Historie van Nederland

Dit is de plaats voor cultuur en historie. Ook voor nostalgie en geschiedenis van steden, dorpen, kerken, rivieren, enz. kan je hier terecht.

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

29 dec 2005, 16:21

Aftakeling 1800 - 1855, ombouw naar haven en visverwerking
*****
Afbeelding
Op 22 maart 1805 vond door de magistraat een verkoop plaats van juffers, delen, kribben, stijlen, haverkisten enz. en een stal op afbraak, zoals toen op het Oldehuis staande. De grond waarop de stal stond was geen eigendom van de stad en werd niet mee verkocht.
In de vergadering van het Heemraadschap van Vollenhove van 20 november 1820 werd gezegd dat er wat puin zal komen van de afbraak van de oude toren op het Oldehuis, dat op de dijken gebruikt kan worden. Er zouden ongeveer 1000 - 1200 last puin zijn! De gouverneur van de provincie gaf op 23 juli 1821 toestemming tot aankoop.
Jacob van Lennep, later een bekend schrijver, en zijn studievriend Dirk van Hogendorp bezochten op hun omzwervingen door ons land ook Vollenhove en in hun dagboek schreven zij: donderdag 10 juli 1823 de stad rondgewandeld en bemerkt, dat men bezig was een nieuwe haven uit te graven. Dicht bij die haven zagen we een groot oud slot met vervallen torens, omringd door een diepe en brede, droge gracht. Het slot was toen ingericht als gevangenis. Daar binnengekomen, zagen we op een groot binnenplein, omringd door hoge wallen en ingestorte gebouwen, aan de achterzijde een kleine omrasterde plaats, waarbinnen gevangenen. Boven naar de toren leidde een wenteltrap, waarvan elke trede uit één steen gebeiteld was. Een andere toren werd ook beklommen en er werd gewandeld over gebroken balken en muren.

Uit de raadsnotulen van 2 juni 1823 blijkt dat voor het graven van de haven grond aangekocht werd vanaf de poort van het Oldehuis tot de palen rechtuit en dat toen besloten werd tot het uitdiepen en verbreden van de gracht van het Oldehuis. Een jaar daarvoor was al rijkssubsidie gevraagd voor het graven van een kanaal van de slotgracht naar de zee.
Afbeelding
Baron R.W. van Middachten speelde een rol bij de ontwikkeling van de nijverheid rond de visserij en de binnenhaven, die in 1824 gereed kwam. Behalve een haven werd ook een haringrokerij gebouwd. De baron was eigenaar van deze bokkinghang.
In 1830 zijn door het aanleggen van de buitenhaven de brede grachten om het kasteel direct met de zee in verbinding gebracht. In dat jaar honoreert de Gemeente ook het Verzoekschrift van het College van Regenten van de Gevangenis te Vollenhove om overname in de kosten van het herstel van de havenmuur met gebruikmaking van puin uit het Oldehuis.

In de Geschiedkundige verhandelingen over Vollenhove 1831 van J. A. Baron de Vos van Steenwijk staat dat in de muur bij de grote trap van het kasteel namen en jaartallen uit het midden der 16e eeuw gevonden worden.

In het Oldehuis, dat vroeger tot gevangenis diende, is in 1841 een grote katoenweverij en spinnerij gevestigd. In het gemeentearchief bevinden zich diverse stukken betreffende het gebruik van het Oldehuis als weverij door ondernemer E. Ekker c.s., het onderhoud en de veiling van het gebouw uit de periode 1834-1855, met hiaten. Het gebouw was toen eigendom van het Ministerie van Justitie. Verder gegevens uit 1841 over de calicot-weverij van E. Ekker 1841. Blijkbaar exporteert deze fabrikant ook naar Nederlands-Indië. In 1841 heeft hij 100 weefgetouwen in bedrijf!
De ruïne van het slot werd in 1854 door Domeinen verkocht aan Jr. van Swinderen en wel voor afbraak voor f 5300. De notulen van de Gemeenteraad van 2 december 1847 vermelden nog dat voor het Oldehuis geboden was f 1000 en die van 5 februari 1849 vermelden dat dit bod verhoogd was tot f 2000. Aan het opruimen is nog 4 jaar gewerkt. In het archief van Marxveld is dit vers in dialect over die verkoop te vinden: Mos één van Vrieslands riekste heeren / Ons 't brokkien brood verdistrueren? / Drie stukkies 's weeks was 't altemet / Veur un gezin dan nog te vet? / 'k Was erg bevreesd reeds sedert weeken / Dat men 't Oldhuus zal af goan breêken / Want, woar men 't breêken niet en kent / Volno is 't slopen wel èwent. / Zoas een hond an 't bot kan pluuzen / Zo vielen hier de heerenhuuzen / Schier ongemerkt in sloopers haand. / En raakten zuuties an de kaant. enz.

Aan de eigenaren van het terrein van het Oldehuis werd door de gemeente op 4 september 1855 toegestaan de weg naar de gewezen poort op te knappen en de gaten, ontstaan door uitgraving der fundamenten der poort, te dichten.
Afbeelding
Woonoord voor vissers en bedrijventerrein voor visverwerking 1859 - 1958
In 1859 is het restant van dit gebouw voor het grootste gedeelte verkocht aan enkele vissers, die bij de ontruiming van Schokland daar hun verblijf kregen.

In 1884 of 1885 is het grootste deel van het terrein vergraven tot vergroting van de binnenhaven.

Een grote brand in 1899 verwoestte de woningen van de vissers op het eiland, toen 'Het fort' genoemd in de volksmond, officieel heette het 't Oldehuysplein.
Boven twee deuren van het middengedeelte van het rijtje woonhuizen dat daarna verrees op het fort waren steentjes met opschrift: "de eerste steen / gelegd door / Dirk Klappe Dz. / 17 maart 1900," en: "de eerste steen / gelegd door / Thijmen de Boer Tz. / 17 maart 1900". In het oostelijk gedeelte van dit complex huizen was vroeger een garnalenkokerij.
Woonoord voor vissers en bedrijventerrein voor visverwerking 1859 - 1958
In 1859 is het restant van dit gebouw voor het grootste gedeelte verkocht aan enkele vissers, die bij de ontruiming van Schokland daar hun verblijf kregen.

In 1884 of 1885 is het grootste deel van het terrein vergraven tot vergroting van de binnenhaven.

Een grote brand in 1899 verwoestte de woningen van de vissers op het eiland, toen 'Het fort' genoemd in de volksmond, officieel heette het 't Oldehuysplein.
Boven twee deuren van het middengedeelte van het rijtje woonhuizen dat daarna verrees op het fort waren steentjes met opschrift: "de eerste steen / gelegd door / Dirk Klappe Dz. / 17 maart 1900," en: "de eerste steen / gelegd door / Thijmen de Boer Tz. / 17 maart 1900". In het oostelijk gedeelte van dit complex huizen was vroeger een garnalenkokerij.
In 1914 krijgt J. van Smirren vergunning van de Gemeente voor het oprichten van een fabriek voor vis- en groentenconserven aan het Oldehuisplein nr. 9, kadastrale sectie
A nr. 699. Vervolgens krijgt in 1915 de Weduwe O. van Gulik vergunning voor het oprichten van een visrokerij aan het Oldehuysplein nr. 10a, kadastrale sectie A nr. 774.
Het adres Oldehuysplein 130 was van de scheepswerf J. Kroeze, met een helling die van het oorspronkelijke eiland een schiereiland maakte.
Eind 1920 kocht de gemeente van de firma Gombrun, een voormalig visconservenbedrijf, hun gebouw op het Oldehuysplein. Op die plaats werden vijf noodwoningen geplaatst. Het bouwrijp maken kostte f 1500, de bouw zelf werd begroot op f 6600 en voor de voorbereiding en de uitvoering werd f 100 begroot. De jaarlijkse inkomsten zouden aan huur f 390 bedragen (f 7.50 per woning per week). De bouwkosten bedroegen uiteindelijk ruim f 7000.
Voordat de noodwoningen gebouwd konden worden, moet er eerst nog een lading zout weggehaald worden. Het moest opgeslagen worden in de kelders, maar dat had veel voeten in de aarde. Uiteindelijk bleek J. van Gulik, reder en visverwerker, geïnteresseerd in het zout.
Eén van de toekomstige bewoners was Jan Hoogenkamp, een man met een weekinkomen van f 6. Zijn vrouw had geen inkomsten en een zoon van zesentwintig verdiende f 5 per week. Verder had de heer Hoogenkamp nog een dochter van twintig en een dochter van zestien. Bij dit karige gezinsinkomen van f 11 is een huur van f 7.50 een behoorlijke aanslag.



Afbeelding
Dat het leven niet altijd gemakkelijk was in deze kleine gemeenschap (15 gezinnen) op zich blijkt uit krantenartikelen uit 1925 en 1956.
Het Nieuws- en Advertentieblad oftewel de 'Sluziger' van 5 maart 1925 meldt:
Maandag j.l. had op het Oldehuysplein (het z.g. Fort) alhier een woordenwisseling plaats tussen twee huisvrouwen over het spannen van een drooglijn. Zekere T. Rozeboom, een oude man van ruim 86 jaar, eveneens daar woonachtig, bemoeide zich er ook mede, door met zijn stok tussenbeide te komen, doch kwam terugloopende, op een gegeven ogenblik in de Binnenhaven terecht. Door enige in de buurt bevindende personen werd de oude, die tijdens de val enige verwondingen aan het hoofd had gekregen spoedig weer op het droge gebracht, waarna door de inmiddels ontboden geneesheer, den heer Donker, de eerste geneeskundige hulp werd verleend.
Het Steenwijker Dagblad doet in 1956 verslag van een rechtzitting, waar een aantal bewoners voor het uitdelen van klappen mochten verschijnen.

Omstreeks 1958 zijn deze woningen afgebroken, veel bewoners kregen een nieuw huis aangeboden in de Canneveltstraat.
De Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek liet in 1968 op het Fort naar overblijfselen van het Oldehuis zoeken. De opgravingen onder leiding van Van Pernis leverden hoegenaamd niets op.
Het laatste overblijfsel van het Oldehuis is een steen - waarschijnlijk een wijsteen - die bij de afbraak van de laatste resten in de periode 1854 - 1859, in 1855 door de toenmalige parochiepastoor L.B. Mulder is gevonden. De steen is ingemetseld in de huidige Rooms-Katholieke kerk, gebouwd in 1953, rechts naast het koor en links van de toegang tot de sacristie, voorzien van een plaquette
*****
Henk van Heerde
Laatst gewijzigd door majke op 02 jan 2006, 19:27, 1 keer totaal gewijzigd.
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

30 dec 2005, 14:07

Visserij in de 15e en 16e eeuw
***
Toen de Zuiderzee zijn uiteindelijke vorm had gekregen, was er een grote watervlakte ontstaan met ruime vismogelijkheden. Langs de kust ontstonden steeds meer vissersplaatsen.In deze streken waren dat vooral Kuinre en Blankenham naast Vollenhove en Kampen. Kuinre leverde onverschrokken piraten, die de schrik der zee waren, en ook met de Blankenhammers was het slecht kersen eten want reeds in 1481 voerden zij een oorlog beneden de zeespiegel, toen zij scherpgepunte palen in de zeebodem dreven met de bedoeling hierop de boot van Kampen te pletter te laten lopen.
Dat was een krasse maatregel en bepaald niet de enige, die er op wijst door de eeuwen heen verbitterd moest worden gevochten om de vis van de Zuiderzee.

Aanvankelijk was er sprake van een onderlinge strijd om de visgronden tussen de havens; van de Overijsselse kust maar later kwam het zelfs tot een volledige oorlog tussen de havens van de oostwal en die van Holland toen de Hollandse vissers door de uitbreiding van de steden en als gevolg hiervan door de groeiende vraag naar vis hun geluk gingen beproeven tot aan de verste uithoeken van de Zuiderzee. Die strijd tussen oost en west kreeg zijn hoogtepunt in het midden van de zestiende eeuw. Overijsselse bronnen vermelden, dat Hollandse vloten van soms wel vijftig schepen kwamen opdagen, beschermd door konvooischepen met geschut, geweer en volk. Vollenhove, Blankenham en Kuinre konden uiteraard deze uitdaging niet negeren en het kwam tot bloedige botsingen waarbij gewonden en zelfs doden vielen.
Afbeelding
Waarom geen Vollenhoofse steur?
***
Afbeelding
De monden van het Zwartewater en de IJssel waren rijk aan zoetwatervis, zoals steur, elft en zalm. Als gevolg hiervan ontwikkelden Vollenhove en Kampen zich tot belangrijke centra van de visserij. De belangrijkste visserij was die op steur, die elk jaar duurde van 1 mei tot 25 juli. Steur was in de middeleeuwen een kostbare vis, bestemd voor "den rijcke en weeldige luyden". In 1461 ontvingen de burgers van Vollenhove van bisschop David van Bourgondië het recht om hun netten te plaatsen op het Kamperzand, terwijl de vissers verplicht werden om een 10e penning van de verkoop van de steur aan de bisschop af te dragen. Aanspraken op bepaalde visgronden gaven in dit zeegebied dikwijls aanleiding tot ruzies vooral tussen vissers uit Kampen en Vollenhove. Rond 1480 werden de visgronden zelfs afgezet met "palen met nagels en scherpe ijzeren", om te verhinderen dat de Kampenaren voor de kust van Vollenhove en Blankenham zouden vissen.

“Cleyne stoerkens" deden in de vijftiende eeuw de lekkerbekken het water in de mond stromen en zij ontbraken dan ook op geen enkele feestdis. Adriaen Coenensz in Antwerpen verkocht er soms wel twintig op een dag en daarvoor ontving hij vier tot zes stuivers het pond. Voor Vollenhove en Kampen was derhalve de steurvisserij een zeer winstgevende bezigheid; de hoge prijs werd echter tevens de ondergang van deze visserij, omdat de steur door overbevissing, vooral van het jonge goed, werd uitgeroeid. Slechts uit vergeelde papieren leren wij, dat de steur naar varkensvlees smaakte.

Vollenhove groeide samen met Kampen uit tot een centrum van de steurvisserij dat tot ver buiten de grenzen vermaardheid kreeg. De steuren werden gevangen in het zoete water van de IJsselmond en het is in deze tijd nog maar nauwelijks voor te stellen, dat volwassen steuren, zoals die regelmatig door de vissers van Kampen en Vollenhove werden gevangen, een gewicht hadden van 250 pond. In tijden van een slappe markt werden zij met een touw aan een paal in het water ,,gemeerd" en op deze wijze in leven gehouden tot de stemming op de markt weer wat beter was geworden. Kampen kende een speciale verordening, die betrekking had op deze ,,gemeerde" steuren.... wanneer zo'n steur losbrak en later opnieuw werd gevangen, kreeg de eerste eigenaar toch nog de helft van de opbrengst; de vis moest kenbaar zijn aan een merk of aan het resterende stuk touw.
****
Waterschaarste
***
Vaak is in Overijssel geklaagd over de slechte bevaarbaarheid van de IJssel en aangedrongen op verbetering. De allereerste klacht, die ons is overgeleverd, stamt uit het jaar 1480. En vijf jaar later - in 1485 dus - legde hertog Johan van Cleef in een brief aan de IJsselsteden zijn ongerustheid neer over de toestand van de rivier. Hij merkte op, dat steeds meer water van de Rijn in de Waal gaat stromen en dat daardoor de Rijn en de IJssel “tosamen ledich van water werden".. Oorzaak van alle ellende was in die dagen de St. Elisabethsvloed van 1421, die de Biesbosch deed ontstaan, waardoor een iets groter verhang tot stand kwam. . . . en dus een sneller afstromen van het water door de Waal.
De gemiddelde vloed in de Zuiderzee kwam steeds hoger , waardoor het zoute water steeds verder kon binnen dringen. Hierdoor verzilte het Zuid-Westelijke deel van de Zuiderzee en trok de zoetwatervis naar het water langs de oostwal.
***
Hollandse concurrentie
***
Het vraagstuk der overbevissing is nog steeds actueel maar dat was het reeds in 1520. In dat jaar verschenen voor de Overijsselse kust de eerste Hollandse waterschepen. Dat waren grote schepen, die veel zeil konden voeren en derhalve met opmerkelijke snelheid konden varen. De Hollandse vissers kwamen in steeds grotere aantallen en met grotere schepen, die in staat waren het vistuig, de zogeheten kuil, door het water te slepen. Met deze nieuwe manier van vissen stroopten de Hollanders de Zuiderzee af. Zij vingen ook veel ondermaatse vis die echter weer overboord werd geworpen. Overbevissing was een gevolg van de "nieuwe methode". De toenemende verzilting en het gebruik van de nieuwe vismethode waren er de oorzaak van dat het zoetwatervisbestand snel achteruit liep. Vingen de vissers van Vollenhove voorheen zo'n 250 steuren per jaar, dat aantal was in 1564 reeds teruggelopen tot 30 á 50. Van deze achteruitgang kregen de Hollandse vissers de schuld, wat leidde tot vele en langdurige conflicten tussen de vissers van de oost- en westwal. De angst voor overbevissing was zo groot, dat de vissers van o.a. Vollenhove, Blankenham en Kuinre besloten de Hollanders met geweld te keren. Toen dit niet lukte besloten zij bij de keizer hun recht te gaan zoeken.
*****
Scheiding visgebieden in 1559
In 1559 werd de tere kwestie van de visgronden naar men meende, door de Grote Raad van Mechelen afdoende geregeld - in het voordeel van de Hollanders - met een duidelijk omschreven scheiding van de verschillende gebieden. De vissers van de Oostwal legden zich hier echter niet bij neer en de moeilijkheden bleven tot in de zeventiende eeuw onverminderd voortduren.
****
Verzilting en gilden
***
In het noorden was het water al veel zouter. Enkhuizen kende in 1545 reeds haringvisserij met zegens en fuiken. De Zuiderzeeharingvisserij was in deze tijd een echte wintervisserij. De beste maanden waren november, december en januari. De na Maria Lichtmis (2 februari) gevangen haring was niet meer voor de export bestemd, maar werd in het binnenland als bokking of panharing verkocht.
De fuikenvisserij was van oudsher de meest gebruikte visserijtechniek, alhoewel in de zeventiende eeuw reeds de elger en de zijden botnetten werden gebruikt. De vissers aan de Zuidwal waren georganiseerd in gilden. Ook Stavoren, eeuwenlang de enige Friese kustplaats van waaruit beroepsvissers de Zuiderzeevisserij uitoefenden, bezat een vissersgilde, dat tot omstreeks 1900 heeft bestaan. De belangrijkste functie van deze gilden was de verdeling van het viswater in percelen, de saten, die bij loting toegewezen werden. De gildebroeders hadden ook sociale verplichtingen tegenover elkaar, zoals bijstand bij ziekte en overlijden. Allerlei regels en bepalingen waren vastgelegd in gildekeuren en verordeningen.
******
Henk van Heerde
Laatst gewijzigd door majke op 02 jan 2006, 19:28, 1 keer totaal gewijzigd.
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

31 dec 2005, 13:10

De visserij in Vollenhove
****
Vanaf de omwenteling in 1795 waarbij de macht van de adel werd vervangen door de vrijheid, gelijkheid en broederschap van de Franse tijd verdween vrij snel de adel als bron van bestaan uit Vollenhove. De visserij, sinds de 15e eeuw door enkele tientallen vissers uitgeoefend, werd nu langzamerhand de belangrijkste bron van inkomsten voor de burgerij. De visserij op zoetwatervis (eerst steur, later zalm) werd vanwege de verzilting van de Zuiderzee vervangen door zoutwatervis (eerst haring, later ansjovis, garnalen, bot, paling en spiering).

Er was echter geen haven, zelfs de (enige) aanlegsteiger was erg verwaarloosd. De afbraak van het oude bisschoppelijke kasteel, later bestuurszetel van stadhouders en daarna drosten en uiteindelijk garnizoenslegering en gevangenis, leverde een haven (de voormalige slotgracht) en haventerrein op voor de vestiging van prille industriële bedrijven
Afbeelding
Vollenhove groeide uit tot een belangrijke vissersplaats aan de Zuiderzee, welke positie nog eens werd versterkt door de komst van enkele tientallen vissers met hun schepen, die gedwongen werden om hun thuisbasis Schokland te verlaten (1859). De haven werd alras te klein waarop er een nieuwe haven buitendijks werd aangelegd.

De periode 1860 - 1914 gaf jaren van grote voorspoed, afgewisseld met magere jaren. Er waren enkele belangrijke families van reders en vishandelaren die diverse initiatieven namen om de economische bedrijvigheid te ondersteunen. Zo kwam er een scheepswerf, waarop uiteindelijk een eigen Vollenhoofse bol werd ontwikkeld en gebouwd. Er kwam een stoomtram voor de afvoer van vis naar het achterland, vooral Duitsland en Frankrijk. De handel naar deze landen kwam echter stil te liggen in de Eerste Wereldoorlog. Dat, gevoegd met de afnemende visstand, de dalende visprijzen en de roep om het afsluiten van de Zuiderzee luidde het einde in van een tijdperkMeer over de geschiedenis van en de ontwikkelingen rond de Vollenhoofse visserij.(Henk van Heerde)
Afbeelding
Afbeelding
Laatst gewijzigd door majke op 02 jan 2006, 19:29, 1 keer totaal gewijzigd.
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

01 jan 2006, 12:10

De vissers
***
De vissers in Vollenhove vormden een tamelijk gesloten groep. Nagenoeg allen waren in Vollenhove of naburige plaatsen geboren en woonden rond 1850 voornamelijk in de Visserstraat. Zodra de zoon van een visser de lagere school doorlopen had, ging hij mee naar zee. Een jonge knecht aan boord betekende een belangrijke kostenbesparing, want de jongen kreeg in plaats van loon zakgeld. Hij probeerde, voordat hij trouwde een eigen schip te hebben maar dat lukte niet altijd. De norm "eerst een schip en dan pas trouwen", was er waarschijnlijk oorzaak van, dat veel vissers pas op latere leeftijd trouwden. Rond 1885 waren de meeste schippers (82 %) getrouwd en de knechten vrijgezel (81 %). Uit een vergelijking tussen 58 gezinnen in de periode 1840 -1897 blijkt, dat de gemiddelde leeftijd van de vrouw 26 jaar en die van de man 29 jaar, toen het eerste kind geboren werd. Naarmate de visserij in belangrijkheid toenam, kwam het onderling trouwen vaker voor, maar een vaste regel was dit niet
Afbeelding
Bij de Schokkers, waar in verhouding een groter aantal families direct van de visserij afhankelijk was, kwam het onderling trouwen vaker voor. Het geloof speelde hierbij een dominerende rol. De Schokkers waren overwegend katholiek en woonden nu in een stad waar het overgrote deel van de bevolking tot de Nederlandse Hervormde Kerk behoorde. Van 40 huwelijken, waarvan de mannen Schokker waren en geboren tussen 1840-1897, was de vrouw in 27 gevallen van Schokker afkomst. Van de overigen waren acht vrouwen afkomstig uit de stad of Ambt Vollenhove en 5 uit Kampen of elders.

Daar veel archiefmateriaal van Vollenhove verloren is gegaan, is het moeilijk om een helder beeld te krijgen van de sociale omstandigheden waarin de vissers leefden. Toch is er zowel uit cijfers als uit verhalen van oude vissers (Kwakman, Jongman) het één en ander te halen.
*****
Kleding.
***
Kleding was uitermate belangrijk. Een rood baaien hemd behoorde tot de standaarduitrusting. Verder een borstrok en een hengsel hemd. De vissers hadden grote gebreide wanten, waarmee men verwondingen aan de handen voorkwam bij het binnenhalen van de netten. Deze wanten breide men van schapenwol, ze werden onder andere door Griet van de Zee verkocht.

Men droeg vaak oliegoed over de bovenkleding. Dat oliegoed maakte men meestal zelf. Broeken, kielen en zuidwesters werden van gele katoen gemaakt. Dan kookte men de kledingstukken wel drie keer in ongekookte olie (smeerolie). Na elke keer koken droogde men de kleren. Wanneer het klaar was had men goede, waterbestendige kleding: oliegoed.

Het merendeel van de vissers was de zwemkunst niet machtig. Vooral als men met de vele kleren te water raakte, was er geen redden meer aan. Het water trok in de kleren en de laarzen liepen vol. Hierdoor bleven sommige puntervissers altijd in de buurt van de wal.
****
Verdiensten.
***
Tussen de vissers onderling bestonden aanmerkelijke verschillen in welstand. In de periode 1850-1890 waren sommigen in staat om zich meerdere schepen aan te schaffen, terwijl de namen van anderen regelmatig voorkwamen op lijsten van oninbare of nog invorderbare posten, omdat zij de havengelden niet konden opbrengen. Door de gemeente werden zij als groep echter gerekend tot het arme of behoeftige deel van de bevolking, evenals de visventers en haringrokers. Bij een zachte winter konden de vissers in eigen onderhoud voorzien, maar bij strenge vorst werd dat onmogelijk en moest een aantal bedeeld worden. De vissers en venters die werden aangeslagen in de personele belasting kwamen voornamelijk voor in de laagste klasse. Hun aantal was echter gering en niet altijd was men in staat om deze financiële verplichting na te komen.
In 1862 werden 15 vissers en 1 visventer aangeslagen in de hoofdelijke omslag. Tien vissers waren niet in staat om de belasting, groot f 1, - (€ 0,45) te betalen wegens armoede. In hetzelfde jaar waren 2 vissers bevoegd tot het kiezen van leden der Provinciale Staten en de Tweede Kamer en 4 tot het kiezen van leden der gemeenteraad. Alleen in het begin van de jaren zestig klaagde men over geringe vangsten, wat toegeschreven werd aan het gebruik van de wonderkuil, een kuilnet voortgetrokken door twee schepen. Vanuit Vollenhove drong men er op aan om maatregelen te nemen, die zouden moeten leiden tot een verbod van deze kuilvisserij. Na enkele magere jaren verbeterde de situatie, de klachten over slechte vangsten bleven uit en er werd niet meer gesproken over een verbod van de wonderkuil. Er werd weer voldoende vis gevangen en de vissers profiteerden van de hoge prijzen, die ervoor betaald werden. Volgens de Kamer van Koophandel uit Kampen waren die prijzen in 1878 driemaal zo hoog als 25 jaar eerder.

Een gemiddelde visserschuit met tuigage vertegenwoordigde rond 1930 een waarde van circa € 1200 en de netten € 700. Er was vaak een sleepnet voor bot, staande netten voor ansjovis en haring. Knechten verdienen ruim € 2 per week, inclusief de kost. Bij de ansjovisvisserij verdient een knecht zo'n € 5 met de kost en bij de haringvangst zo'n € 3. De gemiddelde bruto besomming bedraagt ongeveer € 350. Het onderhoud van het vaartuig, het tuigage en de netten moeten daarvan worden betaald. Daarna is de visser zelf pas aan de beurt
****
Gewoonten.
***
Er werd gevist van maandag tot zaterdag. 's Zaterdags bij lJspeert, de kapper, kwamen de verhalen los en op zondag bij Seidel sprak men over de visserlui, die de beste besomming hadden gemaakt. Het ging om de visserman, die aan de top stond. Dat was in de 30-er jaren Spit, Oldenhof of Kwakman. De vissers wisten ‘s zondags niet hoe snel ze uit de kerk moesten komen. Ze gingen dan vaak pandoeren bij Seidel. Er konden maar drie vissers meedoen, dus er was haast geboden. De oude heer Seidel deed vaak mee, maar hij moest dan wel winnen.

De bemanning van de vissersschepen bracht de nacht vaak door op het schip. Het kon zijn, dat men daar verbleef in afwachting van een gunstige wind of omdat er thuis gewoon te weinig ruimte over was. Zo werd bijvoorbeeld ook oudjaar samen op het eigen schip gevierd. Uit deze gewoonte is de folklore ontstaan van de 'oudejaarshuisjes': men zette de traditie op het land voort, toen er geen schepen meer waren.

De grote schepen bleven de hele week op zee. Op zaterdag werden de netten en zeilen hersteld.

De visserlui stonden vroeger vaak op het bruggetje, dat de scheiding vormt tussen de oude en de nieuwe haven. Turend over de zee, wachtten de mannen, geduldig keuvelend, op een windje. Wanneer dat windje kwam, ook al was de avond gevorderd, dan voeren ze uit. Kwam het windje niet, dan kon liet gebeuren, dat ze pas om een uur of vier 5 nachts de kooi opzochten.
Al wachtend praatten ze bijvoorbeeld over die visserman, die binnen de lijnen had gevist. Ze gniffelden over de sluwheid van de overtreders, die bij het naderen van de politieboot de knecht de mast instuurde om een lijn kapot te snijden. Immers, wanneer men de boel kapot had, was er een geldig excuus om in verboden water te varen.
Afbeelding
Eten aan boord.
****
Men nam meestal roggebrood mee aan boord. Voor de bemanning van één schip kon dat wel zo'n 48 pond per week zijn. Tijdens het haringvissen met drie koppen aan boord ging dat brood schoon op. Ook at men daar dan per persoon zo'n zes gebakken bokkingen bij. Die werden eerst gaar gemaakt door ze in de schoorsteen van de kachel te hangen en later op te bakken. De "riessies" dus.
Men at wel aardappels, maar nauwelijks groente. Sommige vissers gaven er de voorkeur aan wel wat verse groente aan boord te nemen ,,om normaal te eten". Men at natuurlijk veel vis, paling, bot en haring. De bot werd veelal gekookt gegeten.

De armsten aten troet, een zeemansgerecht dat toen op diverse plaatsen veel werd gegeten. Het was eenvoudige kost, bedoeld om te vullen, maar niet overmatig voedzaam. De ingrediënten zijn meel, gekookt in water, melk of karnemelk; soms gegeten met stroop, boter of vet. Sommigen noemden het "gare specie". Soms kon men de troet een kleurtje geven en eventueel een frambozensmaakje. Wanneer de troet niet helemaal gaar werd gekookt, leverde dat grote problemen op. Vooral voor de jongelui, die gretig enkele borden verorberden. Zo is er een verhaal dat een jonge knecht wel een nacht lang heeft geschreeuwd als een mager speenvarken, omdat de troet in zijn maag begon uit te zetten.
*****
Henk van Heerde
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

04 jan 2006, 15:40

Vissoorten in de Zuiderzee.
****
Allerlei milieufactoren waren van grote invloed op de visstand. Sommige vissoorten prefereerden zoet water, andere gaven de voorkeur aan water met een hoger zoutgehalte, maar ook diepte en bodemsoort speelden een rol. Bovendien vertoonde vis in dik water een ander zwemgedrag dan in helder water. In het Zuiderzeebekken was een rijke brakwaterflora en -fauna aanwezig, zoals hij voorbeeld plankton, zonder welke vis niet leven kan.
In de Zuiderzee kwam een opmerkelijke verscheidenheid aan vissoorten voor. Ongeveer 24 verschillende soorten vis en enige schelp- en schaaldieren werden regelmatig aangetroffen. De voor de visserij belangrijkste soorten waren: haring, ansjovis, bot, aal (paling), spiering, garnaal en - voornamelijk in het noordelijk gedeelte bij Wieringen - mossel en alikruik.
Deze Zuiderzeevis kan worden onderscheiden in:

1. Constant aanwezige soorten, die in de Zuiderzee werden geboren, er opgroeiden en er zich voortplantten. Hiertoe rekent men spiering, mossel en alikruik. Spiering kwam in vrijwel de hele Zuiderzee voor, maar plantte zich voort in de minst zoute gedeelten en trok in het voorjaar zelfs de IJssel op om te paaien. Op spiering werd voornamelijk in de wintermaanden gevist, omdat deze ‘s zomers niet voor consumptie geschikt was als gevolg van een wormziekte. Spiering werd vooral geëxporteerd naar Londen, Brussel en Parijs. Mossel werden slechts in geringe mate door Zuiderzeevissers gevangen. Vooral Zeeuwse vissers kwamen bij Wieringen het broed opvissen om op de mosselbank in Zeeland uit te zetten. Ook alikruiken, een soort slakken, werden voornamelijk hij Wieringen gevangen. Deze waren bestemd voor export naar Engeland en Frankrijk.

2. Soorten, die als volwassen vis de Zuiderzee binnentrokken, er paaiden en daarna weer wegtrokken, zoals de voor de Zuiderzee belangrijkste vissoorten: haring en ansjovis. De haring trok in februari de Zuiderzee binnen om in maart en april kuit te schieten in ondiepe gedeelten met een harde bodem. De volwassen haringen verlieten na afloop van de paaitijd de Zuiderzee; de larven en jonge haringen bleven er achter tot ze de grootte van een halfwas hadden gekregen om dan naar de Noordzee uit te zwemmen. Vóór circa 1850 trok er nog veel najaarsharing binnen, maar later werd dit een steeds zeldzamer verschijnsel. De Zuiderzeeharing was een andere, kleinere soort dan de Noordzeeharing en door het ontbreken van verteringsenzymen ook niet geschikt om te kaken of pekelen, zodat hij beperkt houdbaar was. Deze haring werd vers (als panharing) of gerookt (bokking) verhandeld. De ansjovis kwam in zeer wisselende aantallen voor. In sommige jaren kwam het visje in groten getale in april - mei binnentrekken, andere jaren bleef het soms geheel weg. De Zuiderzee vormde voor de ansjovis de noordgrens van zijn verspreidingsgebied en onder ongunstige omstandigheden, zoals een koud voorjaar, vertoonde hij zich niet. Voor de vissers was een goed ansjovisjaar van grote betekenis. Zij konden met de goede verdiensten hun oude schulden aflossen of noodzakelijke reparaties en vervangingen uitvoeren. Ansjovis werd ingezouten en vervolgens in Amsterdamse vemen enige jaren opgeslagen, om daarna als delicatesse vooral na Duitsland te worden uitgevoerd.

3. Soorten die als jonge vis de Zuiderzee binnentrokken, er opgroeiden en weer wegtrokken als ze geslachtsrijp waren. Dit waren bot, aal en garnaal. Bot kwam verspreid over de hele Zuiderzee voor en paste zich aan het zoutgehalte van het water aan. Vooral op een vette, dikke bodem tierde hij welig en was hij van betere kwaliteit dan de bot die op harde grond werd gevangen. Botvisserij vond bijna het gehele jaar door plaats en was daarom een van de belangrijkste pijlers waarop de Zuiderzeevisserij steunde. De vis was bestemd voor de binnenlandse markt en diende levend aangevoerd te worden; dode bot was waardeloos. Aal of paling werd ook in de gehele Zuiderzee aangetroffen. Hij kon zich uitstekend aanpassen aan verschillende zoutgehalten. Op aal werd gevist tussen april en oktober, vooral vlak onder de kust. In warme zomers kon de aal getroffen worden door een ziekte en waarbij hij vuurrood werd en spoedig stierf. Tegen de herfst trokken de volwassen palingen naar buiten om zich voort te planten. Een aanzienlijk gedeelte van de vangst was bestemd voor de export, voornamelijk naar Engeland. Garnaal kwam 's zomers overal in de Zuiderzee voor. Er werd tot oktober - november op gevist. De vangst was enerzijds bestemd voor consumptie, de Zuiderzeegarnaal was veel fijner en zoete van smaak dan de iets grotere Noordzeegarnaal, anderzijds werd zij gebruikt als aas voor kubben of hoekwant. Een belangrijke afzetmarkt voor garnalen was Amsterdam, vooral voor de Volendammer vissers. Zij voerden de garnalen vers aan; de consument kookte en pelde ze zelf. Later ontstonden in diverse vissersplaatsen garnalenpellerijen
*****
Henk van Heerde
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

05 jan 2006, 13:40

Vistuigen voor de Zuiderzee
******
De voor de Zuiderzeevisserij gebruikte vistuigen zijn te verdelen in twee hoofdsoorten:

het gaand want, dat door een of meer schepen door het water werd voortgesleept,
het staand want, dat in zee werd uitgezet en bleef staan of hangen.
Tot het gaand want behoorden kuilnetten, sleepnetten, korren, de elger en de zegen. De kuil was een trechtervormig net, dat door twee oorstokken aan weerszijden werd opengehouden. Het achtereind of natie was dichtgebonden, zodat de vis hier geen uitweg vond. De kuilnetten konden worden onderscheiden in dwarskuil, kwakkuil en wonderkuil. De dwarskuil werd schuin achter het schip aangesleept, waarbij het vaartuig tijdens het vissen dwars vooruit dreef. Met de kwakkuil werd voornamelijk door Volendammers gevist. Het kuilnet sleepte recht achter het schip (de Volendammer kwak) en werd opengehouden door twee bomen die aan weerskanten van het schip uitstaken. De wonderkuil was een groter net, dat door twee naast elkaar zeilende schepen snel werd voortgesleept. Omdat vooral de wonderkuil veel ondermaatse vis meeving en ook het jonge broed vernietigde, kreeg dit net ook wel de benaming moordkuil. De weerstand tegen de kuilvisserij, met name tegen het doden van onvolwassen vis, is in het verleden heel wat keren geuit.
De sleepnetten werden door twee schepen voortgesleept en bleven gedurende liet slepen in verticale stand. De maaswijdte was afhankelijk van de soort vis die er mee gevangen werd: men gebruikte haring-, ansjovis-, bot- en spieringsleepnetten. Bij haring- en spieringsleepnetten hing de onderkant juist boven de zeebodem. Het ansjovissleepnet werd vanaf de oppervlakte in zee gehangen, omdat de ansjovis doorgaans hoog zwom. Bij het botsleepnet was op de onderreep veel lood aangebracht, zodat deze door de modder getrokken kon worden, waar de bot zich ophield.
De kor was een zakvormig net, dat opengehouden werd door een korstok met korijzers of door twee aan de zijkant geplaatste borden. De schelpdierkorren, die voornamelijk door de Wieringer vissers werden gebruikt, waren veel kleiner en werden door een ijzeren beugel opengehouden.
De elger was een bladvormig getande ijzeren beugel, waarmee men de paling ving die in de winter in de grond kroop. De vis raakte tussen de tanden beklemd en kwam daardoor zeer gehavend en verminkt te voorschijn, hetgeen ertoe leidde dat dit vistuig bij wet in l911 werd verboden.
De zegen was een zeer lang sleepnet, dat vanaf de wal met een boog rondom een school vis werd geroeid en vervolgens dichtgetrokken. De ingesloten vis werd verzameld in het diepe middendeel, de boezem of het kuilstuk.

Het staand want is onder te verdelen in staande haring-, ansjovis-, bot- en spieringnetten, kubben, fuiken, kommen en hoekwant. De maaswijdte van de staande netten werd bepaald door de soort vis waarvoor de netten gebruikt werden. De i bleef met de kop achter de kieuwen in de mazen vastzitten. De netten werden 't en rechte lijn uitgezet en waren aan elkaar gebonden tot repen of perkjes. De staande netten voor haring- en ansjovisvisserij werden voornamelijk gebruikt in gebieden met getijdenstroming, met name in het noordelijk deel van de Zuiderzee. Door de uitvinding van het machinale nettenbreien omstreeks l880 nam het gebruik van staande netten enorm toe. Vooral voor de ansjovisvisserij, tot die tijd vrijwel uitsluitend beoefend door beroepsvissers met de wonderkuil, betekende de invoering van de nieuwe netten een grote verandering. De betrekkelijk eenvoudige methode van vissen, waarvoor speciale kennis niet vereist was, en het voordeel dat staande netten ongeacht de weersomstandigheden in zee konden blijven staan deed het aantal gelegenheidsvissers geweldig groeien. Schippers, boerenknechten, arbeiders, ieder die een boot had en zich een net kon aanschaffen probeerde mee te profiteren van de ansjovisvisserij. De zee stond in de ansjovistijd (mei en juni) zo vol dat voor de overige visserij en scheepvaart geen plaats meer overbleef. Staande netten voor de botvisserij werden zijdenetten genoemd, naar het gebruikte materiaal, en waren vooral in gebruik op ondiepe kustgebieden. Deze netten werden tot op de bodem neergelaten, omdat de bot zich laag bij de grond ophield. 's Winters gebruikte men staande spieringnetten die, als de Zuiderzee bevroren was, door gaten in het ijs te hakken uitgezet konden worden.
Kubben waren klokvormige tenen korfjes om paling te vangen. Ze werden op of net boven de zeebodem opgehangen aan een staak. Als aas gebruikte men gewoonlijk garnalen, spiering of haringkuit, waardoor de paling werd aangelokt om door de nauwe opening te kruipen. Een smal toelopend netje maakte de terugweg onmogelijk. De visser kon door een stop aan de bovenzijde van de kub te verwijderen de vangst eruit halen en het aas verversen.
Met fuiken werd vooral langs de kust gevist, op haring en paling. De scholen vis werden langs wanden van netwerk, de schuttingen, naar de opening van de fuik geleid. Haringkommen of -kamers waren een variatie op de fuikenvisserij. De kamer werd gevormd door een langwerpige ruimte, afgezet met stokken en schutwant, waar de vis op dezelfde wijze werd ingeleid als bij de fuiken.
Het hoekwant, dat voor paling- en botvisserij gebruikt werd, bestond uit een stevige lange lijn met dwarslijntjes, met daaraan haken of hoeken, die van aas werden voorzien. De hoekwantvisserij was zeer bewerkelijk. Nadat de lijnen waren opgehaald, moesten ze worden schoongemaakt en ontward. De haken werden in rijtjes op de zogenaamde spleten gestoken en konden daarna weer geaasd worden.

De haringvisserij werd voornamelijk met kuilen, sleepnetten, fuiken en reepnetten uitgeoefend. Ansjovis werd gevangen met staande netten, sleepnetten en wonderkuil. Voor de botvisserij werden zijdenetten, sleepnetten en hoekwant gebruikt. Op spiering viste men met kuilen en sleepnetten, 's winters onder het ijs met staande netjes. Garnalen werden gevangen met kwak- en dwarskuil en kor. Voor de palingvisserij gebruikte men kubben, fuiken, hoekwant, elger en kuil.
****
Henk van Heerde
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

07 jan 2006, 13:02

Gaand- en staand-want-vissers
******
De vissers en gemeentebesturen langs de oostwal maakten zich ernstig zorgen, toen de vangsten verminderden. Volgens hen werd deze achteruitgang veroorzaakt door het gebruik van de zogenaamde wonderkuil. Vertegenwoordigd door de Kamer van Koophandel uit Harderwijk en de gemeentebesturen langs de oost- en zuidwal, wisten de tegenstanders van de wonderkuil en de kwakkuil (alleen gebruikt door Volendammer vissers) regering en volksvertegenwoordiging te overtuigen van hun gelijk. In 1881 werd het gebruik van wonderkuil en kwakkuil bij de wet verboden. Een uitzondering werd gemaakt voor de visserij op ansjovis van 15 mei tot 15 juli. Na protesten van vissers uit Volendam, die zich door dit verbod ernstig gedupeerd achtten, werd in 1884 het gebruik van de kwakkuil weer toegestaan. Ondanks verwoede pogingen van de genoemde gemeentebesturen om het verbod in stand te houden, werd het vissen met de wonderkuil in 1889 weer toegestaan. De rust keerde terug, maar 15 jaar later vloog men elkaar opnieuw in de haren. Dezelfde argumenten werden gebruikt, namelijk dat de wonderkuil nadelig zou zijn voor het visbestand. Bij het vissen met de wonderkuil werd veel vis beschadigd of gedood. De niet voor menselijk consumptie geschikte vis en ondermaatse vis (nest) werd verkocht als voer aan de eendenfokkerijen, die tegen het eind van de 19e eeuw sterk werden uitgebreid. Niet alleen in de omgeving van Volendam maar ook in Harderwijk gingen vissers daarom op nest vissen, omdat men zo van een geregelde afzet verzekerd was. Deze ontwikkeling werd nog versterkt, doordat Volendammer vissers zich van de Noordzee terugtrokken om zich geheel op de Zuiderzee te richten.
Afbeelding
Naast de toename van het aantal kwak- en wonderkuilvissers ontstond er in deze periode een nieuwe categorie: de staand-want-vissers op haring en ansjovis. Tot 1880 werd door vissers uit Vollenhove en andere plaatsen staand-want gebruikt, zoals zijden netten voor de botvangst en kubben, dobbers en fuiken voor de vangst van paling. Zij visten met gaand-want op witvis, spiering en aas voor de kubben en dobbers. Deze walvissers visten met punters en in de loop van de 20e eeuw met bolletjes. De vissers met gaand-want voor de haring-, ansjovis-, bot-, spiering-, paling-, en garnalenvangst maakten gebruik van schuiten (bonzen in Vollenhove), botters en aken. Na 1880 gingen zij steeds meer over tot het gebruik van machinaal gemaakt staand-want. Dit had voor de visserij op de Zuiderzee vergaande gevolgen.
Vóór de introductie van het nieuwe want had men het hele jaar één knecht in dienst. Het gebruik van het nieuwe want vereiste een derde man. Bij het leeghalen en uitzetten van de netten bleef één man aan boord van de schuit, terwijl de overige twee met een sloep of vlet het net uitzetten of inhaalden. De komst van de derde man, die alleen werkzaam was tijdens de haring- en ansjovisteelt maakte een nieuwe loonregeling noodzakelijk. Bij de oude regeling werden de bruto verdiensten in vieren verdeeld. Voor zijn aandeel in de vangst, het onderhoud van het schip en de netten en de risico's verbonden aan het vissen ontving de visser-eigenaar drie delen. Het vierde deel was voor de knecht bestemd. In het begin van de 20e eeuw verdiende een knecht bij een schipper die staande haring- en ansjovisnetten gebruikte acht maanden lang f 4, - á f 5, - per week, tijdens de haring- en ansjovisteelt respectievelijk f 7,- en f 12,-.

Mede als gevolg van de invoering van het nieuwe type staand-want gingen de vissers uit Vollenhove hun vangstgebied uitbreiden. Zij gingen nu vissen in de omgeving van Wieringen, Kolhorn, Medemblik en Urk. In de omgeving van Urk werd door hen ook op haring gevist en die werd op zee aan opkopers of in de genoemde plaatsen verkocht. Hierdoor verminderde de haring- en ansjovisaanvoer in Vollenhove
Afbeelding
Men viste vooral met bolletjes, die speciaal ontworpen werden voor de Vollenhoofse vissers. Het schip stak niet erg diep. Dat was noodzakelijk, want vooral bij oostenwind was de haven niet te bereiken. Men moest uitwijken naar Blokzijl of met punters van de wal van boord worden gehaald. De bolletjes visten met staande netten. Aan beide uiteinden dreef een steng, een stok met daaraan vlaggetjes, het kenmerk van de visser. Het net bleef door kurken aan een kant drijven. Wanneer men de netten inhaalde, werd de vis in de bun gedaan. Een bun is een bak in het schip met geperforeerde on¬derzijde, waardoor het water vrij toegang heeft. De vis kon zo ,,vers” worden vervoerd. Soms verkocht men op zee de vis al, b.v. aan de Huizer viskopers.

Plaatsbepaling gebeurde door kustherkenning. Men had een boek met kusttekeningen aan boord. Sommige vissers konden aan de zeebodem zien of ruiken waar ze zich bevonden. Ook of er dik of dun water was. Troebel of helder water. Het enige navigatiemiddel aan boord was een kompas. Ook kon men zich oriënteren door kerktorens en vuurtorens.


Afbeelding
*************
Henkvan Heerde.
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

09 jan 2006, 11:04

De wonderkuil en kwakkuil
****
Volgens het Algemeen Handelsblad van 1 april 1885 voeren er minstens 1000 vissersboten op de Zuiderzee, waarvan 110 boten uit Harderwijk. Zij visten van november tot en met april op haring met een sleepnet. Dat is een schakelnet, met zulke wijde mazen, dat de volslagen grote haring er precies in past. Er komt enkel grote spiering mee als bijvangst. Vooral op het laatst van maart begin april komt er veel haring naar de Zuiderzee. Die is dan kuitziek. Niet voor niets wordt de Zuiderzee wel de kraamkamer genoemd. Ze trekken in grote scholen en worden dan ook gevangen in Zegens en fuiken. Het gebeurt wel dat er zoveel gevangen wordt, dat de haring voor mest op het land wordt gebruikt. De Zuiderzeeharing is niet geschikt voor het kaken, maar wordt verwerkt tot bokking (warm gerookt) en bakbokking (licht warm gerookt). Dit is de reden waarom er zoveel rokerijen langs de Zuiderzee liggen.

In begin mei komt de ansjovis in de Zuiderzee, familie van de haring (net als de sardine). De ansjovisvangst duurt tot eind juni of half juli. Tot aan 1883 toe meende men dat de ansjovis niet anders dan met een kuil gevangen kon worden, maar in genoemd jaar zijn er te Urk proeven gehouden met goed gevolg, om de ansjovis in schakelnetjes te vangen, die aan ankertjes bevestigd, in zee worden uitgezet. De kuil is een dicht net, met zou ook kunnen zeggen een schepnet, wat tussen twee schepen gespannen wordt, die er snel mee voor de wind afzeilen en zo schept de kuil alles op wat er voorkomt. Men noemt deze kuil dan ook wel de wonderkuil vanwege de grote vangst maar ook de moordkuil, omdat miljoenen kleine visjes op deze manier van vissen vernield. Het kuilvissen gebeurt met de wat grotere schuiten. De kleine boten doen in die tijd goede zaken met bot, omdat die dan zeer duur is.

Na de ansjovis worden de kuilen opgeborgen. Alleen een paar Amsterdammers en Durgerdammer botters vissen door met de kuil op spiering. De andere vissers vissen na half juli tot eind oktober op bot en anderen op paling. De bot wordt gevangen met sleepnetten en ook met staande of zijdenetten. De paling met kubben. Het botsleepnet heeft grote mazen en vangt alleen grote bot. Het staande bot net is een schakelnet met wijde mazen dat wordt in zee uitgezet en blijft een nacht staan voor het wordt opgehaald. De palingkub is een dicht mandje waar de paling wel in, maar niet meer uit kan zwemmen. Voor aas heeft met garnaal of andere kleine visjes nodig. Die verkrijg men met een kuil niet tussen twee boten , maar met een schuit en wel dwarsweg de kuil langs zij. Men noemt dat met de dwarskuil vissen.

In Volendam maakt men van de ansjoviskuil een kwakkuil. Het net wordt dan anders gezet en met een schuit bevaren. Hij gaat een weinig door de grond en vangt veel paling en bot, maar van de kleinste soort. Verder garnalen en nest (kleinste vis)
*******
Punter.
***
Slank platbodemd open vissersbootje voor de binnenwateren, maar ook de Oostwal van de Zuiderzee. Voerde een sprietzeil zonder giek en is sterk verwant aan de grundel. De punter werd en wordt veel gebruikt in het waterrijke Nw-Overijssel door de boeren, maar was tegelijkertijd een vervoermiddel. Veevervoer, verhuizingen en zelfs begrafenissen gingen per punter. Elke streek had z'n type; de Gieterse-, de Kamper-, de Beulakermeer punter, de Noordwesthoekpunter en zelfs zee-punters met kajuit. Giethoorn is het meest bekend geworden om de punter, en nog steeds is "punteren" een jaarlijkse trekpleister voor toeristen. Heden ten dage worden vooral electrisch aangedreven punters voor verhuur aangeboden en ze worden nog steeds gebouwd door o.a. scheepswerf Schreur in Giethoorn, maar nu met gaffelzeil.
******
Bol
***

Afbeelding
De bol (bolletje) is een klein rondbodemd vissersscheepje (7-10 meter lang), dat pas na 1900 ontstond. Het was scheepstimmerman Jan Kroese uit Vollenhove die de eerste bol maakte met als uitgangspunt een bons, maar met het lijnenplan van een botter. De diepgang was klein, uiterst geschikt om binnen te komen bij extreem laag water door oostenwind (veel havens aan de oostkant van de Zuiderzee hadden hier last van).
De bol was oorspronkelijk niet langer dan 8 meter en werd gebruikt voor de ansjovisvangst op de Zuiderzee. Het scheepje is typisch rond (bol) gebouwd en werd genoemd naar de thuishaven. Vollenhovense bol, Enkhuizer bol, Wieringer bol etc. In Enkhuizen werd de bol ook wel aalboot genoemd. Voor de pleziervaart wordt het type nog steeds gebouwd.
NB: Er zijn veel schaalmodellen gemaakt door oud-vissers, o.a. onlangs door Klaas Vis.
******
Henk van Heerde
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

11 jan 2006, 11:10

Vissersverenigingen
***
De staand-want-vissers leden vaak schade aan hun netten door rondtrekkende kuilvissers.
Toen de vangsten na 1902 weer terugliepen begonnen deze vissers zich te organiseren. Werden de belangen van de vissers in de 19e eeuwse strijd om de wonderkuil in de eerste plaats behartigd door de gemeentebesturen, na 1900 namen hun organisaties deze taak over. Langs de Zuiderzee namen de pas opgerichte vissersverenigingen uit Hoorn en Enkhuizen het initiatief om medestanders te vinden in de strijd tegen de wonderkuil. Waarschijnlijk heeft dit initiatief geleid tot de oprichting van verschillende vissersverenigingen elders, onder andere in Vollenhove en op Marken (1906).

Deze locale verenigingen organiseerden zich weer in de Vereniging tot Bevordering van de Belangen van Zuiderzeevisschers onder de naam van Zuiderzee Visschersbond of Zuiderzee Visscherij Belangen (Z.V.B.). Namens de vissers van Vollenhove had de heer J. Jongman Szn als penningmeester zitting in het hoofdbestuur van deze overkoepelende Organisatie en in 1908 ontving de vereniging zelfs subsidie van de gemeente Vollenhove. De achteruitgang van het visbestand was volgens de Z.V.B. te wijten aan het gebruik van de kuil. Niet alleen de wonder- en kwakkuil moesten verboden worden maar tevens de dwarskuil. Dit doel werd echter niet bereikt. Wel werden in 1911, vanaf 1 april tot 1 november bepaalde delen van de Zuiderzee, waaronder de kuststrook tussen Vollenhove en Blokzijl, verboden voor sleepnetten. Tevens werd er een minimummaaswijdte ingevoerd voor de gewone kuilen en de wonderkuil.
Door de eis van de Z.V.B. om de kuilvisserij te verbieden kreeg de in 1911 opgerichte Julianabond uit Volendam een krachtig argument in handen om medestanders te zoeken en locale afdelingen op te richten in die vissersplaatsen, waar met gaand-want gevist werd. Zo ontstonden er in Vollenhove twee vissersverenigingen: "Vollenhove", lid van de Z.V.B. en de "Julianabond". De leden van deze organisaties bezigden niet alleen verschillende technieken, er bestond ook een religieus verschil. De leden van de ,,Julianabond" waren overwegend Katholieken van Schokker afkomst, terwijl die van ,,Vollenhove" merendeels Nederlands Hervormd waren en afkomstig uit Vollenhove.
In de periode, dat de staand-want-visserij op haar hoogtepunt was in Vollenhove, namelijk van 1905 tot 1910, bezigde de helft van de 'Schokkers" deze techniek en meer dan de helft van de Vollenhovense vissers. Hoewel het gebruik van het staande-want bij zowel de Schokkers als de Vollenhovenaren daarna afnam, was het percentage Schokkers dat weer overging op het gaande-want veel groter. Aan het einde van de jaren twintig zou geen enkele Schokker het staande-want meer gebruikt hebben.
In 1911 werd de Zuiderzeevisserijraad opgericht. Van district Vollenhove was J. Jongman lid, tevens voorzitter van het district Vollenhove en bestuurslid van de VBBZ. Er werden verkiezingen gehouden voor die Zuiderzeevisserijraad. Van VN-Vollenhove met 48 stemgerechtigden werd in 1913 E. Spit Szn gekozen, vanaf 1916 deed ook de Julianabond en St. Petrusbond mee (totaal toen 77 vissers) en werd J.Souman gekozen, in 1919 H. Prins, in 1922 B. Oldenhof en W. de Boer. In 1925 waren er 81 vissers lid en werden resp. S. Spit en A.H. de Boer gekozen. Vanaf 1928 deden de laatste twee bonden blijkbaar niet meer mee, S. Spit werd in 1928 en 1931 herkozen.

Pas na 1917 werden de vissersverenigingen in Vollenhove echt actief. De vissersverenigingen waren er niet alleen om de belangen van de vissers te vertegenwoordigen. Er werd op veel plekken ook busreisjes en andere evenementen georganiseerd voor de onderlinge band.

De Vereniging tot Bevordering van de Belangen der Zuiderzeevisserij had in Vollenhove na de oprichting in 1906 zo’n 50-100 leden, na 1909 25-50 leden (de kuilstrijd woedde van 1905-1912). De Julianabond (voorstanders van de kuilvisserij), opgericht in 1912, had 25-50 leden; de RK Sint-Petrusbond had 34 leden.

Op 2e paasdag 1918 werd op initiatief van pastoor Elskamp besloten tot de oprichting van de katholieke Zeevisschersbond 'St. Petrus". Deze bond, die afdelingen kreeg in Vollenhove, Volendam en Kampen en de neutrale "Julianabond" verving, gaf op katholieke grondslag leiding aan de katholieke vissersverenigingen. "St. Petrus" uit Vollenhove sloot zich aan bij de katholieke middenstandsorganisatie "De Hanze" en met haar hulp werden tal van activiteiten ontplooid. Zo werd in 1921 een Coöperatieve Verbruikersvereniging Visschersbelang opgericht, die voor haar leden onder andere teer, klompen en turf inkocht. Tevens bezat de vereniging vanaf 1921/1922 een eigen rokerij, een garnalenrokerij en een vispakkerij, die de vis van haar leden overnam en verkocht. Verder had ze de beschikking over een eigen taanketel.
De RK vissersvereniging Sint Petrus in Vollenhove hield jaarlijks op de feestdag van haar patroonheilige een feestvergadering. De leden gingen ’s ochtends gezamenlijk naar de mis en gebruikten na afloop met elkaar het ontbijt. Voor de kinderen werd ieder jaar een kerstboomfeest georganiseerd. Bij deze feesten waren ook de vrouwen en meisjes welkom.
**********

Henk van Heerde
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

12 jan 2006, 11:24

Ruimzeezicht
***
'Ruimzeezicht' ligt aan de hoge dijk vlak naast de havenmond. Het was vanaf ongeveer 1915 een stenen pakhuis, waar de vishandelaren Hendrik en Jan van Gulik verse, gerookte en gezouten vis (vooral ansjovis) verpakten. Hendrik en Johan waren de zonen van bakker Lucas van Gulik, de stichter van de scheepswerf.

Er werden ook garnalen gekookt. De garnalen werden gekookt, en gingen dan naar de schuur (ingang aan de zijkant), waar ook vis werd verpakt (zowel vers, gerookt als gezouten). Het pellen was handwerk, vooral van vrouwen. Op lange houten tafels werden de garnalen uit de manden geworpen. De vrouwen zaten op houten banken zonder leuningen. De doppen kwamen op de grond terecht, werden later opgeveegd, gedroogd en vermalen verkocht. De garnalen kwamen in grote tenen manden terecht en werden door visventers verkocht.

Wellicht door een verbetering in de vangsten na de inzinking tussen 1900 en 1911, wellicht ook door de komst van de stoomtram in 1913 en het uitbreken van de oorlog, nam de omvang van de Vollenhover vishandel tussen 1912 en 1919 weer toe.
Dit was voor een deel te danken aan de activiteiten van deze Johan van Gulik. Na een korte opleving zette definitief het verval van de visserij en de daarmee gepaard gaande vishandel en – verwerking in. De door de afsluiting en droogmaking vooruit geworpen schaduwen werden zichtbaar in het vertrek van veel Vollenhover vissers naar elders. Van Gulik deed in 1921 zijn bezit over aan de RK Visserijvereniging St. Petrus.
Deze beschikte zo over een 'verenigingswinkel' waar een deel van de vis aan de Vollenhovers werd verkocht.
Bij wijze van proef wilde men het aanvankelijk een jaar huren, maar aangezien Van Gulik daar niets voor voelde, werd op 10 oktober de zaak voor f 4500,-- overgenomen. Tweederde van de koopsom bleef als eerste hypotheek aan de verkoper. F 1500,-- moest direct op tafel komen. Op voorstel van de pastoor, initiatiefnemer van de vereniging, werd besloten dat ieder lid een aandeel van f 50,-- nam dat, eventueel in termijnen van f 1,50 per week, op 1juli betaald moest zijn.
In eerste instantie nam men personeel van Van Gulik over en werd Gerrit Zoetebier bedrijfsleider.

In de jaren 1931 - 1932 kocht Herman de Boer (Harman van Boer) 'De keet', want zo werd het pakhuis toen genoemd, en liet daar 3 woningen van bouwen. Herman was zelf schipper op de botter VN 3. Hij was vrijgezel en woonde bij zijn ouders, Thijmen en Elizabeth, op het Fort. In de eerste woning liet hij zijn broer Louwe wonen met vrouw Anne (Stront) en dochter Liesbeth. Louwe was schipper op de botter-VN 22. Herman en Louwe meerden hun schepen altijd aan de westkant van de binnenhaven en hadden dan een goed zicht op hun bezittingen. Het gezin De Boer had de eerste jaren van hun huwelijk gewoond in de Bisschopstraat en was zeer ingenomen met deze woning. Anne kwam op het idee om op de betonnen balk (latei), waar eerder de schuifdeuren van 'de keet' hadden aangehangen, de naam 'RUIMZEEZICHT' te schilderen.
****


Afbeelding
De andere woningen werden verhuurd aan Wicher en Gees Roozeboom en Willem en Marie Konter. De laatsten zetten de vishandel door.
Willem Konter werkte al op de wal sinds hij door een ongeluk op zee met vistuig een oog was kwijt geraakt. Via de vissersvereniging, waar de pastoor in feite de scepter over zwaaide (en ook vaak lijfelijk aanwezig was, zittend in een grote rieten stoel), kon Willem aan de slag met een visrokerij en daarnaast de viswinkel.
Toen zoon Ab Konter ging trouwen en de rokerij overnam, kon Marie naar haar vertrouwde stek in de Visserstraat terugkeren. Zij had altijd een hekel aan het water, dat bij storm tot vlak onder het huis stond.
Voor 'Ruimzeezicht' was het vaak goed toeven. Een leugenbank was er niet, maar staande werden de nieuwtjes uitgewisseld. De mensen waren toen gewend om de benen te gebruiken. Het is meermalen voorgekomen dat Jan Apeldoorn (De Tolk), wonende in het Kalverenbos, terug kwam van het visventen in de buurt van Lemmer en dat zijn vrouw Marie de aardappelen nog niet gaar had. 'Dan ga ik eerst nog even de Voorst rond', zei Jan en weg was hij.

De hangen in de rokerij bood in de oorlog een schuilplaats wanneer de Duitsers, op zoek naar arbeidskrachten, de zonen van Konter (waaronder Lolle) zochten.

Nog steeds is de palingrokerij en vishandel een bloeiend bedrijf met Willem Konter's kleinzoon Everard als eigenaar.
Afbeelding
*******
www.henkvanheerde.nl/vollenhove
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

14 jan 2006, 10:51

De scheepswerf van Kroese.
****
Op 15 september 1855 hadden de gemeenten Stad- en Ambt Vollenhove de kom van de binnenhaven aan Evert Ekker in gebruik gegeven met het doel er een scheepswerf te stichten. Een jaar daarna was de scheepstimmerwerf met een woning annex schuur bij de helling gereed. Al in 1868 koopt de Vollenhovense bakker L. van Gulik de werf over van de erven Evert Ekker; het bedrijf werd verhuurd aan Timen Louis.
In 1900 kocht scheepstimmerman Kroese de scheepswerf. In de betreffende verkoopakte staat te lezen “Eene scheepstimmerwerf, bestaande in: den opstal van het kadastrale perceel der gemeente Stad Vollenhove Sectie A nommer 775 woning en scheepshelling groot acht aren zes en negentig centiaren en van het kadastrale perceel der gemeente Ambt Vollenhove Sectie H nommer 408 dijkberm als hooiland groot twee aren drie en dertig centiaren".
Afbeelding
******
Jan Kroese, scheepmakersknecht in Den Helder en Urk.
***
Jan Kroese werd in Harlingen als zoon van een korenmeter geboren; destijds werden naar Harlingen grote hoeveelheden Russische rogge verscheept. Kroese werd scheepmakersknecht op een werf in Den Helder; daarna werkte hij op de werf van de Gebr. Roos te Urk. In 1877 moet hij ,,Kloas van Tiemens Albert" (Hakvoort) nog geholpen hebben met de aanleg van diens werf op Urk.

Uit de verkoopakte van de door Ekker gestichte scheepswerf, gedateerd 6 november 1900, blijkt dat Lammert Smit sr, 'lichtwachter op Schokland" (annex kanonnier-havenmeester en schoonvader van Jan Kroese), de koopsom van f 2.275, voor Kroese betaalde. Uit deze akte blijkt tevens dat L. van Gulik niet meer als bakker werkzaam was. Waarschijnlijk had hij zijn schaapjes op het droge; in de akte wordt Van Gulik als rentenier beschreven.
Toen Kroese de enigszins verlopen werf betrokken had, kreeg hij met vier inwonende gezinnen te maken. Twee ervan woonden onder de zolder van de werkplaats, de andere twee gezinnen hadden zich onder de vloer van zijn eigen woonruimte genesteld. Bij spring- en stormvloeden stroomde het water er naar binnen. Het stond wel een meter hoog; de woonsituatie was onbeschrijflijk. Onder deze omstandigheden bleef de bewoners niets anders over dan om in de hoge bedsteden te kruipen.
Naast de werfloods stond een stenen bouwsel; daar tegenaan was een miniatuur huisje gebouwd dat eveneens uit steen opgetrokken was. Dit huisje werd bewoond door het gezin Roozeboom. In Vollenhove had Roozeboom de bijnaam ,,Korsteraand"; hij had een groot aantal kinderen. Korsteraand was een beruchte stroper die strikken uitzette om hazen en konijnen te vangen.
*******
Een bloeiend bedrijf.
***

Afbeelding
Met de hulp van zijn drie zoons wist Kroese de werf weer op poten te zetten. Men had voldoende werk met het bouwen en repareren van ansjovisvletten, bonzen en botters; al vroeg ontwikkelde Kroese de Vollenhoofse bol. Gedurende het winterseizoen werd meestal een nieuw schip op stapel gezet. Wanneer de werfloods niet voldoende plaats bood, werd er een stuk uit de gevel gezaagd. In deze tijden van voorspoed werkten bij tussenpozen ook nog twee huistimmerknechten. Vooral tijdens de botteelt was er grote bedrijvigheid op de werf. Om de 4 á 5 weken moesten de schepen op de helling om het aangegroeide onderwaterschip te ontdoen van ,,doorns". Na het afschrapen werd dit deel van het schip met riet afgebrand en vervolgens in de teer gezet. Boven water werd het hout met harpuis bestreken; dit materiaal is weer in de handel en vindt vooral aftrek bij de schippers van Botterbehoud.
Elke week, van donderdagochtend vroeg tot zaterdagavond laat kregen wel 25 schuiten een hellingbeurt. In het seizoen maakten de mannen lange werkdagen: van 5 morgens half 6 tot ‘s avonds half 9 waren zij druk in de weer: alleen voor het middagmaal werd een wat langere pauze gehouden.
Het hellingen van de vaak zeer zware schepen gebeurde met mankracht. In de kop van de kaapstander werden acht bomen gestoken. De mannen die het schip omhoog moesten draaien waren meestal in een oogwenk te vinden; het waren meest rondhangende viskopers of andere lieden die op een karweitje liepen. Na een half uur stond het schip droog; het meest tijdrovende en secure werk waarbij de slee onder het schip gebracht werd hadden de ervaren mannen van de werf al van te voren geklaard. Uit één en hetzelfde glaasje waarvan het voetje was afgebroken kreeg iedereen als beloning een borrel.
De verstandhouding tussen de helling baas en de vissers was goed; steeds wanneer zij met hun schepen naar de werf gingen, brachten zij wat vis voor Kroese mee. Zij wisten dat hij een liefhebber van bot was. Vooral de kleine dikke botjes vond hij het lekkerste; de vis die overbleef, werd op de werf gedroogd.
************
Nieuwbouw
****
De tijd dat er in de wintermaanden een nieuw schip op stapel stond, wist dochter Martha Kroeze zich nog goed te herinneren. ,,Wanneer vader hout moest hebben dan ging ie achter Steenwijk of Havelte meestal te voet naar Blokzijl en nam daar het bootje naar Steenwijk. Vandaar liep hij verder, op zoek naar kromhouten en gezonde stammen; dan liet ie 't rooien. De vrachtrijder bracht het hout met de mallejan naar de werf." Over de manier waarop het hout gewaterd werd. rept zij met geen woord. Wel vertelt zij dat de zware stammen met een trekzaag tot planken gezaagd en de kromhouten met de dissel bewerkt werden.
Afbeelding
**********
Bouwstop 1927.
***
De periode van bloei heeft voor Kroese niet zo lang geduurd. Reeds in het begin van de jaren twintig liepen de besommingen van de vissers terug; in 1927 werd met de aanleg van de Afsluitdijk begonnen. Van regeringswege mochten er toen vanwege sanering van de visserij geen nieuwe boten meer gebouwd worden. De drie zoons hadden hun toekomst elders gezocht; alleen Martha bleef hij haar vader wonen en zorgde op het laatst voor hem. Met reparatiewerk trachtte Kroese het hoofd boven water te houden; zijn dochter hielp hem zo veel mogelijk daarbij. Tegen de schemeravond maakte de ouder wordende werfbaas graag zijn geliefde avondwandeling door de ,,Bentensteege". Hij kreeg meer tijd om zich met zijn grootste liefhebberij bezig te houden. Evenals zijn vader was Jan Kroese een verwoed vogelaar; destijds waren er veel mensen die er deze liefhebberij op na hielden. Hij ving de vogels met slagnetten; de meesten werden weer vrijgelaten. Alleen mooie of zeldzame zangvogels kregen een plaats in zijn kooien en werden daar goed verzorgd.
********
Overplaatsing van de werf naar het Openluchtmuseum?
*****
Aan het eind van de jaren dertig kreeg Kroese bezoek van S. J. Bouma, destijds directeur van het openluchtmuseum te Arnhem. Bouma stelde Kroeze voor om de werf naar het museumterrein te laten overbrengen en bood hem zelfs een ander woonhuisje aan. Het houten woninkje dat met de achter de dijk gelegen werfloods één geheel vormde, werd n.l. nog door de familie Kroese bewoond. De vloer van dit huisje lag op dezelfde hoogte als de zoldervloer van de loods. Kort nadat de plannen afgerond waren, brak de oorlog uit. Al spoedig werden de materialen voor de bouw en uitrusting van schepen schaars; ook de zeilmakers kregen het moeilijk. ,,Voor de zeilen moesten we naar Aars in Blokzijl," vertelt een oud-visserman. ,,In de oorlogstijd was er al gauw geen zeildoek meer. Toen benne we overgegaan op vlasdoek. En als dat dan sunnig weer was dan krompen die zeilen wel een meter. En als het regende dan wierden de zeilen wel een meter langer. Dan moesten we er onder door doeken als we geen klap van de giek solden krijgen."
Jan Kroese overleed op 20 oktober 1943; hij is bijna 84 jaar oud geworden.

De werf werd in 1956 gesloopt en de helling werd later weggegraven. Tot aan de restauratie van de binnenhaven in 1972 herinnerden wegrottende botters aan een rijk verleden
*******
www.henkvanheerde.nl .
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

15 jan 2006, 16:35

De binnenhaven
******
De oude of binnenhaven werd als nieuwe vissershaven aangelegd in 1823 in de slotgracht van het Oldehuis, het voormalige bisschoppelijke kasteel. Een deel van het terrein werd afgegraven zodat een ruime open plek ontstond.

In het begin van de negentiende eeuw was de visserij, na het verdwijnen van de adel, de belangrijkste inkomstenbron voor Vollenhove geworden. De vissers ontbeerden echter een deugdelijke haven: ze lagen daarvoor op de rede, bij de stadsbrug (steiger) en later in een vluchthaven bij de Vismarkt (zie bij buitenhaven). De gemeenteraad besloot op 26 mei 1823 het graven van de haven aan te besteden. Uit de raadsvergadering van 2 juni blijkt dat daarvoor grond was aangekocht vanaf de poort van het Oude Huis tot de palen rechtuit. Tevens werd besloten tot het uitdiepen en verbreden van de gracht van het Oude Huis ('t Oldehuys). In 1830 zijn door het aanleggen van de buitenhaven de brede grachten om het kasteel "'t Oldehuys" met de zee in verbinding gebracht. In 1884 / 1885 is het grootste deel van het terrein vergraven tot vergroting van de binnenhaven (de Kom).


Afbeelding
Het havenbrugje werd gebouwd na 1825, toen de opening vanaf de slotgracht naar zee werd gegraven. Men kon zo beter bij de misthoorn op de dijk komen. De brug werd in 1936 geheel vernieuwd. Het hekwerk werd vroeger veel gebruikt voor een praatje van (oud)vissers onder elkaar.
In het dagboek dat de studenten/schrijvers Jacob van Lennep en Dirk Hogendorp van hun omzwervingen door eigen Iand bijhielden wordt melding gemaakt van het graven van de nieuwe haven in Vollenhove. Het verslag van een voor deze tijd uitzonderlijke reis werd ruim een eeuw Iater uitgegeven onder de titel ,,Nederland in den goeden ouden tijd, een reis te voet per trekschuit en per dilligence in 1823”. Het werd verzorgd door M. Elis Kluit en verscheen in 1942. In 2001 werd er een televisieserie gemaakt met elke aflevering één etappe van deze reis.
Op donderdag 10 juli 1823 maakten de twee vrienden een rondwandeling door Vollenhove en bemerkten dat men bezig was met het graven van een nieuwe haven. ,,Dichtbij zagen we een groot oud slot met vervallen torens, omringd door een diepe en brede droge gracht. Het slot was ingericht als gevangenis. Daar binnengekomen zagen we op een groot binnenplein omringd door hoge wallen en ingestorte gebouwen, aan de achterzijde een kleine omrasterde plaats waarbinnen gevangenen. Boven naar de toren leidde een wenteltrap waarvan elke trede uit één steen gebeiteld was. Een andere toren werd ook beklommen en er werd gewandeld over gebroken balken en muren.”

Restanten van het complex werden gebruikt als katoenspinnerij en calicotfabriek tot 1859, toen er woningen in werden gerealiseerd voor de vissersfamilies die Schokland hadden moeten ontruimen. De naam werd en bleef, tot aan de afbraak in 1955, het Fort. In 1900 verwoestte een brand de woningen, die werden herbouwd. De woonomstandigheden leidden meermalen tot
Afbeelding
******
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

16 jan 2006, 12:18

ongeregeldheden.
****
Op het terrein was ook een garnalenpellerij gevestigd.

De foto waarop enkele vrouwen bij een viskar is genomen vanaf het weggetje tot toegang gaf tot het Fort (de bijnaam van de bevolking voor het oude binnenterrein - officieel Oldehuysplein - op het eiland), richting ophaalbrug over de haveningang, en de al lang verdwenen visafslag. Rechts is de nog bestaande, in 1994 gerestaureerde ansjoviskelder te zien, die werd gebruikt om de vis koel op te slaan. Een andere ijskelder bevond zich bij de scheepswerf en doet nu dienst als sanitaire voorziening voor passanten. De ijskelders waren van binnen bekleed met turfmolm, dat door planken op zijn plaats werd gehouden. Het smeltwater liep onder de deur door, over de smalle kade (plm. 40 cm) zo de haven in. Het ijs werd ’s winters uit de Zuiderzee gehaald.

De haven liep niet helemaal rond (meer), maar versmalde tot 'de Kom' en liep uiteindelijk dood tegen de hellingen van de scheepswerf.


Afbeelding
Achter de gebouwen van de scheepswerf kan men nog de schoorstenen zien van het nog bestaande gebouw Ruimzeezicht, met de naastgelegen palingrokerij van Konter. Een tweede palingrokerij, nu niet meer in gebruik, bevond zich aan de andere kant van de haven, op de tweede foto aan de rechterkant (oorspronkelijk Van Smirren, jarenlang Jongman, in de jaren 1980 Kwakman). De economische activiteiten rond de haven waren zodanig belangrijk, dat de stoomtram Zwolle-Blokzijl in 1913 vanaf het station Vollenhove aan de Voorpoort een aftakking van de lijn kreeg die door de Bisschopstraat tot aan de binnenhaven liep.

In 1941 werd de haven leeggepompt om de basaltblokken van de kademuren opnieuw op te kunnen metselen. In 1973 werd de toen volledig verwaarloosde haven in oude glorie hersteld en ingericht als passantenhaven. Het terrein van de voormalige scheepswerf werd afgegraven, zodat weer een volledig cirkelvormige gracht ontstond. Op het eiland, bereikbaar via een bruggetje, bevinden zich ondergronds sanitaire voorzieningen. Op het terrein kan door de passanten worden gerecreëerd, vaak ziet men ook 's zomers enkele tenten opgeslagen.

In 1990 vond men tijdens herstelwerkzaamheden, waarbij de haven volledig werd leeggepompt, een oud zandstenen grafmonument. Verder kwam in 1992 de voormalige duiker naar de stadsgracht ter hoogte van de voormalige Voorstpoort te voorschijn. In 1994 werd de ansjoviskelder bij de voormalige visafslag gerestaureerd.

In de hoek Haven / Voorst, bij de voormalige Voorstpoort, moet een kleine Joodse begraafplaats hebben gelegen.

Afbeelding
***
www.henkvanheerde.nl/vollenhove
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

17 jan 2006, 13:58

Buitenhaven
*****
1612: hoofd tot in de zee.
**
Voor het laden en lossen van schepen had men in Vollenhove eerst een soort steiger gebouwd met enkele hoofden in zee. In vroeger tijden had men daar genoeg aan; vrijwel alle schepen lagen voor anker op de rede. Aan deze hoofden meerden ook de veerschepen op Kampen en Zwolle.

De magistraat van de stad Vollenhove ontving van Ridderschap en Steden op 14 maart 1612 een subsidie van 1000 gulden uit de middelen van het Rentambt der Domeinen voor het maken van een hoofd tot in de zee. Daarbij werd bepaald dat de stad voortaan - net als de kleine bemuurde steden - een derde minder dan het land voor de impost op het gemaal zal betalen, mits direct de achterstand wordt betaald.
Afbeelding
Op 16 mei 1625 werd een veerdienst op Amsterdam geopend. Gedurende het seizoen vertrok het schip elke zaterdag uit Vollenhove. Seidel, de naamgever van het restaurant aan de haven in het vroegere stadhuis, zette op deze wijze in 1749 voet aan wal in Vollenhove om zich bij de dragonders aan te sluiten.
Na de Middeleeuwen raakte de voorname stad meer en meer geïsoleerd. De belangrijke vaarroutes verplaatsten zich naar de westkant van de Zuiderzee. De scheepvaart naar het oosten was hoofdzakelijk gericht op het Zwarte Water en de IJssel en nam in betekenis af.
Op 12 maart 1632 verpachtten Burgemeesters, Schepenen en Raad met gezworen meente voor zes jaar het herstel en onderhoud van de zogenaamde brug ( we zouden het nu een aanlegsteiger noemen) aan de zee onder conditie dat de aannemer de nog voorhanden zijnde materialen aan hout en ijzer mag gebruiken maar de nieuwe materialen zelf moet leveren. Hij moest de brug zoals die toen was onderhouden en herstellen. Het stond hem vrij om de onderste jukken die in zee staan een voet lager te maken. Hij moest de brug met delen (planken) bekleden en dicht houden zoals die vanouds was geweest. De magistraat behield zich het recht voor de brug en de palen ten allen tijde te schouwen en wanneer iets niet in orde was moest de aannemer het dadelijk herstellen.
Op deze condities werd ingezet door Jacob Gerrien voor 130 caroligulden en hij ontving voor inzategeld een rijksdaalder. Zo werd het opgehangen maar gemijnd door Henrick Jeroens voor 125 gulden per jaar en hij kreeg het werk voor die prijs.
Op 12 maart 1638 vond opnieuw een verpachting plaats. Slechts één schreef daarop in, zodat het werd opgehouden.

Het vaarwater voor de kust van Vollenhove is nooit ideaal geweest; bij aanhoudende oostenwinden daalde het waterpeil sterk. In 1657 trok men te voet naar Schokland; de zee was door een krachtige oostenwind "' drooggestoven".
Afbeelding
Op 15 februari 1713 werd door de Raad en meente de magistraat gemachtigd tot het lenen van 300 caroligulden voor gemaakte kosten voor herstel en vernieuwing van de bijna weggespoelde stadsbrug.
Koning Lodewijk Napoleon werd bij zijn bezoek aan de stad in 1809 (zie bij Oldruitenborgh) ook langs de deerlijk vervallen steiger geleid. Hij verleende f 4000 voor herstel en vergroting van het havenhoofd volgens zijn besluit van 29 maart 1809. Bij het nazien van de gemeenterekening van een gedeelte van 1811 kwam aan het licht, dat de opzichter van dat werk, Gerrit van Baak, nog een vordering wegens het opzicht had van f 402. Daartegen had de vorige stadsregering bezwaar gemaakt wegens de slechte stadsfinanciën.
Door de stad was blijkens de stadsrekening van 1809 al f 561 betaald voor het vervoer van palen en arbeidsloon ten behoeve van de brug. Op 30 november 1812 werd gesteld dat op de begroting van 1812 en 1813 een bedrag van 844 francs of 402 gulden in achterstand moest worden gebracht voor het daggeld van 3 gulden dat de timmerman G. van Baak verdiend zou hebben als opzichter over de brug die in 1809 en 1810 gemaakt was. Zo zouden meerdere pogingen bij de Prefect worden gedaan om te bewerken dat de gemeente niet hoefde te betalen.

De visserij werd op den duur het belangrijkste middel van bestaan en men besloot om een soort vluchthaven bij de Vischmarkt aan te leggen. Een groot deel van het onderhoud hiervan werd door de vissers zelf uitgevoerd. Niet allen deden mee en dat lokte onenigheden uit. Dit blijkt o.a. uit een protest in 1792 van de vissers aan de Magistraat. Zij die palen geheid hadden, verlangden dat eigenaren van schuiten die niet meegeholpen hadden liggeld zouden betalen indien zij toch hun schuit aan de palen meerden. De Magistraat ging hiermede akkoord.
Afbeelding
***********
Het graven van de binnenhaven.
Op 2 juni 1823 werd met het graven van een nieuwe (binnen)haven een aanvang gemaakt (op Urk gebeurde dit omstreeks 1806). In Vollenhove werd de grond aangekocht ,,vanaf de poort van 't Olde Huys tot de palen rechtuit". Tevens werd besloten om de slotgracht van het Oldehuis uit te diepen en te verbreden en deze gracht met de nieuwe haven in verbinding te brengen. Veel vissers uitten kritiek op de aanleg; zij vreesden het aanslibben van de haven en het vroegtijdig dichtvriezen ervan. Bovendien waren ze van mening dat de nieuwe haven door kruiend ijs spoedig verstopt zou worden.
********
Stormvloed van 1825.
***
Afbeelding
Nauwelijks was de haven voltooid of de zee viel haar aan: het gebeurde op 3 februari 1825. De gevolgen van deze stormvloed waren rampzalig voor Nederland doch Vollenhove kwam er betrekkelijk goed af. Net als Steenwijk ligt Vollenhove 4 á 5 meter hoger dan de omringende veenstreken. Desondanks stond het zeewater in Vollenhov een tot drie voet hoog in de huizen rond de Vischmarkt en aan de huisjes aan de buitenkant van het stadje, tweederde deel werd overstroomd. ’s Middags woedde er een zwaar onweer waarbij
donder- en sneeuwbuien elkaar afwisselden. De gezinnen hadden zich nauwelijks op de Iage zoldertjes in veiligheid gebracht. Het was ,,aardedonker" geworden. In zee liepen zware deiningen met een ongekend sterke branding voor de kust. Het paalwerk van De Voorst werd zwaar beschadigd doch hield stand. Veel grond bij de nieuwe haven spoelde weg en de bomen aan de zeekant moesten het ontgelden. Zelfs de muur van het kerkhof was bezweken.
Door een doorbraak in de Bentdijk en afnemend water was het grootste deel van het stadje dezelfde avond weer droog. De schade aan de haven was aanzienlijk, de doorgang bij de klapbrug van de binnenhaven was door puin en zand verstopt zodat de naar binnen gevluchte vloot lag opgesloten. Toen de vissers weer konden uitvaren ontdekten zij dat er wel zestig zware keien waren blootgespoeld, op sommige plaatsen was de zeebodem geheel veranderd.
*****
www.henkvanheerde.nl/vollenhove
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

19 jan 2006, 16:12

1890: buitenhaven
*****
De huidige buitenhaven (‘nieuwe haven’) werd in 1890 aangelegd. Er was een soort pier, uitmondend in het havenhoofd tegenover de ingang van de binnenhaven (‘oude haven’).
Rondom de dijk even hoog, met een kade voorzien van schuinstaande meerpalen rondom.
Achter de dijk aan de oostzijde een laagte (‘de leegte’), waar men de was droogde. De netten werden aan de masten en over de meerpalen te drogen gehangen.
Vanaf de straat (Aan Zee) liepen enkele paden schuin naar de kade, o.a. bij Seidel, en aan het einde van de Gasthuissteeg. Zo konden vissers gemakkelijk met de kruiwagen bij het schip komen.

Er was aanvankelijk één havenlicht, aan de rechterkant gezien vanuit zee. Aan de linkerkant werd in de jaren 1920 ook een havenlicht geplaatst. Op de hoek bij de ingang naar de binnenhaven lagen twee ijzeren reddingsboten, voorzien van ijzeren sleden om ook op het ijs hulp te kunnen bieden.


Afbeelding
****
Een rothaven
***
Afbeelding
Met een noordwestelijke wind Iag de havenmond bijna recht in de wind. De uitvarende schepen moesten in de havenkom eerst een lange slag over bakboord naar de zuidelijke havenpier maken. Met lange haakstokken werden de schepen naar de kop getrokken en vielen daarbij over stuurboord weer vol. Tegelijkertijd liepen de schepen van zee binnen maar aanvaringen kwamen nimmer voor.
Met een westelijke wind maakten de uitvarende schepen eerst een slag over bakboord naar het zuidelijke havenhoofd waar de ‘boake’ (baak) stond. Sommige schepen werden er naar toe geboomd en maakten daar zeil. Met de pikhaak werd het schip langs het ‘bovenhoofd’ getrokken en viel over stuurboord vol. Soms moesten de vaarbomen gebruikt worden om het verlijeren naar het ‘benedenhoofd’ te voorkomen.
Het witte havenlicht (baken, baak, boake) brandde op petroleum en werd o.a. verzorgd door Garriet Tukker.

De toegangsgeul tot de haven van Vollenhove werd repel genoemd. Een repel is eigenlijk een lange, smalle zandbank. De huidige Repelweg aan de binnenkant van de dijk van de Noordoostpolder is vernoemd naar deze Repel.
***
Afbeelding
Groot nadeel ondervonden de vissers van de omstandigheid dat de haven geen verbinding had met het achterland en met sterke oostenwind vrijwel ontoegankelijk was. In dat geval weken zij meestal uit naar het naburige Blokzijl, een stadje waar vrijwel geen vissers woonden maar dat wel een visafslag rijk was. Wanneer de vorst plotseling inviel lagen zij daar opgesloten.
***

1941: werkhaven.
*******
Afbeelding
Tijdens de aanleg van de Noordoostpolder werd in 1941 de zware zeedijk rond de haven vervangen. Een klein dijkje kwam er voor in de plaats. Men plaatste verder een ijzeren damwand op 3 meter voor de kade, zodat een brede loswal ontstond voor goederen uit de Noordoostpolder. Er is echter nauwelijks gebruik van gemaakt, doordat het meeste vervoer later over de weg plaatsvond.
Afbeelding
In de haven kwamen een aantal arken te liggen, die als woning en kantoor dienst deden van de mensen die de polder aanlegden. Na hun vertrek bleven de arken nog vele jaren dienst doen als woningen voor Vollenhovenaren. Eén van de arken op de foto was van Theo Hofstede en Anna Konter die er na hun trouwen in 1951 introkken, hun dochter Gerda werd er in 1953 geboren.
*******
www.henkvanheerde.nl/vollenhove
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet