Deel via

In het oog van de storm

February 2016
Na bijna dertig jaar huwelijk gaat Willem van Ringelensteijn (56) op zichzelf wonen. Met zijn echtgenote heeft hij besloten tot een ‘time-out’. Hun kinderen stemden hiermee in. Speciaal voor SenNet Magazine schrijft hij een column over hoe hij dit proces beleeft en ervaart, tot op het bot, tot aan de einddatum van hun ‘akkoord’: een jaar na dato… Lees hier het negende deel van zijn pakkende verhaal.

Menig therapeutoloog mocht strontjaloers zijn op zo'n kentering in een verstoord gedachte of geachte relatie!Als ik passeer, in het voorbijgaan, houd ik mijn pas even in, gevangen door een glimlach die iets triomfantelijks uitschijnt. Het is mijn reflectie, in de spiegel. Het gezicht dat me aankijkt, bevalt me. Het is heel herkenbaar, al sinds heugenis, maar de laatste dagen vooral ontspannen. Opgewekt. Zo monter. Dat klopt! Het gaat voortvarend, met ons, voorbeeldig zelfs. Er is, sinds onze wapenstilstand, een ongekende progressie in de manier waarop we met elkaar omgaan. Magnifiek! Menig therapeutoloog mocht strontjaloers zijn op zo’n kentering in een verstoord gedachte of geachte relatie, nog afgezien van het tijdsbestek! Ik voel me zoals Alice haar rentrée in Wonderland moet hebben beleefd. Toch boezemt juist dat angst in, mij dan toch. Nog geen paar maanden geleden deugde ik immers voor geen millimeter. Uiteindelijk trok ik twee deuren achter me dicht, één letterlijk, één figuurlijk; beide met gemengde gevoelens. Met spijt ook, maar zonder wrok. Als ik dan zie wat we, sedertdien, hebben doen kantelen?

Vanmorgen werd ik wakker in ons bed, maar ze lag niet naast me. Slaapdronken zocht mijn hand zich tastend een weg onder de lakens, maar voelde of vond niets. Ik draaide me op mijn zij en sloeg het dekbed open, keek naar de plek waar ze had moeten liggen. Vaag zag ik nog de afdruk die zij de ochtend ervoor achtergelaten had in het matras. Ik rook haar geur, een aetherische, in de authentieke betekenis van het woord, en dacht terug aan mijn conversaties met Jean-Paul Guerlain, in zijn tuin in Chartres, over feromonen, la chimie de l’amour … Die odeur, als alles in deze slaapkamer, herinnerde aan haar, ons. Ironisch genoeg, ineens ook aan de verwijten die ik hier zo vaak had moeten aanhoren. Dat ik ‘te veel met mijn eigen dingen bezig was’. Was dat zo? Dat ik me te weinig bekommerde om zaken die echt van belang waren. Hoezo? Denkt, voelt, ervaart, wikt en weegt niet elk mens, individu bij uitstek, per definitie op zijn eigen manier? Wie is er meer gelijk dan een ander om normen en waarden op te mogen leggen, af te dwingen? Bedoelde ze wellicht dat ik meer tijd voor haar had moeten maken, vrijmaken? Had ik dan die nieuwe projecten niet moeten oppakken?

/118/Rene/bride-and-groom-1124077_1280.jpgToegegeven, de commerciële relevantie was soms wat ver te zoeken, maar is geld een garantie voor rijkdom? Voor één van die activiteiten, nota bene met haar expliciete fiat gestart, moest ik al eens naar het buitenland, regelmatig, maar was ik té vaak van huis? Misschien had ik, ter compensatie, andere tijdsbestedingen moeten afbouwen? Maar ze gunde mij die ook, zei ze altijd. Toch vond ze, achteraf, menige minuut die ik eraan spendeerde er één teveel. Waar was ze bang voor, als mijn aandacht niet voor honderd procent bij haar en het thuisgebeuren lag? Zij had toch ook haar wereld? Haar werk, haar kantoor, collega’s, ‘vrouwendingen’, uitstappen met vriendinnen, feesten, drinks; legissimo. Samen zorgden we voor de kinderen, zagen hen naar school, sport en unief gaan, naar hun werk, feesten en festivals, of verdwalen in cyberspace. De tuin was mijn domein, het huishouden mijn departement, goeddeels. Wat nog? Verplicht thuis zijn als zij thuis kwam, of was? Zoals de hond? En dan braaf kwispelen? Commando’s opvolgen? Of was ze gewoon dat eeuwige kind in mij beu, dat ongeleide projectiel?

De mening van de familie, de buren, van dat gepredestineerd denkend kuddevolk, telde niet. Nee, feitelijk was het aan niemand om zich daarover een oordeel aan te meten, en moest de hele wereld …Het ontwaken gisteren was van een totaal andere orde; bloedheet, met – gelijktijdig -een blij einde. Oeps!? Verklapt … Voor de middag al vertrok ze naar haar ouders, en zou daar logeren. Nu, die wind liet ik niet door mijn hekken waaien; het was dé gelegenheid om weer eens met de kinderen te zijn, als hun papa. Ik stelde voor te zullen koken die avond. En bier te halen. Het aanbod werd gretig aanvaard. Tijdens het aperitief had ik de kans om in elk geval twee van de rupsen bij te praten over de status van onze time-out, en hoe het was om die inhoud te geven. Mijn versie, onverkort. Hoe zoiets ongedefinieerds er volgens hun idee uit moest zien, deed nul ter zake, legde ik uit, verwarrend als dat voor hen misschien bij momenten was. Evenmin telde de mening van de familie, de buren, niet die van dat gepredestineerd denkend kuddevolk, nee, feitelijk was het aan niemand om zich daarover een oordeel aan te meten, en moest de hele wereld … ‘Nee, papa, niet weer dat Ierse spreekwoord!!’ Amai, dacht ik, heb ik hen dan toch nog ‘iets’ van mijn waarden bijgebracht? Wat zou een vader zijn zonder diens uitspraken; een willekeurige bevruchter? Ik herpakte me, en schakelde naar een lagere versnelling, vertelde hen hoe het nu tussen hun moeder en mij ging, ongeveer dan, zonder in details te treden. Ouders zijn tenslotte, in de ogen van hun kinderen, a- tot non-seksuele wezens, net zoals ieders respectieve conceptie een onbevlekte ontvangenis moet zijn geweest. Ik zag een Mona Lisa-achtige grimas. Hoorde nog een wrange wits, maar negeerde het gelach, want wist –al van voor Voltaire- dat geen grap ooit iets bewezen heeft. Dan meldde nummer drie zich, aan tafel, met zijn gebruikelijke scepsis. Of ik me vergist had? Of ik dacht dat het zondag was? Dát was mijn dag! In een stereospervuur van de andere twee werd hij bijgepraat. Hij ontdooide ter plekke, en werd weer die vertrouwde gezelligheid zelve. Het was geen zes-sterren-kost, mijn kooksel, maar we genoten er volop van, en tafelden na tot tegen bedtijd. Dat was toch al even geleden.

Op de oude tropenkist van mijn vader staat een foto die ik van de kinderen meekreeg bij mijn verhuis. Daar zitten ze, parmantig, met z’n drieën op een rij, achter elkaar, op de rug van een giganteske haai die ik uit het strandzand liet ontstaan, tussen eb en vloed. Zo jong nog, zo onbevangen. Zo vertederend, ontroerend. Van ieder van die nazaten heb ik ooit de navelstreng doorgeknipt. Euforisch als ik telkens was, heb ik me later al eens achter de oren gekrabd of ik toen wel kordaat genoeg heb gehandeld. Hun levenslijnen blijken nog zo immens verstrengeld met de onze. In andere woorden: waar laat datgene wat ons als gezin zo verbindt in zo veel meer dan een bloedverwantschap, ons –ouders- naartoe gaan? Een gezamenlijke, gedeelde lotsverbondenheid mag het niet worden, dus hoe lang moeten wij nog accepteren dat de mate van vrijheid die onze kinderen ons gunnen, bepaald wordt door hun toekomstplannen, ongewis als die lijken, diffuus als die zijn? Man, wat houd ik van die drie, en wat voelde het fijn, louterend om hen weer eens zó mee te maken, gisteravond. Maar wanneer komt nu ‘de bevrijding’?

/118/Rene/9277973426_b25af1c4e2_o.jpgIk stuur haar een sms: ‘Permafrost, hier, maar gelukkig kan ik nog wat teren op de hittegolf die je gister was.’ Zeg nu zelf, als zij het niet is, wie dan wel? De vraag alleen al! Goh, daar heb ik me toch een dertig jaar lang niet mee bezig gehouden. Wel betrap ik me erop dat ik wat vaker naar andere vrouwen kijk, naar een doodenkele althans. En heel soms vraag ik me dan af of ik met zo’n passant iets zou kunnen hebben? Zo ja, wat? Zou mijn ballotage nu anders zijn dan toen? Moeten zijn? Zelfs zonder leesbril ontdek ik toch wel wat sleet bij mezelf, zo hier en daar. Maar ik denk van niet. Altijd streefde ik –dwaas?- het schier onbereikbare na, maar kon het –domoor?- niet laten. Mijn wensenlijst was een waslijst in het kwadraat. Dat überhaupt ooit een sterveling in het plaatje paste, mag een mirakel heten, maar voor minder heb ik nooit willen gaan, zal ik ook nooit gaan. Met de tijd wordt een mens zelfs kritischer, merk ik. Vreemd, mijn vader werd milder, met het klimmen der jaren. Ik word dat niet, maar was ook nooit een man van de compromissen, denk ik te kunnen lezen in de bodem van het glas dat me –plots wel heel plotseling?- ondersteboven aankijkt.

Ook onze uitstap naar Rome beangstigt me. We weten, allebei, dat we hiermee een duizendponder leggen onder ons samenzijn, nu en straks. Toch denken, hopen we de risico’s juist ingeschat te hebben. Het wordt de test der testen. Een tempest zal het worden, na deze luwte. Ergens gloort een rozevingerige dageraad, maar aan welke kant van de regenboog?

Auteur: Willem van Ringelensteijn

0 reacties

Login Registreer

Willem van Ringelensteijn

Columnist
Columnist
De auteur is werkzaam als communicatie-adviseur en copywriter. Daarnaast schrijft hij reportages, columns, biografieën, jubileumuitgaven, boeken, etc., al dan niet in eigen beheer gepubliceerd of uitgegeven.

Meer artikels van Willem van Ringelensteijn

Recente Artikels

Gerelateerde Artikels