Deel via

Het wrede op aarde

April 2016
Na bijna dertig jaar huwelijk gaat Willem van Ringelensteijn (56) op zichzelf wonen. Met zijn echtgenote heeft hij besloten tot een ?time-out?. Hun kinderen stemden hiermee in. Speciaal voor SenNet Magazine schrijft hij een column over hoe hij dit proces beleeft en ervaart, tot op het bot, tot aan de einddatum van hun akkoord: een jaar na dato? Lees hier het dertiende deel van zijn pakkende verhaal.

/126/Rene/rivier.jpgAltijd al wilde ik haar mijn riviertje eens laten zien, zinnenprikkelend als ik dat –ondanks alle buitenlandervaringen- toch telkens weer ervaar. Sensitief en sensueel. Erotiserend. Pure seks, denk ik dan, de plek van mijn huwelijksaanzoek indachtig. Darwin, ook, want met een beetje chance zouden we deze dagen de forellen kunnen zien paaien, stroomop van waar ik normaal viste. De afspraak op die voorlaatste dag van het jaar liep nogal uit, en we vertrokken later naar de Walen dan gehoopt. Met nog krap drie uur daglicht te gaan, straks, ginder, zouden we de afgelegen paaigronden niet meer kunnen bereiken. As is verbrande turf, maar gewandeld hebben we, geklauterd en gebanjerd, kilometers, langs de grillige oevers van het visparcours en verder, met een hondenbeest zo dartel als een pup die zijn eerste stapjes in de grote buitenwereld zette. Hoewel iets minder uitbundig, gaf ook zij er blijk van enchantée te zijn door de entourage. Gelukkig viel ze, eenmaal weer op weg, niet direct in slaap. ‘Waar gaan we er ene drinken?

Redetwistjes begonnen weer, over futiliteiten, van beren achter bomen tot muggen als olifantenDe periode tot aan de feestdagen stond in het kader van het werk, haar werk, werk. Met een druk bezette agenda liet ik haar begaan, wetend dat er een tijd en plaats is voor alles, of zal komen. Wel begon ik stilaan weer de buik vol te krijgen van haar gestresseer, en van de excuses om zich te onttrekken aan die enkele afspraak die nog gemaakt werd. Verontschuldigingen of voorwendselen? Onze ooit vast geprikte ons-momenten werden vaker en vaker gereserveerd voor onuitgesproken prioriteiten. Als ze al belde, tussen haar vlijtigheden door, plooide ze het gesprek meest recht richting zakelijke besognes. Veel ‘ons’ werd afgedaan met een ‘daar zullen we het nog over hebben’, ‘niet nu’, ‘geen tijd voor’, of ‘geen zin in’. Redetwistjes begonnen weer, over futiliteiten, van beren achter bomen tot muggen als olifanten. Uitvallen ook, met die bekende stelligheid, maar o zo ontzenuwbaar. Een enkel verwijt. Afreageren; nodeloos, doelloos. Wat dat alles met mij deed, ontging haar niet ten enen, maar haast alle malen. Zelfs heb ik vorige zondag geen afscheid genomen, zo teleurgesteld was ik in hoe het eraan toeging, niet alleen tussen ons, ook thuis, ook met de kinderen. Het viel haar niet eens op; ze was te druk bezig met nog drukker doende zijn. Bitterzuur. Wat kon ik tegemoet zien? Verwachtte ik te veel? Meer dan zij kon geven? Wilde geven? Dorstte? Waren verwachtingen nog wel op hun plaats? Welke koesterde zij ondertussen?

Die eerste keer dat we op mijn appartement aten, met z’n allen, deze nazomer, waren de kinderen gefrappeerd door de eenvoud en ordentelijkheid ervan. Ze stelden voor om hier de familie-kerst te vieren. Haar blik, toen, aan tafel, verried dat de notie van de feestdagen nog blanco was. Eigenaardig. Meestal verordonneerden haar ouders data en draaiboek minstens een half jaar op voorhand. Al die verplichte nummers op rij, drie decennia achtereen, hadden mij een misselijkmakend dégoût van het fenomeen op zich bezorgd. Maar … hoe zou het ‘vrede op aarde’ anno tweeduizend-nu over ons neerdalen? Waar? En met wie? Dikwijls heb ik geprobeerd me een beeld te vormen, in te voelen hoe het moest zijn om Kerstmis zonder anderen, wie ook, mee te maken. Macabere dwanggedachte? Of profetie? De herinnering aan de allerlaatste kerst die mijn vader meemaakte, bracht het ongewisse van dat sentiment plots heel dichtbij. Hij was toen te ziek om de feestdagen bij ons, met zijn kleinkinderen te vieren. Halverwege het diner besloot ik hem een portie hoofdgerecht te brengen. Ik kwam onaangekondigd, maar blijkbaar niet onverwacht; verrast was hij nochtans niet. We hebben er samen van gegeten, er zelfs een fles wijn bij gedronken, hij meer dan ik, ondanks zijn medicatie. ‘Je leeft per slot van rekening maar één keer’, had hij jolig gezegd. Op de weg terug heb ik mijn auto aan de kant gezet, moeten zetten, om dit lucide vader-zoonmoment te verwerken, me afvragend hoeveel van zulke momenten ons nog gegund waren. De tijd tikte in zijn nadeel, godvergeten hard. Hoe lang ik daar gestaan heb? Ze hadden zich serieus zorgen gemaakt, zich van alles in het hoofd gehaald. Naar Pa gebeld, maar die had niet opgenomen. Dan was het aan mij om ongerust te worden. Terugrijden? Nee, hij antwoordde nu wel. Bedankte me nogmaals voor –zoals hij het verwoordde- zijn laatste avondmaal. Vroeg vervolgens ieder om beurten aan de telefoon, en wenste elk een fijne kerst. Toen hij had ingehaakt, wist ik dat hij minder alleen was dan ik me in zijn plaats voelde, in zijn situatie, in zijn conditie; héél dichtbij, toen evengoed als nu.

/126/Rene/suit.jpgHet kostte me moeite om aanwezig te zijn zoals van een genodigde verwacht mag worden. Ik merkte dat ik dit soort plichtplegingen niet meer gewoon was, ook die cravate niet, niet het me schikken in een gezelschap zoals dat gratis maar niet vrijblijvend bij de andere helft van het trouwboek komt. Tijdens het aperitief schoot ik iets in gang, met de eigen kinderen, vooral dankzij hen. En dan tafelen, aanzitten, en proberen staande te blijven tussen de door en over elkaar heen denderende, om het luidst loeiende kuddes koetjes en kalfjes. De tijd verstreek, meer en meer ongemerkt. Dan, bruusk, bruut, ging er een alarm in me af. Wat was loos? Ik keek rond. Ik ontnuchterde ter plekke en zag dwars door alles en iedereen heen, maar vond niet wat ik zocht. Nergens. In het oeverloze gewriemel van de stoelendansen die aan elke nieuwe gang vooraf gingen, was ik haar uit het oog verloren. Ze leek vertrokken? Ze was weg, wist ik. Wanneer had ze de eetzaal verlaten? Waarom? Waarheen? Het voelde als in de steek gelaten, maar meer, en erger nog, buitengesloten, als de vreemde eend die ik altijd was in deze bijt, in hun kooi. Alleen, ook? Ja, zeker, met al die vreemden in mijn buurt. En nee, want tegen dan was ik, gnothi seauton, mezelf eigenlijk ook al ietwat meer kwijt dan goed voor me was. Een digestief; zelfs de hel heeft zijn helden. Yallah!

De kerststemming bleef erin, ondanks mijn kwestieus gedrag. Dat bleek een etmaal later, op kerstavond, toen ze me spontaan belde en uitnodigde, thuis, voor een drankje. En als ik wilde, mocht ik blijven eten; ze zou iets eenvoudigs bereiden. Binnen een kwartier stond ik daar, en vielen we elkaar in de armen, boven een exotisch geurende mise-en-place. ‘Tja,’ zei ze, snikkend, ‘alle kinderen zijn weg, en jij zou vanavond toch ook alleen zijn? Waarom zijn we dat dan niet samen? We mógen dat verdorie toch zijn? Toch?’ Behoedzaam veegde ik een plens van ons traanvocht weg van haar jukbeen. De nacht, na die avond, was er ook één uit duizend-en-een. Het moment van wakker worden, de volgende morgen, evenzeer, tegen die vertrouwde, romige welvingen en wulpse rondingen. Hoezo, vatbaar voor lichamelijk genot? Iedereen kan daarin voorzien, denk ik dan, iedereen kan het alleman geven, maar op iemand verliefd worden, blijven? Dat is andere koek. Godzijdank besta ik uit meer dan erecties, want ik ben altijd blijven beseffen hoe bijzonder, hoe speciaal ze was, vanbinnen. Begrijp me goed, qua innerlijk!

Hier, zo, kan ik de rest van mijn dagen slijten, met haar. Of waar ookZe vleit zich tegen me aan. Koud heeft ze het nu niet meer, met een deken, onder de warmtelamp, en de hond op haar schoot. Het bier smaakt, net als de charcuterie die we zojuist twee deuren verderop kochten. Als ik mijn arm om haar heen leg, worden we één, zie ik vanop afstand. Twee delen van een groter geheel vloeien in elkaar over, naadloos, tot ze haast niet meer van elkaar zijn te onderscheiden. We mijmeren meer dan we filosoferen. Over de kerstrituelen die we hebben overleefd. Het diner met de kinderen, gewoon thuis, was verrukkelijk, een ware apotheose. Even weg van het werk. Het nieuwe jaar, wat gaat dat straks brengen? En ons? Met een volgende zoen komt de eerste traan, dan nog een trappist. Als we even niets zeggen, stoort de stilte niet. Integendeel, we savoureren het samenzijn, absorberen elkaar. Op zulke momenten verdwijnt het al naar de achtergrond. Hier, zo, kan ik de rest van mijn dagen slijten, met haar. Of waar ook. Stiekem overleg ik nog eens met ‘ma tête’, zoals Serge Gainsbourg de kwelduivel annex beste vriend in hem noemde, maar voorlopig is er geen vacature voor een vriendin. Wie kan wachten, krijgt immers de mooiste resultaten? Precies daarom heb ik haar nooit willen zoeken, vertrouwde erop haar te zullen vinden, de vrouw die ik zelfs nimmer had hoeven te bedenken of uit te vinden. Nu moet ik haar slechts her-vinden. Het klinkt simpel, maar hoe bevredigend, beklemmend, angstaanjagend is het perspectief dat daarin verscholen ligt?

Auteur: Willem van Ringelensteijn

0 reacties

Login Registreer

Willem van Ringelensteijn

Columnist
Columnist
De auteur is werkzaam als communicatie-adviseur en copywriter. Daarnaast schrijft hij reportages, columns, biografieën, jubileumuitgaven, boeken, etc., al dan niet in eigen beheer gepubliceerd of uitgegeven.

Meer artikels van Willem van Ringelensteijn

Recente Artikels

Gerelateerde Artikels