooit zal kunnen vergeven dat dit jaar dan herinnerd moet blijven als zomervakantieloos?

Ik sta intussen al wat minder vast op de benen. Toch wervel ik als een tornado door mijn appartement. Proper moet alles zijn, brandschoon en onberispelijk, en fris moet het rieken. Ik leg verse lakens en nieuwe handdoeken. De afwas is weggewerkt en weggeborgen. De olijven staan klaar, twee favoriete soorten. De witte wijnen mogen uit de diepvriezer. Wat nog? Na een bliksemsnelle douche stuur ik een sms om te vragen hoe laat ze denkt te komen. Het aperitief in de late namiddagzon was uitgemond in een diep en innig gesprek. Ook een mogelijk tripje samen was aan de orde geweest. Bij het afscheid waren we nog lang niet uitgepraat (als wij dat ooit al zouden zijn). Na het eten –ze had de kinderen beloofd te zullen koken- zou ze langskomen, en blijven logeren. Terwijl ik wacht op haar antwoord, in alle ongeduld, schenk ik mezelf in.

Twijfels. Gaan we er wel zuiver mee om, met onze time-out? Het voelt wel erg fijn, al wekenNog meer twijfel. Gaan we er wel zuiver mee om, met onze time-out? Trekken we misschien te veel aan elkaar, bewust of onbewust? Kunnen we de ander niet loslaten? Die ander, of het beeld dat we daarvan hebben? Willen hebben? Moeten we meer afstand nemen, toelaten, afdwingen? Of minder? Heel fout kan het niet zijn, hoe we met elkaar omgaan, want het voelt erg fijn, al weken. Wie kan het ons kwalijk nemen? Wij zijn immers de maat van onze dingen, de enige, bovendien enig eigenaar van onze eigen twijfels? Het is tenslotte de eerste keer dat ons zoiets overvalt? Nee, niet waar, de tweede keer. Het was in ons vierde huwelijksjaar dat ze me ophaalde aan de luchthaven, met een andere auto dan de mijne, en afzette voor een huis dat –bij binnenkomst- weliswaar slechts deels leeggehaald bleek, maar daarmee wel bijkans ontzield was. Ter gelegenheid van mijn vaders vijfenzestigste was ik een midweek naar Wales geweest, met mijn zus en beide ouders. De redenen die zij destijds als excuus had aangevoerd om niet mee te kunnen, herinner ik me zelfs niet. Achteraf bleek dat ze die dagen had gebruikt om al het hare te verhuizen, naar haar ouderlijk huis. En om een echtscheidingsprocedure in gang te zetten. Een vier maanden heeft die toestand geduurd. Onze oudste is –tot op de maand terugrekenbaar- het levende bewijs van ons hernieuwde samenzijn toen.

/112/Rene/tafel.jpgIk stel me haar voor, hoe ze nu thuis zit, met de kinderen, aan de dis. Dan bedenk ik dat ik daar zou moeten zitten, in hun plaats, zoals mijn moeder destijds met mijn vader, zonder mijn zus en mij. Zeventien was ik toen ik op mezelf ging wonen. Ik genoot van de vrijheid en het feit dat me geen verantwoording werd gevraagd over wat ‘in dat onzichtbare verre’ gebeurde, als ik ooit maar zou afstuderen. Evenzo genoot ik van de momenten dat ik weer bij en met mijn ouders was; ik kwam met plezier thuis. Ik gun mijn jongens dat alles ook, maar ze pakken het niet op. Gemakzucht? Het comfort? Angst voor de maatschappij? Alleen ons jongste jong zit op kot, studeert en presteert. Altijd was zij het meest sceptisch over de ouderlijke relatie, dronk soms het bloed dat ze onder mijn nagels vandaan wist te krabben. Ik heb haar al eens een stoorzender genoemd, een splijtzwam ook. Nu nodigt zij me het vaakst uit. Het doet mij goed om te zien hoe de vader-dochterrelatie floreert, in weerwil van alle aanvaringen van de laatste jaren. Het voelt als een compliment voor de égards waarmee ze ziet dat ik haar mama ook kan bejegenen. Terwijl dit alles voor ogen danst, daagt me plots een inzicht dat een even bizar als onverwacht licht werpt op onze time-out. Het komt als een schot recht tussen de ogen. Ik huiver, ril. Acuut verwerp ik de opwelling, walg van het idee op zich, en dat zoiets in juist mij moest opkomen! Soms ga ik mezelf beter uit de weg …

Door mijn gedachten op papier te zetten voel ik me meer, weer mezelf. Dat ik me daarmee aan een paal heb genageld, publiekelijk, deert me allerminstEen inkomend bericht leidt me af. Het is niet van haar, maar van een van mijn vrienden die mijn columns volgt. Sommigen van hen zitten in soortgelijke situaties, een enkeling in zo veel treurigere. Ze volgen hoe ik mijn proces beleef, vanuit een welgemeende betrokkenheid. Voyeurisme speelt natuurlijk ook. Nooit hadden ze van mij gedacht dat ik me zou blootgeven, zeker niet op dit gebied. Soit, door gedachten op papier te zetten voel ik me meer, weer mezelf. Dat ik me daarmee aan een paal heb genageld, publiekelijk, ter leringhe ende vermaeck, deert me allerminst. De goegemeente in onze directe omgeving? Die snapt er geen ene jota van. Dat is niet mijn probleem; het is niet iedereen gegeven om alles te bevatten. De Ieren hebben hier een wel heel toepasselijke zegswijze voor, maar die mag ik van mijn kinderen niet meer uitspreken.

Sip na sip geeft de whiskey ‘het verworven inzicht’ meer zin, als zienswijze. Maar als overtuiging? Sinds ik vertrokken ben, wordt zij dagdagelijks geconfronteerd met de gevolgen. Ziet daarmee, meer dan ooit, hoe urgent het is dat onze mannen de stap zetten naar zelfstandigheid, bij voorkeur uit eigen beweging. Juist dàt, zo zei ze onlangs nog, heeft zij tot haar doel van onze time-out gemaakt. Met, nu, één kapitein op het schip zijn de kansen op uitspelen en marchanderen aanmerkelijk gereduceerd. In theorie. Maar wérkt het? Ik heb zo mijn twijfels. Op zondag tref ik het huis soms aan als een stal, een slagveld. Veel vaker hoor ik haar klagen over wie wat niet gedaan heeft. Elk van de kinderen pareert dat maar al te graag met wie wat niet had hoeven te doen, en wie dat wel had gemoeten. Liefst doen ze zich, elk van hen, voor als de dupe van ‘de omstandigheden’, van de aan- of afwezigheid van een ander, van een doen of nalaten van eender wie, wanneer ook. En zo voorts en zo verder. Het un pour tous, tous pour un is morsdood, ligt zes voet diep in een graf dat geen van hen gegraven heeft. Loslaten leek mij altijd zo liberaal, dus opportuun. Het werkte tegen me; ik werd misbruikt, liet me misbruiken, denk ik. Wel brak dat me, dus vluchtte ik, uit zelfbehoud, in mezelf, in een schulp van mezelfbehoudendheid. Het heeft er intussen veel van dat zij nu naar de slacht mag. Waar zal zij straks heen kunnen om te ontvluchten aan wat bestaansrecht ging opeisen, realiteit is geworden? Zonder dat wij daar erg in hadden? Haaks op onze bedoelingen? Ten koste van onszelf, nota bene? Het is geweten: ouders zijn de botten waar hun kinderen de tanden aan scherpen. Maar gruwelijker dan dat is het nooit bedoeld geweest. Doorbijten, doodbijten was nimmer aan de orde, zelfs niet volgens Darwin. Oedipus was beslist niet zo gestoord als Freud ons heeft willen doen geloven. Het verhaal van Elektra, echter, is van een heel andere orde.

Terwijl de maan gestaag van lichtroze naar bloedrood kleurt, stuur ik haar nog een bericht, om op te kauwen bij het ontbijt: ‘Istanbul of Isfahan?’

Auteur: Willem van Ringelensteijn

0 reacties

Login Registreer

Willem van Ringelensteijn

Columnist
Columnist
De auteur is werkzaam als communicatie-adviseur en copywriter. Daarnaast schrijft hij reportages, columns, biografieën, jubileumuitgaven, boeken, etc., al dan niet in eigen beheer gepubliceerd of uitgegeven.

Meer artikels van Willem van Ringelensteijn

Recente Artikels

Gerelateerde Artikels