Deel via

Zwarte sneeuw met restjes kurk

June 2016
Na bijna dertig jaar huwelijk gaat Willem van Ringelensteijn (56) op zichzelf wonen. Met zijn echtgenote heeft hij besloten tot een ‘time-out’. Hun kinderen stemden hiermee in. Speciaal voor SenNet Magazine schrijft hij een column over hoe hij dit proces beleeft en ervaart, tot op het bot, tot aan de einddatum van hun ‘akkoord’: een jaar na dato … Lees hier het negentiende deel van zijn pakkende verhaal.

De kleinste dingen kunnen een reusachtig verschil maken. Vorig weekeinde bracht ik in en rond het thuisnest door. We planden, deden, zeiden of bespraken niets bijzonders. We waren er, in elkaars nabije aanwezigheid, en deden wat mensen zoal doen of te doen hebben; samen. Niets speciaals was ook de zondagse wandeling met ons senior hondje. Het weer was van een nakwakkelwinterse nietszeggendheid, een mozaïek van grauw en grijs en ander kleurloos. Ons wandelgebied één uit duizend in een willekeurig dozijn. Het dorpscafé waar we verzeild geraakten, nadien, toonde al van sinds het voorlaatste interbellum onveranderd gedateerd. Maar juist dankzij de zo vlakke, fletse entourage, denk ik, kwamen we tot een onverwacht intense beleving van ons samenzijn, tot iets wat existeren in of met elkaars gezelschap ruim oversteeg. Zijn. Mijmeren, spontaan en ongedwongen, herinneringen opduiken, herinneringen herbeleven, inclusief de sentimenten die daarbij kwamen, tot en met de bijpassende geuren en kleuren. De tripels en dubbels, ook al niet ongebruikelijk na zo’n honduitlaatsessie, kleurden langzaam het beeld, zonder het te vertroebelen, naar een diep roze, vele schakeringen feller dan het verrukkelijk lijf waar ik die nacht nog eens naast, tegenaan zou liggen.

‘Travel light’, leerde mijn vader mij. Gevolg: een verblindend contrast tussen de overdaad ginder en de leegte van mijn huisvesting

Toen ik verhuisde, bepaalden we in overleg wat ik mee zou nemen naar mijn nieuwe domicilie. Ik wilde geen gekibbel, dus liet veel achter, heel veel. Het deed pijn te zien hoe weinig ze me gunde van wat we ooit samen hadden aangeschaft, en dat ze me zelfs persoonlijke eigendommen of eigen creaties durfde te ontzeggen. Kunstwerken, meubels, gerief en ander huisraad waar ze soms al een eeuwigheid niet naar had omgezien, of waarde aan hechtte. Ook, wat vele boekhoudcontroles geleden door de firma werd aangekocht en intussen al ruim was afgeschreven, en de schimmige status van ‘archief ergens maar waar’ verworven had. En wat er zoal in drie- of meervoud stond en lag, ongewaardeerd, miskend, ongebruikt, vergeten. Ik hecht gelukkig weinig aan materiële zaken, kan opperbest zonder comfort of weelde. ‘Travel light’, leerde mijn vader mij. Gevolg: een verblindend contrast tussen de overdaad ginder en de leegte van mijn huisvesting. Minimalistisch is een eufemisme; op het steriele af. Al een chance dat ik van ruimte om me heen houd. Tot op zekere hoogte. Wanneer kaalheid zijn charme verliest, is correctie aan de orde. Onlangs nog wilde ik een sculptuur meenemen, wit marmer, art nouveau, ooit samen met mijn vader gekocht op de Marché aux Puces, Clignancourt. Vragen. Moeilijke. Discussie. Mocht niet. Ik ben opgestapt toen de eerste verwensing zich liet horen. Met beeld. Zonder afscheidskus. 

De weg naar de Alpen lag tussen slaapdronken en hazenslaapjes. In gedachten probeerde ik me een beeld te vormen van hoe het zou zijn, weer een volle week met haar onder één dak? Onbedoeld groeide ik in volume. Mijn trui lag daar goed, losjes gedrapeerd over mijn schoot. Was het dan alleen om de seks te doen? Nee, de moderne mens mag dan wel nog iets van een Neanderthaler in zijn genen hebben, primitieve rolpatronen behoeven geen bevestiging (meer). Goede, bevredigende seks vraagt om een bezielend gevoel dat niet gedomineerd wordt door de drang om die schamele twee cc ergens in te kwakken. Vond ik altijd, nee, kwam ik eigenlijk vrij laat achter. Met die enkele vriendin die ik ooit had, was het vaak genoegdoenender dan met veel van al die ontelbare scharrels en nummertjes. Uitzonderingen daargelaten, natuurlijk … Gestaag, als in een parade, doken ze op, de een na de ander, voor mijn geestesoog, en kwamen ze tot leven, die vampen uit wat een ander Dasein leek, dat van de wilde haren, losgeschud in een periode waarin anticonceptiva gemeengoed waren geworden en intramenselijk recreëren een verworvenheid van de eraan voorafgaande revolutie was. Veroveringen, van korte tot ultrakorte duur. Hersenloos spel. Puur om de lust, en voor de esthetiek van het al. Kanjers. Speciallekes. Bernini met een vleugje Hefner. Een enkele Vixen. Veel blond. Mysterie en uitstraling, à la BB. Niet Bardot zelf, spijtig genoeg, al had het ooit –Dieu! Créateur!- niet zo heel veel gescheeld … En allesbehalve frigidaires. Liefhebsters. Hmmm. Het erotisch retrospectief deed mijn jeans gemeen knellen. Seks, het zou toch treurig zijn als dat het enige was dat moest ontbreken op zo’n trip als deze?

Nog voor aankomst aan het chalet zag ik de terugweg al op me afstormen. Ik haat die route, die autoroutes; te vaak gereden, te oneindig lang, te veel oponthoud, elke keer opnieuw. Ditmaal zou de anticlimax nog genadelozer zijn, zo wist ik, en wel vanwege de eindbestemming: een leeg, zielloos appartement. Toen het onvermijdelijke ‘Nous sommes là!’ door de auto schalde, keerde ik terug op aarde. Het plukken der dagen kon beginnen. Daarmee het wantrouwen in elke volgende?

Wat me bezielde, wil me niet meer heugen. Het was de perfecte skidag geweest, die tweede Paasdag, le Grand Bleu, tegen de meest zwartgallige weersvoorspellingen in. De ganse tijd hadden we zelfs niet met anderen uit het gezelschap, maar alleen met het gezin geskied; dat was nu van memorabel lang geleden. En toch, aan het einde van de avond had ik het nodig gevonden om mijn misnoegen te uiten over het gemis aan genegenheid van haar kant, affectie, iets van warmte. Het ratelde zo snel, dat ik zelfs niet heb gehoord wat ik precies zei. Buiten het verwijt van koudbloedigheid, als van een reptiel tijdens een arctische winternacht, herinnerde ik me dat later ook niet echt. De manier, toon waarop ik had gesproken, echode tot de ochtendschemering na in mijn hoofd. Dit had ze niet verdiend. En precies dàt had ze willen vermijden op vakantie, had ze nog gezegd, en mij daarom niet meegevraagd. Excuseer? Hoebedoellu? Waarom was ik hier dan? Op wiens verzoek? Met welke intentie? Awel?! Toen waren de rapen gaar, de mijne althans, in elk geval gegaard genoeg om zo snel mogelijk te verteren en uit mijn systeem te werken.

Mijn Graal lag pal achter die muur, vlakbij, maar onbereikbaar, lichtjarenver weg als in een constellatie buiten onze kosmos

De volgende morgen bood ik mijn verontschuldigingen aan. Ze luisterde, inschikkelijk maar (nog) niet toegeeflijk. Drank was niet in het spel geweest; absoluut niet. Wat wel? Mijn spoken, mijn demonen. Verwarringen en ontgoochelingen. Desillusies. Frustraties. Zoekend naar woorden, wees ik –geprezen zij de ingeving!- op de muur, die muur, op zich niet meer dan een schot tussen ons beider kamers, en blies die voorts op tot Berlijnse, Chinese proporties, tot hét symbool, hier, nu, toen ook, eigenlijk altijd al, voor het ergens niet aan kunnen. Niet. Het gegeven dat mijn Graal daar pal achter lag, vlakbij, maar onbereikbaar, lichtjarenver weg als in een constellatie buiten onze kosmos. Anders: haar de douche in zien stappen terwijl ik me ertegenover stond te scheren. Het dan niet vatbaar zijn voor die chemie, elektriek. De nonchalance van het negeren van al wat verlangen, begeren belichaamt. Ik schreef het zelfs met balpen op mijn lid, ‘ook zo’n zin?’, en was zo, Adam, de douche in gelopen. ‘Niet nu’, was haar enige reactie geweest, kil als die poolkrokodil. En aan tafel, de vervoering van elke vakantiegedachte overgoten met een operationeel-zakelijk-functionele, managerial saus. Lag dat aan mij? Er werd me gezegd, bevestigd van niet. Was het een beproeving? Test? Of was er sprake van een moment van incompatibiliteit der zinnen, om welke reden ook? Haar regels, misschien? Ik hoefde geen antwoord, alleen haar begrip voor het feit dat ik er slecht mee om kon gaan, met de situatie, dus met mezelf. Ik beloofde beterschap, en kreeg een zoen als vredespijp.

Eenmaal weer thuis, stuur ik haar een bedankje. Ik maak van de gelegenheid gebruik om nog eens te laten weten dat onze time-out me vaker wel dan niet in de weg zit. Dat ik dan, op momenten, als een Gilles de la Tourette, dingen zeg die ik normaal niet over mijn lippen krijg, en zeker niet meen. Dat ik dan mijn woorden onzorgvuldig, nee, hopeloos ongelukkig kies. Onmachtige onmacht. Maar dat het laatste waar ik op uit ben, een confrontatie is. En dat ik meer in haar zie, van haar verwacht dan de kameraad die ze zegt altijd te zullen blijven. Als ik ervaar hoe, wie ze nog steeds kan zijn, juist dan wil ik meer: die vrouw die ik trouwde. Die wil ik terug, terug winnen. Misschien wil ik te veel, of te snel, iets onbereikbaars, onbestaanbaars, een fantoom, wellicht. Maar ik ben wie ik ben. Dat bied ik haar aan, en mijn wereld. Als dat niet genoeg is, mag ze het ook laten weten. Dan kan ik tenminste verder. Afleren, bijvoorbeeld, om haar te zien als iemand om voor te vechten. ¿Hola, Don Quixote? Dan kan ik de droom met haar, fabel of sprookje, wellicht uitbannen, proberen althans, elke dag opnieuw, proberen op te geven, totdat ik me niet meer zal herinneren wie en wat ik niet moest vergeten, en waarom. Uit zelfbehoud. Hoe voortreffelijk een wijn ook mag zijn, als er te veel resten kurk in het glas dobberen, verdient de hele flikkerse boel om acuut door de gootsteen te worden gesodemieterd. ‘Potentieel’ is, per slot van rekening, een hol woord als de daarin besloten verwachting uitblijft.

 

Auteur: Willem van Ringelensteijn

0 reacties

Login Registreer

Willem van Ringelensteijn

Columnist
Columnist
De auteur is werkzaam als communicatie-adviseur en copywriter. Daarnaast schrijft hij reportages, columns, biografieën, jubileumuitgaven, boeken, etc., al dan niet in eigen beheer gepubliceerd of uitgegeven.

Meer artikels van Willem van Ringelensteijn

Recente Artikels

Gerelateerde Artikels