Waar vandaan: Huisdieren > Vogels > Kooi en volière vogels > Soorten > Rosella's

Rosella's

GESCHIEDENIS

Met betrekking tot de naam Rosella leven er twee theorieën.
De eerste gaat er vanuit dat de naam Rosella is afgeleid van Rosehill, een buitenwijk van Sydney, waar ze voor het eerst werden waargenomen. Hierdoor kreeg de vogel de naam van Rosehill-papegaai. In de loop van de tijd werd deze naam door de Australiërs verkort tot Rosehiller en uiteindelijk verbasterde de naam tot Rosella.

De tweede theorie veronderstelt dat de naam Rosella op een schrijffout berust. Oorspronkelijk, zo wordt vermoed, zijn deze parkieten naar Rosetta, de echtgenote van een bekend pionier in de geschiedenis van Zuid-Australië, genoemd. Doordat in deze tijd alleen nog maar met de hand geschreven werd, kon het gebeuren dat in het handschrift tt werd aangezien voor ll.
In plaats van Rosetta werd de vogel daardoor dus met de (verkeerde) naam Rosella opgescheept.

De naam Rosella wordt nu als groepsnaam gebruikt omdat er, zoals we nu weten, veel verwante soorten bestaan.

Voor wat betreft het in gevangenschap houden van deze vogels is bekend dat reeds de Engelse gedeporteerden al Rosella's in "kooien" en "voliéres" hielden. Gelukkig weten we nu dat Rosella's totaal ongeschikt zijn als kooivogel en dat ze in ruime voliéres dienen te worden gehouden.

Eén van de Rosella's, de Brown Rosella, is genoemd naar de botanist Robert Brown, die hem in 1820 ontdekte en beschreef.


Omstreeks achttienhonderd moet het de Geelbuik Rosella zijn geweest, die als één van de eerste Rosella's werd ingevoerd in Europa.
De Pennant Rosella werd zo rond 1861 in Europa ingevoerd, de Stanley Rosella in 1864 en de Brown Rosella in 1899.
Al deze vogels werden ingevoerd in Engeland en ondergebracht in de Londense dierentuin.
De eerste broedresultaten in Europa worden beschreven van de Pennant Rosella, die voor het eerst in 1874 werd gekweekt in Frankrijk bij een kweker met de naam Vaselle.  

In Nederland werden de eerste kweekresultaten behaald in 1885. Ik veronderstel dat het ook hier kweekresultaten met de Pennant Rosella betrof.

In vergelijking met de grasparkiet, waarvan we aannemen dat die rond 1850 in nederland is ingevoerd, mogen we veronderstellen dat de Rosella een tiental jaren later in Nederland moet zijn ingevoerd.

DE VERSCHILLENDE SOORTEN

In de wetenschappelijke literatuur is geen éénstemmigheid omtrent het aantal te onderscheiden soorten. Zo gaat de ene ornitholoog uit van 6 soorten, terwijl weer anderen uitgaan van meerdere soorten. In dit artikel ben ik uitgegaan van 6 soorten. Bij de soorten waar verschil van mening bestaat zal ik dit aangegeven.  
Bij de Rosella's worden de volgende soorten en de daarbij behorende rassen onderscheiden:

1. Platycercus eximius
Van het geslacht Platycercus eximius worden 3 rassen beschreven, te weten:    
A. Platycercus eximius eximius         (= "Gewone" Rosella)
B. Platycercus eximius cecilae         (= Prachtrosella)
C. Platycercus eximius diemensis     (= Tasmanische Rosella).

2. Platycercus elegans
Van de Platycercus elegans worden maar liefst 7 rassen beschreven, het zijn:
A. Platycercus elegans elegans         (= 'Gewone' Pennant Rosella
B. Platycercus elegans nigrescens     (= Noordelijke Pennant Rosella
C. Platycercus elegans melanoptera     (= "Donkere"* Pennant Rosella)
D. Platycercus elegans fleurieuensis     (= Fleurieuse* Pennant Rosella)
E. Platycercus elegans adelaide         (= Adelaide Rosella)
F. Platycercus elegans subadelaide     (= Noordelijke Adelaide Rosella)
G. Platycercus elegans flaveolus     (= Strogele Rosella)

*    Voor deze rassen kon ik geen nederlandse benaming vinden. Omdat Pl. elegans melanoptera, met zijn vrijwel zwarte dekveren, de meest donkere is van de 3 Pennanten heb ik gemeend hem in dit artikel als "Donkere" Pennant Rosella te moeten aanduiden. Pl. elegans fleurieuensis heb ik genoemd naar het schiereiland Fleurieu in Zuidwest Australië waar dit ras alleen maar voorkomt.  

Vooral over de Adelaide Rosella hebben de deskundigen (ornithologen) lang van mening verschilt. Verschillende ornithologen en auteurs van wetenschappelijke werken beschouw(d)en de Adelaide Rosella als een onderras van de Pennant Rosella. Anderen beschouw(d)en de Adelaide Rosella als een zelfstandige soort en koppel(d)en daar direct de Subadelaide Rosella als onderras aan vast.
In z'n algemeenheid wordt nu echter aangenomen dat de Adelaide Rosella een kruisingsprodukt is van Pennant Rosella x Strogele Rosella. Deze stelling wordt bevestigd doordat blijkt dat uit kruisingen tussen Pennant Rosella x Strogele Rosella's direct Adelaide's worden geboren. Ook uit de nakweek van deze vogels blijken steeds weer Adelaiden geboren te worden.    

3. Platycercus icterotis
Bij de Platycercus icterotis worden 2 rassen onderscheiden, te weten:
A. Platycercus icterotis icterotis        (="Westelijke" Stanley Rosella)
B. Platycercus icterotis xanthogenus      (= "Oostelijke" Stanley Rosella).

4. Platycercus adscitus
Bij de Platycercus adscitus worden de volgende twee rassen onderscheiden:
A. Platycercus adscitus adcitus        (= Bleekkop Rosella)
B. Platycercus adscitus amathusiae    (= Blauwwang Bleekkop Rosella).

Ook met betrekking tot deze soort gelden verschillende opvattingen. In de meeste literatuur, die mij ter beschikking stond, wordt bovenstaande indeling gemaakt.
F. Robiller en T. Arndt geven echter respectievelijk in hun boek "Lexikon der Vogelhaltung" en "Lexicon der Papageien (Band 2)" de Blauwwang Bleekkop Rosella de latijnse naam Platycercus eximius adscitus en de Bleekkop Rosella de naam van Platycercus eximius palliceps. Verder schrijft F. Robiller dat de Blauwwang Bleekkop Rosella door veel deskundigen als een aparte soort wordt beschouwd. T.Arndt daarentegen schrijft over de Bleekkop Rosella en de Blauwwang Bleekkop Rosella dat ze in hun natuurlijke omgeving zo algemeen paren met de Gewone Rosella (Platycercus eximus) en de Pennantrosella (Platycercus elegans) dat er vrijwel geen raszuivere Blauwwang Bleekkop Rosella's meer voor komen.

5. Platycercus caledonicus (= Geelbuik Rosella)
Van deze soort worden geen verdere onderrassen beschreven.

6. Platycercus venustus (= Brown Rosella)
Ook de Brown Rosella kent geen andere onderrassen.

UITERLIJKE KENMERKEN VAN DE SOORTEN

Hoewel ik me realiseer dat een beschrijving van de uiterlijke kenmerken van de vogels nooit zo boeiend en duidelijk kan zijn als een (kleuren)afbeelding heb ik toch gemeend, vanwege de volledigheid van dit artikel, de uiterlijke kenmerken van de verschillende soort(en) te moeten beschrijven.  

1A. Rosella (Pl. eximius eximius)
De kleur van man en pop zijn als volgt:
Bij beide geslachten zijn de borst, schouder en kop helder rood van kleur. De vogels bezitten een witte wangvlek. De buik is geel van kleur met een zichtbare groene glans. De rug is eveneens geel met groenzwarte veerzomen. Door de gezoomde veren wordt het geschubde effekt verkregen, dat voor alle Rosella's zo kenmerkend is. De stuit is groengeel, terwijl de grote slagpennen van de vleugels blauw van kleur zijn. De staartveren zijn blauw en wit gebandeerd. De middelste staartveren zijn groen, en de onderstaartveren rood gekleurd.
De ogen zijn bruin, de snavel grijswit en de poten zwartbruin van kleur.
De Rosella is 30 - 32 cm. groot.

Geslachtsonderscheid:
De pop is minder fel rood en heeft een kleinere snavel. Ook is de kop van de pop in het algemeen kleiner. Verder zijn de wangvlekken bij de pop minder wit (meer grijswit) dan bij de man.
Rosella poppen kunnen echter het best worden onderscheiden door de kleine grijsachtig bruin gekleurde veertjes rond het oog, die bij de man ontbreken.

1B. Prachtrosella (Pl. eximius cecilae)
De kleuren van de Prachtrosella komen in grote lijnen overeen met die van de 'Gewone' Rosella.
Ik volsta hier daarom met het aangeven van de (kleur)verschillen.
Bij de Prachtrosella zijn alle zwarte veren op rug met brede diepgele randen omzoomd (bij de Rosella zijn deze veel meer groenachtig geel). Vooral bij zonnig weer geeft deze diepgele omzoming een prachtige goudkleurig effekt, reden waarom de Prachtrosella onder kwekers ook wel wordt aangeduid met "goudmantel".  
In z'n algemeenheid geldt dat de Prachtrosella intenser van kleur is dan de 'Gewone' Rosella. De onderstaartdekveren zijn bij de Prachtrosella diep blauwgroen van kleur.
De Prachtrosella is 30 - 32 cm. groot.


1C. Tasmanische Rosella (Pl. eximius diemensis)
De kleuren van de Tasmanische Rosella komen net als bij de Prachtrosella in grote lijnen overeen met die van de 'Gewone' Rosella.
Bij de Tasmanische Rosella is het rood in de veren wat donkerder van tint dan bij de twee andere soorten.
Een ander verschil zijn de witte wangvlekken die bij de Tasmanische Rosella groter van omvang zijn. Verder zijn de stuitveren bij dit ras lichtblauw gekleurd.
De Tasmanische Rosella is 30 - 32 cm. groot.

Geslachtsonderscheid:
Zie bij Rosella.

2A. 'Gewone' Pennant Rosella (Pl. elegans elegans)
De kleur van man en pop zijn overwegend karmijn rood.
De keel, de wangvlekken, vleugeldekveren en de staart zijn blauw gekleurd. De vleugelslagpennen zijn overwegend donkerblauw met een paarsblauwe gloed. De rugdekveren zijn zwart gekleurd en rood omzoomd.
De ogen van de Pennant Rosella's zijn donkerbruin van kleur, terwijl de snavel donker hoornkleurig en de poten grijsbruin van kleur zijn.  
De jongen van dit ras zijn in het nest olijfgroen van kleur.  
Men veronderstelt dat de groene kleur als camouflage dient en de jongen beschermt tegen roofdieren. Opvallend is verder dat de jongen groepjes vormen als ze uitvliegen. Ook dit zou een beschermingsmechanisme zijn tegen natuurlijke vijanden.
Belangrijk om te weten is dat ingeval van voedingstekorten (dierlijke eiwitten) - met name in de eerste 2 weken - de jongen een rode kleur zullen ontwikkelen i.p.v. een groene.
Worden zowel groene als rode jongen in het nest gevonden dan is er waarschijnlijk sprake van een kruising van twee verschillende soorten, namelijk de 'Gewone' Pennant Rosella (Pl. elegans elegans) x de Noordelijke Pennant Rosella (Pl. elegans nigrescens).
De 'Gewone' Pennant Rosella is 36 - 38 cm. groot.

Geslachtsonderscheid:
De man heeft in het algemeen een forsere kop en grotere snavel dan de pop.
Verder zijn de middelste staartveren van de pop groen, terwijl die van de man diep blauw zijn.

2B. Noordelijke Pennant Rosella (Pl. elegans nigrescens)
De kleur van de Noordelijke Pennant komt vrijwel overeen met die van de 'Gewone' Pennant. Vrijwel, want het rood is bij deze soort wat dieper van kleur, terwijl er ook meer zwart op de rug voorkomt.
In tegenstelling tot de 'Gewone' Pennant Rosella hebben de jongen bij dit ras een roodkleurige bevedering bij het verlaten van het nest.
De Noordelijke Pennant Rosella is beduidend kleiner dan de 'Gewone' Pennant Rosella namelijk ca. 32 cm.

Geslachtsonderscheid:
Als bij de 'Gewone' Pennant Rosella.

2C. 'Donkere' Pennant Rosella (PL. elegans melanoptera)
Bij deze Pennant, zo valt in de literatuur te lezen, is de lichaamskleur dieprood van kleur, terwijl er meer zwart op de rug voorkomt dan bij het voorgaande ras.
De 'Donkere' Pennant Rosella is ongeveer 34 cm. groot.

Geslachtsonderscheid:
Als bij de 'Gewone' Pennant Rosella.

2D. Fleurieuse Pennant Rosella (Pl. elegans fleurieuensis)
Dit ras is minder intensief (bleker) van kleur dan de drie voorgaande Pennanten.

Geslachtsonderscheid:
Als bij de 'Gewone' Pennant Rosella.

2E. Adelaide Rosella (Pl. elegans adelaide)
Een definitieve kleurbeschrijving van de Adelaide Rosella is erg moeilijk te geven omdat er, zoals bij elke tussenvorm, veel variatie in kleur en tekening voorkomt.
Er zijn veel Adelaiden die door hun intensieve rode kleuren op de
Pennant lijken, terwijl anderen zoveel geel in hun veren hebben dat ze meer neigen naar de Strogele Rosella.
Een aantal aanwijzingen betreffende de kleur zijn er echter wel te geven. De hoofdtint van de Adelaide Rosella is rood. De wangen en de keel zijn blauw. De rug is roserood met zwarte veren die geelrood zijn omzoomd. De schouders zijn overwegend zwart, de grote vleugelslagpennen blauw en de stuit rood. De staart is blauw van kleur, waarbij de middelste staartveren een groene weerschijn vertonen.  
De ogen van de Adelaide Rosella's zijn donkerbruin van kleur, de snavel donkerblauwachtig grijs en de poten grijsbruin.  
De jongen van dit ras zijn in het nest veelal grauwgroen van kleur en pas na 12 maanden volledig op kleur.  
De grote van de Adelaide Rosella varieërt van 30 - 35 cm.

Geslachtsonderscheid:
Over het algemeen heeft de man een forsere kop en grotere snavel dan de pop.

2F. Noordelijke Adelaide Rosella (Pl. elegans subadelaide)
Bij de Noordelijke Adelaide schemert bij beide geslachten nog slechts heel weinig rood in de borst.
De zwarte rugveren zijn heldergeel omzoomd. Bij dit ras waar vrijwel al het rood is verdwenen is de buik dan ook zuiver geel van kleur.
De Noordelijke Adelaide Rosella is 30 - 35 cm. groot.

Geslachtsonderscheid:
Als bij Adelaide Rosella.

2G. Strogele Rosella (Pl. elegans flaveolus)
De kleur van de Strogele Rosella is bij beide geslachten gelijk.
De lichaamskleur is hoofdzakelijk geel. Dit komt trouwens ook tot uitting in zijn wetenschappelijke naam. Flaveolus betekent namelijk geelachtig. De gele kop is voorzien van een rode voorhoofdsband.
De wangvlekken zijn blauw, evenals de vleugelranden en buitenste staartpennen.
De schouders zijn zwart. De onderzijde van de staart is groenachtig geel. De zwarte nek- en rugveren zijn geel omzoomd.
De ogen zijn bruin, de snavel grijsgeel en de poten grijsbruin van kleur.
Jonge Strogele Rosella's zijn witachtig geel van kleur.
De Strogele Rosella variërt in grootte van 32 - 36 cm.

Geslachtsonderscheid:
In sommige gevallen is de pop iets valer/matter van kleur dan de man. Wanneer dit niet het geval is zal de afmeting van de kop en de snavel het verschil in seksen moeten aangeven.

3A. Westelijke Stanley Rosella (Pl. icterotis icterotis)
Bij beide geslachten zijn de schedel, hals, borst en buik helderrood van kleur. De flanken zijn vaak iets lichter rood van kleur, terwijl ze tevens gele veren bezitten. De wangen zijn diep geel. De zwarte veren van vleugels en rug zijn groen omzoomd.
De ogen zijn bruin, de snavel hoornkleurig grijs en de poten grijsbruin van kleur.
De Westelijke Stanley Rosella is ongeveer 27 cm groot.

Geslachtsonderscheid:
De pop is duidelijk minder scherp van kleur en in het algemeen kleiner dan de mannelijke exemplaren. Bij de poppen komen vaak in de buikveren en op de kop groene veertjes voor. De kop en het onderlichaam van de pop is daarom veel meer groen dan bij de man. Daarnaast hebben de poppen veelal ook een kleinere wangvlek.

3B. Oostelijke Stanley Rosella (Pl. icterotis xanthogenus)
Qua kleur wijkt de Oostelijke Stanley Rosella niet zoveel af van de Westelijke. De wangen zijn bij dit ras minder uitgesproken geel. De rug en vleugels zijn met rood omzoomd, bij de pop minder dan bij de man. Het onderlichaam is rood en geel.
De Oostelijke Stanley Rosella is met zijn 28 - 30 cm. iets groter dan de Westelijke Stanley Rosella.

Geslachtsonderscheid:
De pop is in het algemeen kleiner dan de man en duidelijk matter van kleur.  

4A. Bleekkop Rosella (Pl. adscitus adscitus)
De kleur van man en pop is gelijk. De kop van de vogels is geelwit. De keel, borst en buik zijn hemelsblauw gekleurd, evenals de staart en de slagpennen van de vleugels.
De veren op de rug zijn zwart en geel omzoomd.
Beide seksen hebben een zwarte schoudervlek, die bij de man veelal iets groter schijnt te zijn dan bij de pop. Verder hebben de vogels witte wangvlekken, die aan de onderzijde blauw omzoomd zijn. De stuit is grasgroen en vaag zwart gestreept, terwijl de onderstaartveren rood gekleurd zijn.
De vogels worden 30 - 33 cm. groot.

Geslachtsonderscheid:
Mannen en poppen zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden.
Zoals reeds eerder opgemerkt hebben mannen veelal een iets grotere zwarte schoudervlek. Evenals bij de meeste soorten heeft de man een wat grotere en meer afgeplatte kop. Verder wordt ook wel verondersteld dat de man een bredere nek en grotere ogen heeft dan de pop.

4B. Blauwwangbleekkop Rosella (Pl. adscitus amathusiae)
Voor de kleurbeschrijving verwijs ik naar de Bleekkop Rosella.
Ik volsta hier weer met het aangeven van de verschillen.
De Blauwwangbleekkop Rosella heeft, zo doet de naam al vermoeden, blauwe wangvlekken. Een ander verschil is de ietwat gele vlek op de borst, die bij de voorgaande soort ontbreekt.  
De Blauwwangbleekkop Rosella is kleiner van stuk dan de Bleekkop Rosella.
De vogels zijn ca. 28 - 32 cm. groot.

Geslachtsonderscheid:
De mannen hebben overwegend een grotere en meer afgeplatte kop dan de poppen.

5. Geelbuik Rosella (Pl. caledonicus)
De algemene lichaamskleur van de Geelbuik is goudgeel.
Beide seksen hebben een gele kop die enigzins bruin beschaduwd is. De vogels bezitten blauwe wangvlekken, een rode voorhoofdsband en blauwe vleugelranden. Ook de onderzijde van de staart is blauw gekleurd. De rugveren zijn overwegend zwart met een enigzins groene omzoming. De stuit is olijfgroen van kleur.
De ogen zijn bruin, de snavel geelgrijs en de poten grijsbruin.  
De vogels zijn ongeveer 38 tot 40 cm. groot.

Van de Geelbuik zijn een paar belangrijke zaken op te merken. Zo is hij de grootste van alle Rosella's en heeft hij een minder opvallend gevlekte rug dan de overige soorten. Verder blijkt het gedrag van de Geelbuik af te wijken van de overige soorten.
De wetenschappers vermoeden dan ook dat de Geelbuik Rosella de primitiefste soort onder de Rosella's is en nog het dichtst staat bij de papegaai, de soort waar de Rosella's van afstammen.
Bij een oppervlakkige beschouwing doet de Geelbuik Rosella denken aan de Strogele Rosella. Er zijn echter een paar belangrijke verschillen, te weten:
-    de Geelbuik Rosella is groter van formaat dan de Strogele.
-    de Geelbuik Rosella is overwegend geelgroen en warmer van kleur dan de Strogele.
-    de rug- en vleugeltekening is bij de Geelbuik Rosella beduidend minder opvallend.
-    de nek en rugveren zijn bij de Geelbuik Rosella enigzins groen omzoomd, terwijl deze bij de Strogele Rosella geel omzoomd zijn.
-    beide soorten hebben een ander leefgebied.

Geslachtsonderscheid:
De kop van de man is aanzienlijk breder en forser van bouw dan bij de pop. Hetzelfde geldt voor de snavel.

6. Brown Rosella (Pl. venustus)
De schedel en achterkop zijn bruinzwart tot zwart. De wangen zijn wit en op de keel afgezet met een blauwe brede rand. De veren op de hals en de rug zijn zwart en geel omzoomd. De schouderveren zijn zwart. Buik en stuit zijn geel. De grote vleugeldekveren zijn lichtblauw met zwart. De staart is blauwbruin met donkerblauwe randen die op hun beurt weer met wit zijn omzoomd. De onderste buikveren zijn rood, de binnenzijde van de staart blauw. De ogen zijn zwart, snavel lichtgrijs en de poten zwartbruin. De vogels zijn ongeveer 28 cm. groot.

Geslachtsonderscheid:
Het geslacht blijkt bij de Brown Rosella erg moeilijk te onderscheiden. Ook wat kop- en snavelgrootte betreft is er meestal nauwelijks enig verschil tussen beide geslachten waar te nemen.
Zekerheid kan worden verkregen door de vogels te laten sexen bij een dierenarts.

Opmerking
Het is erg opvallend dat verschillende auteurs, wat betreft de grootte van de vogels, verschillende maten opgeven. Zo vermeldt de ene auteur bijvoorbeeld bij de Geelbuik Rosella een grootte van 30 cm.,terwijl de andere een grootte van 32-36 cm. opgeeft.
Ik vermoed dat de verklaring ligt in het feit dat bepaalde soorten een zeer groot verspreidingsgebied hebben. Bergman stelt namelijk dat geografische rassen van een soort kleiner zijn naar mate het in de gebieden waar ze zich ophouden warmer is.  

Tot zover het eerste deel over rosella's. In het tweede deel wordt o.a. ingegaan op het verspreidingsgebied van de verschillende soorten, het leefgebied, de voeding,  de huisvesting en het broedproces.

VERSPREIDINGSGEBIED VAN DE VERSCHILLENDE SOORTEN

Verspreidingsgebied van het geslacht Platycercus eximius
De 'Gewone Rosella' (Pl. eximius eximius) komt voor in zuidelijk Nieuw Zuid Wales en Victoria tot in het zuidoosten van Zuid Australië.

De Tasmanische Rosella (Pl. eximius diemensis), zo doet de naam al vermoeden, komt alleen maar voor op Tasmanië.
De Prachtrosella (Pl. eximius cecilia) treffen we voornamelijk aan in het binnenland van Zuid Queensland en Nieuw Zuid Wales.

Verspreidingsgebied van het geslacht Platycercus elegans
De 'Gewone Pennant Rosella' (Pl. elegans elegans) komt voor in Zuid-Oost Queensland tot het zuidoosten van Zuid - Australië.
De Noordelijke Pennant Rosella (Pl. elegans nigrescens) is te vinden in Noordoost Queensland.
De 'Donkere' Pennant Rosella (Pl. elegans melanoptera) komt voor op Kangeroo-eiland, een eiland gelegen in Zuid Australië.
De Fleurieuse Pennant Rosella heeft z'n naam te danken aan het eiland waar hij voorkomt, namelijk het schiereiland Fleurieu in Zuidwest Australië.

De Adelaide Rosella (Pl. elegans adelaide) komt in grote aantallen voor in de directe omgeving van de stad Adelaide, de heuvels ten noorden ervan en de zuidelijke Flinders Ranges. Het is niet moeilijk te raden hoe deze vogel aan zijn naam is gekomen.

De Noordelijke Adelaide Rosella, waarbij nog slecht een heel weinig geel in de borst voorkomt, vinden we, hoe kan het anders, ten noorden van de stad Adelaide.  

De Strogele Rosella (Pl. elegans flaveolus) leeft in het Murray - Lachlan - Murrumbidgee - riviergebied in Zuid-Oost Australië. Ze leven en nestelen vooral in riviereucalyptussen. Voeden doen ze zich echter in eucalyptusstruikgewas en op akkers.

Verspreidingsgebied van het geslacht Platycercus icterotis
De Westelijke Stanley Rosella (Pl. icterotis icterotis) bewoont de kuststreek van Zuid Australië, terwijl de Oostelijke Stanley Rosella (Pl. icterotis xanthogenus) voorkomt in het binnenland van Zuidwest Australië.

Verspreidingsgebied van het geslacht Platycercus adscitus
De Bleekkop Rosella (Pl. adscitus adscitus) komt voor in het noordelijke en oostelijke gedeelte van Queensland tot het noorden van Nieuw Zuid Wales en zuidelijk tot aan Sydney.
De Blauwwang Bleekkop Rosella (Pl. adscitus amathusiae) komt daarentegen alleen maar voor in noordelijk Queensland. De soort komt weinig voor en is dan ook (nog) onopvallender dan de Bleekkop Rosella.    

Verspreidingsgebied van het geslacht Platycercus caledonicus
De Geelbuik Rosella (Pl. caledonicus) komt talrijk voor het eiland Tasmanië en op nog een aantal kleine eilandjes (eilandjes van de Bass straat) rondom Tasmanië.  

Verspreidingsgebied van het geslacht Platycercus venustus
De Brown Rosella komt voor in Noorwest en Noord Australië waar een tropisch klimaat heerst met een gemiddelde dagtemperatuur van ca. 29 C.

Opmerking:

Het is van belang te weten dat er met betrekking tot de kleur en de grootte van de verschillende rassen zogenaamde "klimaatwetten" gelden.
Gloger zegt namelijk dat de kleuren van de veren van in vochtiger gebieden voorkomende dieren donkerder zijn dan van dieren die in drogere gebieden voorkomen. Een hoge luchtvochtigheid bevordert namelijk de aanmaak van de donkere kleurstof melanine.
Daarentegen wordt echter de vorming van geelbruine kleurstoffen (pheomelaninen) bevorderd door een lage luchtvochtigheid.
Daarbij stelt Bergmann, zo heeft u al kunnen lezen, dat geografische rassen van een soort kleiner zijn naar mate het in de gebieden waar ze zich ophouden warmer is.  
Vooral bij de verschillende rassen Pennant Rosella's zijn deze klimaatwetten goed waar te nemen.

LEEFGEBIED

De natuurlijke leefomgeving van de meeste Rosella's is open bosland of spaarzaam bebost grasland (savannen). In de loop van de tijd is een deel van hun verspreidingsgebied bewoond en bebouwd geraakt. Veel soorten hebben zich prima aan deze omstandigheden kunnen aanpassen en zijn dan ook doorgedrongen tot in de tuinen en het bouwland van de bewoners.


De Pennant Rosella leeft in de bossen van Oost-Australië. Ze zijn talrijk en leven ook in stadsparken en - tuinen. Ze zijn zo talrijk in Australië dat hun schoonheid door de Austaliërs maar amper meer wordt gezien. Ze leven hoofdzakelijk in bomen.
Toch is inmiddels gebleken dat de Pennant Rosella zich minder goed weet aan te passen wanneer bossen worden gekapt. We zien dan ook dat, daar waar in het leefgebied van de Pennant Rosella de bossen worden gekapt, de Rosella zijn plaats inneemt.  

De Adelaide Rosella is vaak te vinden in de direkte omgeving - tuinen en parken - van mensen. Verder komen ze verspreid voor in open bosgebieden en open savannen.  

De Strogele Rosella houdt zich bij voorkeur op in bossen, langs rivieren (Darling, Murrumbidgee en Lachlan) en in moerassige gebieden.
Vanwege het laatste heeft hij in Australië de bijnaam gekregen van "Moeras lori".

Stanley Rosella's voelen zich prima op hun gemak in de nabijheid van mensen. Stanley Rosella's zijn dan ook vaak waar te nemen in stadsgebieden en rondom boerderijen.
Verder valt over de Stanley Rosella nog te vermelden dat ze grote schade kunnen aanrichten in bloementuinen en boomgaarden. Om deze reden mogen Stanley Rosella's het gehele jaar door in Australië worden afgeschoten, hetgeen trouwens voor meerdere soorten geldt.
De Bleekkop Rosella en Blauwwang Bleekkop Rosella houden zich bij voorkeur op in open bossen, waar ze paarsgewijs of in kleine groepjes leven.

De wetenschappelijke benaming van de Geelbuik Rosella, Pl. caledonicus, doet vermoeden dat deze soort op (Nieuw) Caledonië voorkomt en hier z'n leefgebied heeft. Niets is echter minder waar. De wetenschappelijke benaming van deze soort is namelijk niet correct! De vogel wordt hier namelijk niet aangetroffen.
De Geelbuik Rosella kreeg zijn verkeerde naam in 1781 toen hij werd meegenomen naar Europa en men veronderstelde dat hij uit Nieuw-Caledonië kwam. Toen de wetenschappelijke naam eenmaal gegeven was, is men hier nimmer op teruggekomen.  
Ze leven, zoals reeds eerder aangegeven, op Tasmanië en de eilanden van de Bass straat. Hier vinden we ze voornamelijk in dichte bergwouden en halfopen wouden. In Alpinegebieden leven ze zelfs tot boven de sneeuwgrens.
Van alle Rosella's is de Geelbuik Rosella de grootste.

De Brown Rosella kunnen we vinden in bosgebieden nabij rivieren en wateren. Vreemd en tot op heden 'onverklaarbaar' is het gegeven dat de Brown Rosella in zijn leefgebied steeds zeldzamer schijnt voor te komen. Mogelijk dat het nomadisch gedrag van de vogels, d.w.z. ze blijven niet op een vaste plaats maar trekken rond, deze indruk heeft doen ontstaan.
In het algemeen geldt voor Brown Rosella's dat het zeer schuwe vogels zijn en dat ze zich daardoor moeilijk laten observeren.

VOEDING

De voeding van de soorten, die overwegend in open gebieden leven, zoals Rosella, Prachtrosella, Stanley Rosella, Adelaide Rosella en Bleekkop Rosella, bestaat vooral uit zaden van grassen en allerlei wilde planten. Verder voeden ze zich met vruchten, bloemsemnektar, bladknoppen, en diverse soorten insekten en hun larven.
Door hun voorkeur voor bloesem van fruitbomen kunnen ze aanzienlijke schade toebrengen aan boomgaarden (o.a. Rosella, Prachtrosella, Stanley Rosella, Pennant Rosella, Adelaide Rosella en Strogele Rosella). Ook Bleekkop Rosella's kunnen een plaag vormen voor boomgaarden en maïsvelden.
Veel soorten zoeken boerderijen op waar zij fourageren op gemorst graan op erven, stoppelvelden en in hooibergen.
Over het algemeen kunnen we stellen dat elk ras, ieder in zijn eigen verspreidingsgebied, in snel tempo het agrarisch landschap verovert. Ze leven hier voornamelijk van gemorst graan dat voor de boeren geen enkele waarde meer heeft.
Ze richten daarom weinig schade aan, behalve dan wanneer ze zich te goed doen aan bloesem van boomgaarden. Tot op heden is niet geheel duidelijk in hoeverre de verschillende Rosella-soorten afhankelijk zijn van de landbouw. Waarschijnlijk maken ze er alleen maar gebruik van en zijn ze (nog) niet afhankelijk van de landbouw. Toch schuilt het gevaar dat bepaalde soorten op den duur te afhankelijk worden van de landbouw. Als we daarbij bedenken dat de landbouw niet alleen in Nederland maar ook in Australië een onzekere toekomst heeft, dan is enige ongerustheid in dezen gerechtvaardigd.
De soorten die zich meer ophouden in bomen eten, naast graszaden en onkruidzaden, veelal bessen, noten, vruchten, zaden van eucalyptusbomen en insekten zoals termieten en houtboorders.
De soorten die zich ophouden in tuinen en parken eten vooral zaden van coniferen en sparren alsmede diverse soorten bessen van struiken en bomen.    

DE VOEDING IN GEVANGENSCHAP

In gevangenschap dient de voeding te bestaan uit een goede zaadmengeling voor grote parkieten, onkruidzaden en vruchten.
In de periode dat de vogels jongen hebben moeten ze ook ruimschoots de beschikking hebben over dierlijke eiwitten. Naast het verstrekken van eivoer is het verstandig meelwormen en maden, als bijvoeding te verstrekken (bijvoorbeeld 2 meelwormen per jong per dag). Bij een tekort aan dierlijke eiwitten zien we ook vaak dat de vogels hun jongen onvoldoende voeden en uiteindelijk zelfs in de steek laten. Hetzelfde gedrag zien we bij europese wildzangvogels, die ook hun jongen in de steek laten wanneer er onvoldoende dierlijke eiwitten voor handen zijn.
Dagelijks vers en fris bad- en drinkwater is noodzakelijk, terwijl ook maagkiezel en grit niet op het menu mogen ontbreken.

HET KARAKTER VAN ROSELLA'S

Voor de meeste Rosella-soorten geldt dat ze van nature erg vechtlustig zijn, vooral tegenover soortgenoten.
Door het vechtlustig karakter dient u als kweker bij het samenstellen van de paren er daarom goed op te letten of de vogels elkaar verdragen. Enige tijd de vogels gadeslaan is hierbij een vereiste omdat de gevechten zo hevig kunnen zijn dat direct ingrijpen noodzakelijk is.

Het is ook erg belangrijk om niet direct, bij verlies van een partner, een andere partner te geven. In een dergelijk geval kunt u de vogels het beste aan elkaar laten wennen door ze in naast elkaar liggende rennen te plaatsen.
Verder is het belangrijk om bij het samenstellen van paren altijd het mannetje in de voliére van de pop te plaatsen en niet omgekeerd!
Voor het verkrijgen van goede broedresultaten is het verder van belang nooit Rosella-soorten naast elkaar te plaatsen, maar de aangrenzende ren(nen) te bevolken met niet verwante soorten.

Vooral de Brown Rosella blijkt vanwege zijn karakter een moeilijke broedvogel. Bij deze soort is alleen al de paarvorming een groot probleem. Brown Rosella's blijken erg kieskeurig in het accepteren van een partner. Bij deze soort is het daarom van belang een paartje de beschikking te geven over een grote vlucht van 5 á 6 m. lengte, zodat de pop uitwijkmogelijkheden heeft als de man haar agressief benaderd. Indien dit nog onvoldoende helpt zal de man gekortwiekt moeten worden.    

Het karakter van de Stanley-Rosella en de Geelbuik Rosella worden door verschillende auteurs als rustige en prettige vogels aangeduid. Als ik naar mijn eigen Rosella-soorten kijk dan ben ik het, zeker voor wat betreft de Stanley Rosella, het met deze stelling eens.

HUISVESTING

Het houden van Rosella's hoeft geen problemen te geven in ons land. Ook in Australië trotseren ze immers koud en vochtig weer. Hoewel ik weet dat veel kwekers de vogels in een voliére houden zonder echt nachthok (wel goed beschut en voorzien van een dak en dichte achterzijde en zijkanten en een afgeschermde voorzijde) ben ik toch van mening dat een voliére waarin Rosella-soorten worden gehouden een goed afgesloten en droog nachtverblijf dient te bezitten.
De ren dient een lengte van 3 á 4 meter te hebben en ± 1 meter breed te zijn. Zelf houd ik de vogels in rennen van 3 meter lang en 0.80 m. breed. Daarnaast bezitten alle rennen bij mij een apart nachtverblijf.

In hun natuurlijke omgeving trekken de verschillende Rosella-soorten over het algemeen paarsgewijs op, ook na de broedtijd. Een aantal soorten waaronder de Rosella en de Adelaide Rosella komen buiten de broedperiode in kleine groepjes voor (De Rosella zelfs in zwermen). Een groepje Pennant Rosella's zal echter zelden waar te nemen zijn.
Het zal u uit bovenstaande duidelijk zijn dat Rosella-soorten paarsgewijs in aparte rennen gehouden dienen te worden.  
Zoals reeds eerder opgemerkt is het onverstandig de soorten in naast elkaar gelegen rennen te houden. Veel beter is het in naast gelegen rennen onverwante soorten te houden.

Ten aanzien van dit advies wil ik nog opmerken dat alle soorten zeer nauw aan elkaar verwant zijn. In streken waarin de verspreidingsgebieden elkaar overlappen komen vruchtbare bastaarden dan ook veelvuldig voor.
Zo schijnt de Rosella in het wild regelmatig te paren met de Bleekkop Rosella. De jongen hiervan hebben rood in de veren van de kop. Gezien bovenstaande is het daarom niet ondenkbeeldig dat, wanneer we verschillende soorten houden, mannen en poppen van verschillende soorten "op elkaar vallen". Ook daarom is het van belang de soorten niet in naast elkaar gelegen rennen te houden!  

BROEDPROCES

In Australië nestelen Rosella's op allerlei geschikte plaatsen, zelfs in houten grens- en telefoonpalen. Meestal nestelen ze echter in holle takken of boomholten.
Een gekozen nest wordt dan veelal verder uitgehold en schoongemaakt.
De broedtijd van de verschillende soorten Rosella's valt in Australië vanaf ± september tot in december. Bij ons in de voliére begint de broedtijd zo rond februari (afhankelijk van het weer!).

Met betrekking tot de broedtijd van de Brown Rosella valt op te merken dat deze soort tot op heden trouw blijft aan de broedtijd in z'n vaderland, die loopt van december tot februari.
Hierdoor wordt de kweek met deze vogel erg bemoeilijkt. Veelal zullen de jongen geboren worden in de herfst. In de herfst hebben we te maken met koud en vochtig weer waardoor de jongen snel zullen afkoelen en er grote kans bestaat op sterfte! Ook zijn de dagen in deze periode korter waardoor er veel minder tijd aanwezig is voor het voeren van de jongen.
Bij de kweek met de Brown Rosella is het daarom verstandig geen nestkast te geven in de buitenvlucht maar deze op te hangen in een af te sluiten binnenverblijf. Hierdoor wordt het mogelijk de dagen kunstmatig te verlengen en de temperatuur te beheersen (verwarming).  
Daar de Brown Rosella erg gevoelig blijkt voor storingen tijdens het broeden is rust in de onmiddelijke omgeving van de vogels een vereiste!
In de voliére kunnen we het best een nestkast geven van 60 cm hoog en een bodemopppervlak van 25 x 25 cm. De middellijn van het invlieggat dient ± 7 cm. te zijn. Bij kleinere soorten, zoals de Stanley Rosella, kan eventueel een iets kleiner nestblok (45 cm hoog, bodemoppervlak 20 x 20 cm, invlieggat 6 cm) worden gegeven.

Als nestmateriaal kan het best vochtig houtmolm, turf en of rottend hout worden gegeven. Met nadruk schrijf ik hier vochtig omdat de nesten in het wild vaak ook vochtig zijn!  
Het verdient de voorkeur een broedstel de keuze te geven uit meerdere broedblokken (minstens 2). Heeft een paartje eenmaal een broedblok gekozen dan kan de andere(n) worden weggehaald.

Bij het plaatsen van het broedblok is het verder van belang het blok zo te hangen dat het invlieggat naar het donkerste gedeelte van de voliére is gekeerd.

De eerste kenmerken dat het mannetje paarlustig wordt is het spreiden van de staartveren en het zogenaamde staartschudden (=het horizontaal op en neer slaan van de gespreide staart).
De balts bestaat verder uit vriendelijk klinkende lokroepen, waarbij het mannetje de vleugels enigzins laat afhangen en zijn borstveren opzet. In deze stemming zal het mannetje snel overgaan tot inspektie van de opgehangen nestblok(ken).
Als het popje zijn voorbeeld volgt en langere tijd in het nestblok blijft is dat een teken dat de keuze is bepaald.
Opgemerkt dient te worden dat in de broedperiode de mannetjes de gewoonte hebben achter hun pop aan te jagen, dit blijft echter altijd zonder ernstige gevolgen.
In de tijd die dan komt zullen er (nog) diverse paringen plaatsvinden en na ± 14 dagen mag het eerste ei verwacht worden.
De eitjes worden om de dag, en veelal in de vroege ochtenduren, gelegd.  
Gemiddeld legt de pop 5 eieren, die alleen door haar worden bebroed. De eieren hebben een grootte van ± 24x22 mm. en zijn wit van kleur. Dit is overigens bij vrijwel alle  holenbroeders het geval omdat de eieren niet gecamoufleerd hoeven te worden voor eventuele vijanden.
Tijdens het broeden verlaat de pop 2 á 3 keer per dag het nest om zich te ontlasten.
Na 20 -21 dagen wordt het eerste jong geboren. Zoals reeds eerder opgemerkt is het in deze periode van belang dat er ruim dierlijke eiwitten (eivoer, meelwormen, maden e.d.) voorradig zijn.
Ook in hun natuurlijke omgeving verorberen de vogels immers insekten en larven van insekten, die worden verkregen door het verwijderen van boomschors en verrot hout.
De eerste 10 dagen worden de jongen overwegend door de pop gevoerd. Na 10 dagen, als de jongen sneller beginnen te groeien, worden ze door beide oudervogels gevoerd.
De jongen verlaten na ± 5 weken het nest en worden nog enkele weken door de oudervogels gevoerd/bijgevoerd. Afhankelijk van de soort duurt het vaak 15 tot 18 maanden voordat ze volledig op kleur zijn.
Veel soorten brengen bij een goede verzorging 2 broedsels per jaar voort.
Heeft zich eenmaal een goed kweekstel gevormd dan is hier gedurende lange tijd plezier aan te beleven. Er zijn namelijk broedstellen bekend die na dertig jaar nog aktief en vruchtbaar(!) zijn en jongen voortbrengen.  
De jongen van de verschillende soorten dienen met de volgende ringmaten te worden geringd:
Rosella             - 5,4 mm.
Stanley Rosella      - 5,4 mm.
Brown Rosella        - 5,4 mm.
Geelbuik Rosella    - 6   mm.
Pennant Rosella     - 6   mm.
Strogele Rosella                - 6   mm.
Adelaide Rosella     - 6   mm.
Bleekkop Rosella    - 6   mm.

Bron: met dank aan Kooi en volièrevogels