Deel via

Opsporing van prostaatkanker

Prostaatkanker: voor welke opsporing kiezen?
Prostaatkanker komt vaak voor en de kansen op genezing hangen sterk af van het stadium waarin de ziekte ontdekt en behandeld wordt.

Deze twee vaststellingen pleiten voor de organisatie van een systematische opsporing.

Hoe moeten we dan, in deze omstandigheden, denken over het feit dat de expertgroep van oncologen van de Europese Unie niet aanbeveelt om deze opsporing op te nemen in haar algemene gezondheidspolitiek?

Om op deze vraag te antwoorden, is het nuttig om nog even te denken aan de voorwaarden waaraan een opsporingsonderzoek moet voldoen, met bijzondere aandacht voor de verschillen tussen een individuele benadering of een collectieve aanpak.

Opsporing: een handleiding
Wanneer is een opsporing nuttig?

Een opsporing is nuttig als ze toelaat om de kansen op genezing gevoelig te verhogen. Dat veronderstelt dat de opsporing tegelijk gevoelig (om een vroegtijdige ontdekking van de ziekte toe te laten) en specifiek is (om enkel de desbetreffende ziekte op te sporen). De voornaamste test om prostaatkanker op te sporen (PSA-gehalte in het bloed) is gevoelig maar weinig specifiek. Er zijn inderdaad verschillende situaties die kunnen leiden tot een verhoging van het PSA-gehalte (groei van de prostaat, prostaatinfectie, voorafgaand rectaal toucher, kanker...). We kunnen daar slechts uit besluiten dat meting van het PSA-gehalte niet het ideale opsporingsonderzoek is. Er bestaat momenteel trouwens geen ideaal onderzoek.

Bij een abnormaal hoog PSA-gehalte noodzaakt een precieze diagnose de uitvoering van andere onderzoeken (echografie en punctie-biopsie langs het rectum).

Volksgezondheid of individuele gezondheid
Naast de voordelen (betere kansen op genezing) brengt opsporing ook heel wat ongemakken met zich mee. De systematische opsporing van een prostaatkanker brengt twee categorieën van risico's met zich mee: risico's te wijten aan de onderzoeken op zich (bloedingen en/of infecties te wijten aan de puncties en biopsies, ongegronde angst bij vals alarm) en andere gevolgen bij wat men een overbehandeling noemt (verminkende behandeling, niet in proportie met de levensverwachtingen van de persoon of met de graad van agressiviteit van die welbepaalde kanker).

Langs welke kant helt de balans over? Het is makkelijker om daar op individueel vlak op te antwoorden. neem het risico op infectie. Het is vrijwel onbestaande en men aarzelt dan ook niet om puncties-biopsies uit te voeren in geval van twijfel. Als men dat vermenigvuldigt met een zeer groot aantal onderzoeken zijn de gevolgen niet echt te verwaarlozen op het vlak van volksgezondheid.

De lopende studies rond massaopsporing van prostaatkanker hebben tot op heden nog geen uitsluitsel gebracht.

Aanbevelingen
Dr D. Vander Steichel - wetenschappelijk directeur van de Stichting tegen Kanker

Bij antecedenten van prostaatkanker in de familie (1 geval dat aan het licht kwam voor de leeftijd van 55 bij een verwant in de eerste graad of ongeacht de leeftijd bij 3 verwanten in de familie langs vaders- of moederskant) valt een jaarlijkse opsporing vanaf 45 aan de hand van het PSA-gehalte aan te bevelen.

Bij mannen ouder dan 50 zonder voorgeschiedenis in de familie is er momenteel geen sluitend argument om deze jaarlijkse opsporing systematisch aan te raden of af te raden. Omdat er geen zekerheid en geen wetenschappelijke consensus bestaat, gaat het om een persoonlijke keuze. Het is wel goed deze mensen te informeren over de voordelen en de mogelijke risico's die hun keuze inhoudt. Deze informatie moet slaan op het opsporingsonderzoek op zich, op de puncties-biopsies en op de behandeling(en) in geval van een positieve biopsie. Dat is dus een gesprek, geval per geval, tussen de arts en zijn patiënt zodat de patiënt de juiste beslissing kan nemen.

Poll

Wanneer dronk je voor het eerst alcohol?