Deel via

Het wordt al vroeg donker, donkerder

March 2016
Na bijna dertig jaar huwelijk gaat Willem van Ringelensteijn (56) op zichzelf wonen. Met zijn echtgenote heeft hij besloten tot een ?time-out?. Hun kinderen stemden hiermee in. Speciaal voor SenNet Magazine schrijft hij een column over hoe hij dit proces beleeft en ervaart, tot op het bot, tot aan de einddatum van hun ?akkoord?: een jaar na dato? Lees hier het twaalfde deel van zijn pakkende verhaal.

/124/Rene/garden.jpgDaar stond ik, die zaterdag, verhit en besmeurd, voor de ontelbaarste maal in al die vierkante meters die we ooit kozen als onze nieuwe thuisbasis. Van een tuin in de zin van een leefbare, beleefbare entourage was toen nauwelijks sprake. Wat er niet was, legde ik aan, met zweet en bloed, maar zonder tranen. Het was immers mijn ontspanning, fitness, zo hield ik me graag voor, werd me ingeprent. Al wat niet gewenst of al te spontaan groeide, corrigeerde ik, jaar op jaar. Mijn moeder had groene vingers, ik heb haar handen. Mijn creatie –voor de kinderen, voor ons- werd een plaatje, een ware oase. Monet zou er in verdronken zijn, wed ik. Maar feitelijk maakte diezelfde tuin mij, vanaf dag één, tot slaaf. Aanleggen heeft een keerzijde: onderhoud, actief en proactief. Ik zag deze Hof van hEden een paar maanden na mijn vertrek nu eens door de ogen van een buitenstaander, een willekeurige hovenier: allerhande vegetatiefs, welig uitgegroeid, popelend om het aankomend groeiseizoen te exploderen tot een jungle. Geen wonder; zelden keek er iemand naar om. Enige voeling met mijn schepping was ver te zoeken, en met de bodem voelde ik me al niet zo heel verbonden meer. Ik troostte me met de gedachte dat het winter was. Veel zou er daarom niet te doen zijn, zo was me al gezegd, maar het plezier en de ontspanning werden me natuurlijk gegund. Zal wel zijn, maar waar beginnen, waar? Ik had beloofd het groot onderhoud voor mijn rekening te blijven nemen, en zal dat doen ook. ‘Komaan, de plicht roept, omwille van de hortus zelve!’ Waardering? Tja, die kreeg ik altijd alleen mondjesmaat, vaak slechts verkapt, getrapt, als familie of vrienden haar prezen en loofden hoe fantastisch feeëriek ‘haar’ lusthof er toch uitzag. Zalig zijn zij die simpel zijn van geest.

Zo werd Rome, voor mij, gewoon een van die herinneringen aan een fijn samenzijn. Maar of het voor haar meer was dan een bevestiging alles onder controle te hebben? Met de euforie van onze trip is het bekant gedaan, was dat eigenlijk de dag nadien al. Toen begon een nieuwe werkweek met o zo herkenbare routine. L’histoire se répète. Het feit blijft: tijd kan een mens niet managen. Wat er binnen een zeker tijdsbestek gedaan kan worden, wél. Net als het inschatten hoeveel tijd met een welbepaalde activiteit gemoeid zal zijn. Ook, waar de prioriteiten moeten liggen. En waar niet. Waar het rendement vandaan moet komen. En zo meer en zo verder. Ze neemt haar werk serieus, maar veel tegelijk vormt soms een te zware belasting. Zo beleeft ze dat, en radieert die energie dan, zichtbaar, van veraf. Dat betekent, kortweg, dat nergens tijd voor is, niet voor iets anders dan waar zij op een gegeven moment van vindt dat het haar volle aandacht moet opeisen. Alles, in feite. En meer. En à la minute. Het luidde een periode in van verweren en excuses om afspraken niet na hoeven te komen of afwezigheid in de zin van niet aanwezig te kunnen zijn, weg te redeneren. Dat devalueerde ons en zo werd Rome, voor mij, gewoon een van die herinneringen aan een fijn samenzijn. Of het voor haar meer was dan een bevestiging alles onder controle te hebben, mij en mijn getrouwheid inbegrepen?

Toen ik vond dat ik genoeg buiten gespeeld had, zoals onze jongste mijn tuinieren zo plastisch betitelt, ben ik vertrokken. Koffie, lunch, thee tussendoor heb ik afgeslagen. Zelfs het aperitief erna. Ik was koud thuis, of ze belde. Wat er was? Ik leek zo gereserveerd? Ik herinnerde haar aan de voorbije week, met name aan één van de avonden, gevraagd om wat mee te komen eten, thuis, en samen de heren eens danig toe te spreken, aan te spreken op de verantwoordelijkheden die ze, als huisgenoten, blijkbaar te vaak verloochenden. Aan tafel stapelden de verwijten zich al snel op, over en weer, en begonnen ze zich wonderlijk genoeg meer en meer op mij te focussen. Voor ik daar erg in had, was ik nota bene het middelpunt van een discussie waarin zij zweeg, en mij haar zegje liet doen. Er vielen woorden, heftige, al dan niet gemeend in het vuur van een strijd om de Kop van Jut. Wie nu het eerst opstond van tafel, staat me niet meer bij, wel dat zij zich achter mij aan haastte, naar de voordeur. Op de drempel verontschuldigde ze zich. Meermaals. Zei dat ze er verkeerd aan had gedaan om mij mee te vragen, dat ze mij niet had mogen mengen in wat alleen zij met de mannen diende te bespreken om hen –haar doel van onze time-out- op de (haar?) rit te zetten. Of ik nog iets terug gezegd heb, herinner me ook niet. Veel zal het niet zijn geweest.

/124/Rene/glasses-919071_640.jpgHet had bitter weinig gescheeld of ik had dit oerfamiliale feest aan me voorbij laten gaan. Van alle kanten was echter een beroep gedaan op mijn gemoed, met hartstollende argumenten, dus met succes. Achteraf was ik blij bakzeil gehaald te hebben, ofschoon de start een valse was: de gespannen verhoudingen in de voorgaande weken; spanning, zinderend maar voelbaar. Kort, want al vroeg op de avond bleek hoe enorm iedereen hier naar uitgekeken had. Ze hadden allemaal, zonder uitzondering, enorm hun best gedaan, ook de respectieve aanhang, intussen toch al ietwat vertrouwd met de Sinterklaasviering op z’n Hollands: lootjes trekken, surprises maken, en gedichten schrijven (lees: rijmelarijen). Het waren rake en scherpe deze jaargang, maar gelukkig geen snijdende. Er werd gelachen, geschaterd, geproest, gecomplimenteerd, gezoend. Tot slot werd een heildronk uitgebracht op Oma, op mijn moeder, op zij die deze traditie al die jaren in stand had willen en weten houden, als was ze nooit overleden. Van erfgoed gesproken …

Hoe moet dat zijn, om als lichaamloze ziel ‘door het leven’
te gaan? Gaat die dat op eigen kracht kunnen, zonder zijn vertrouwde fysiek?
Binnenshuis wordt niet gerookt, dus loop ik de tuin in. Dapper schijnt de maan door de bomen, en priemt zich grillig door de rook die ik haar toe blaas. Door het venster sla ik het nagebeuren in de verlichte woonkamer gade. Ik zie mensen die plezier hebben, lol maken. Prachtig, absoluut! Het is jaren geleden dat ik me al afvroeg hoe het moest voelen als ik geen onderdeel meer zou zijn van dit gezin, niet nog daar zou wonen, en op een willekeurig moment zou passeren om dan, zonder dat iemand het wist of mij kon zien, zo’n huiselijk tafereel te aanschouwen, vanaf de plek waar ik nu sta, van het kille buiten naar het warme binnen, als outsider. Ik twijfel. Popte die vraag niet op in een andere context? Wanneer ik er überhaupt niet meer was, dat wil zeggen, aan de andere kant van het bestaan zou existeren? Zoals Sartre c.s. beredeneerden, bedoelden? In wat voor omgeving zal mijn immaterie dan eigenlijk terecht komen? Hoe moet dat zijn, om als lichaamloze ziel ‘door het leven’ te gaan? Gaat die dat op eigen kracht kunnen, zonder zijn vertrouwde fysiek? Eigenlijk maakt me dat allemaal niets uit, mits existentie in dat stadium inderdaad (…) maar op de één of andere manier een mogelijkheid, gelegenheid biedt om nog eens écht contact te hebben met deze aarde en zijn bewoners, de nog levende stervelingen. Gewoon om even te kijken hoe het er toegaat. Om te zien of ze het goed stellen, mijn lieverds. Om ze, als dat al nodig mocht zijn, bij te staan met advies, te helpen met hun vragen. Of om nog eens gezellig met hen samen te zitten. Over hun schouder mee te kijken met wat ze aan het doen zijn. Luisteren naar hun verhalen. Meefantaseren met hun fantasieën. Genieten van hun gezelschap. Nog eens een boeketje meiklokjes of camelia’s op hun nachtkastje zetten, uit de tuin. Een lieve zoen geven, krijgen, en dan stiekem (weer uit het zicht) een blije, dankbare traan wegpinken. Precies daarvoor zie ik mij nog wel eens in een wachtrij aanschuiven, ginder, waar ook … Maar, wanneer dat alles onverhoopt niet aan de orde mocht zijn, dus als die Jean-Paul geen gelijk heeft gehad, dan ga ik liever gewoon dood. Mors-dood.

Vlak voordat ik weer binnen ga, herinner ik me nog zo’n straffe, stellige uitspraak die ik een week of wat geleden deed. En toch wil ik, nee, zál ik erbij zijn, met het kerstdiner. Stel dat het de laatste keer is?

Auteur: Willem van Ringelensteijn

0 reacties

Login Registreer

Willem van Ringelensteijn

Columnist
Columnist
De auteur is werkzaam als communicatie-adviseur en copywriter. Daarnaast schrijft hij reportages, columns, biografieën, jubileumuitgaven, boeken, etc., al dan niet in eigen beheer gepubliceerd of uitgegeven.

Meer artikels van Willem van Ringelensteijn

Recente Artikels

Gerelateerde Artikels