Deel via

Wiens licht in wiens ogen

May 2016
Na bijna dertig jaar huwelijk gaat Willem van Ringelensteijn (56) op zichzelf wonen. Met zijn echtgenote heeft hij besloten tot een 'time-out'. Hun kinderen stemden hiermee in. Speciaal voor SenNet Magazine schrijft hij een column over hoe hij dit proces beleeft en ervaart, tot op het bot, tot aan de einddatum van hun akkoord: een jaar na dato? Lees hier het zeventiende deel van zijn pakkende verhaal.

Soms raak ik het spoor wat bijster. Dan wordt het complex van keuze(on)mogelijkheden me te veelomvattend en ingewikkeld. Dan drink ik er al eens een, of meer, ook door de week. Ga later slapen dan goed voor me is. Het is dat ongemakkelijke idee om alleen een bed in te moeten kruipen dat weliswaar uiterst comfortabel is, maar nog steeds onwennig aanvoelt. En leeg. De vrees mijn hart te horen spreken als er geen geluid van betekenis zal zijn dat diens onophoudelijk orakelen kan overstemmen. Om gepraat van anderen te horen, van de spelers en figuranten in de oeverloze theaterstukken die zich in alle surrealisme voor mijn gesloten ogen opvoeren. Ook dat ik misschien iets van het hier en nu zal mislopen als ik toegeef aan de slaap die me liefst overmeestert. Dus blijf ik wakker, op. Een doodenkele keer kom ik niet verder dan een mak en consumptief staren naar dat schraal visueel behang dat zelden verheft of bezielt, maar wel beweegt; de late tv. Veel vaker niet. Apathie en art de vivre gaan niet samen. Als er geen sociaal gedoe is, dan ‘werk’ ik, soms tot diep in de nacht. Mijn laptop kent al mijn mysteriën, archiveert trouw mijn immer groeiende doopceel, en staat op afroep klaar als klankbord voor al mijn muizenissen, zakelijk en privé, onvermoeibaar. Een vriend en vijand tegelijk, een dwingeland soms, een tiran, maar wel mijn alles. Bijna-alles.

Het was recht uit het hart, soms wat kort door de bocht, maar ik wilde dit kwijt ‘op zo'n alcoholloze avond’

Al dat gecomputer kan contraproductief werken, zeker na uren typelen. Getuige ook de voorbije nanacht. Met een impulsieve click zwierde ik mijn ‘Onderwerp: knuppels in hoenderhok’ cyberspace in, regelrecht naar de ge-e-adresseerde. Naar haar. In de inleiding stelde ik, diplomatiek voorzichtig, te beseffen dat ik door het onuitgesprokene uit te spreken mogelijk de lieve vrede zou schenden en misschien zelfs schaden. Maar het moest gezegd, vond ik. En wel op dit onchristelijk uur, zo had iets in mij besloten. Mocht ook. Al weken had zij, standaard, aangegeven geen tijd te hebben voor de gespreksonderwerpen die mij zo opportuun leken, dan weer geen zin in discussie, of er te moe voor was of er van werd bij het idee alleen al. Liefst tien onderwerpen, in één epistel, variërend van mijn inzet in de bvba tot de eigendommen die ik niet had meeverhuisd, de lethargie waarin onze nazaten verkeerden, financiën, lijfelijk genot, en zo nog. Het was recht uit het hart, soms wat kort door de bocht, maar ik wilde dit kwijt ‘op zo'n alcoholloze avond’. Toch niet heel nauwkeurig overgelezen, zag ik de volgende morgen. Er ontbrak nog wat. Bevatte dubbelingen. En dan die slotzin, nee! Een gedrocht, een draak van een inkopper die wel naast moest gaan: It takes two to tango. ‘Allé, manneke toch …’

Al in september had ze ge-pre-reserveerd. Uiteindelijk bleken alle kinderen plus aanhangselen inderdaad mee te kunnen op dit jaarlijks terugkerend gezinsuitje. De ‘skispullen’ kwamen ter sprake. Voor sommigen de ultieme voorpret. Ik pak al jaar en dag hetzelfde gerief mee, kreeg dus permissie om uit de gesprekskring te stappen. Op een gegeven moment hoorde ik, vanop een afstandje, onze jongste bij haar moeder polsen, net wat te luid en iets te geacteerd, wie zij nu eigenlijk mee zou vragen? Excuseer? Op de koop toe deed het wicht een paar suggesties. Ik luisterde mee, op de achtergrond. Ze lachte soms bij het noemen van een naam, nogal maniëristisch, bijtijds op het vileine af. Mijn naam viel niet. Niet. Ook niet toen ik hun gesprek in mijn hoofd nog eens naluisterde. Hè?! Ik zweeg. Deed alsof ik niets had gehoord. Wat voor punt probeerde die hier te maken? En naar wie? Met welk oogmerk? Misgunde ze mij dit vertier? Of ging het om iets anders, iets andersoms, zoals alleen vrouwen dat kunnen bekokstoven? Wilde zij mij misschien alsnog ontuitnodigen? Dacht zij mij buiten te kunnen sluiten? Zij? Heus? Gunde ze haar moeder mijn gezelschap niet? Ah nee … Stak dat bezitterige, claimerige in haar weer de kop op, het niet kunnen delen - haar moeder niet met mij, haar moeders echtgenoot, helft van een koppel waar zij nota bene haar bestaansrecht aan ontleende? Veel tijd om daar bij stil te staan, was er niet. We moesten ons haasten naar de drink, bij vrienden, een prereünie van de op handen skivakantie, met die gelijkgestemden met wie we ons als elke rechtschapen Vlaming ieder jaar dwars door de zwarte zaterdagen heen richting Alpen wurmen, en terug. De opsteker van de avond was de uitnodiging voor een concert in Londen. Een zeldzaam getalenteerde koter van één van de mede-skiërs toerde door de UK, met band die qua spelen (en meer) deed denken aan een cocktail van Led Zeppelin overgoten met een plens Bowie en/of omgekeerd. Vorige Pasen lieten we een plan geboren worden voor een rock-opera. Hij, musicus, droomde daar nat van. In mij, muzikaal als een krop sla, was zoiets normaal nooit opgekomen. Maar getweeën? Inspiratie en ideeën genoeg, zotheid ook, pure gekte en zwans, dus waarom niet? Eerlijk is eerlijk: eerst zien, dan geloven. Nee dank, niet eerst een joint. Niets van dat al; beloofd hé, Pa!

Gaandeweg leek ik de primus onder de ezels te worden als het om het stoten aan stenen ging

Mijn hoenderhokknuppel bleek een boemerang. Om dat wat terug kwam zeilen direct te proberen te pareren, leek niet zo verstandig. Ik liet de wind van voren langs me heen razen, in de richting van waar alle losse eindjes zich verzamelen: een aanzwellend hogedrukgebied. Wel bleef ik roepen in mijn woestijn, en bracht op gezette tijden de ‘tienpuntenlijst’ te berde. IJdel. Al wat ik aanvoerde, poogde aan te voeren, werd in de kiem gesmoord of gebagatelliseerd. Eén maal ontkende ze zelfs het bestaan van die e-mail, terwijl ze er nota bene op had geantwoord! Krampachtig bleef ze om de brij heen draaien. Uitstel, synoniem voor zichzelf opschortend afstel. Gaandeweg leek ik de primus onder de ezels te worden als het om het stoten aan stenen ging. Maar welke ezel, zo hield ik me telkens voor, heeft er ooit bij stilgestaan dat zo’n stootvast obstakel wel eens de steen der wijzen kon zijn? Het ons-doel leek intussen ver weg. Heeft het ooit echt bestaan, vroeg ik me soms af? Als mijn gedachten en twijfels zelfs niet bespreekbaar zijn? Als alleen háár reilen en zeilen prioritair is? Als al het andere onder het tapis moet geschoven om daar anoniem, stilzwijgend, muffend te liggen verstoffen? Ik heb me regelmatig de vraag gesteld of ik me niet in haar heb vergist. Toch kan ik me nauwelijks voorstellen dat het meer dan dertig jaar heeft moeten duren om daar dan nú de bevestiging van te krijgen.

Ik schuif de rijkelijk met die eerste, prille, verse tuinkruiden bepotelde dorades de oven in. De voorafwas is gedaan, de tafel gedekt. Tussendoor heb ik – macht der gewoonte … - de bergen ravage nog maar eens weggewerkt. De hond op een ommetje in de wijk getrakteerd. Bladeren van het gazon weggeharkt. Mijn comtoise opgedraaid en de orchideeën een badje gegeven. Net op het moment dat mijn biologische klok een alarm afgeeft, komt een van de heren naar beneden. ‘Ja; bierrr!’ De zwaar mediterrane geur in de keuken ontlokt een compliment. Wat later melden ook moeder en dochter zich, na een middagje shoppen. Blij dat ik al begonnen ben, verrast dat ik me sowieso op het zondagdiner geworpen heb. Allicht, het was me verordonneerd, vorige week, in niet mis te verstane bewoordingen. Waarom ze toen zo uit haar lood was, is me ontglipt. Alle geluk dat ik graag in de keuken sta. Aan tafel is de stemming lauw. Ditjes en datjes slaan de piketpaaltjes voor de conversatie, die menigmaal in vluchtigheden verzandt, soms stilvalt. Een enkele zachte vloek laat zich dan horen, wanneer een graat het tandvlees penetreert. Tja, vis. Tijdens het afwassen besluit ik om erna huiswaarts te keren. Ik heb voortreffelijk gegeten, al zeg ik het zelf, maar voel me niet voldaan.

Bij thuiskomst realiseer ik me dat ik nu een half jaar in deze goelag zit. Nog zes lange maanden te gaan. Zou een jaar voldoende zijn om tot bezinning te komen? Een tweede termijn, dan, om na de periode van ontwennen echt iets nieuws te proberen, een ander leven aan te kunnen, meer los van het vorige? Alles is tijdelijk. Wie dat kan aanvaarden, leeft vrijer, naar het schijnt, zonder beklemming, zonder angsten om fouten te maken (en die dus te scoren). Anders bekeken: dan is ‘het wij’ waarschijnlijk naar de vaantjes, om zeep. Ik ken mezelf, als ik me niet meer voor het volle pond kan of mag geven, dan kan er zomaar een knop omgaan. À la minute. En resoluut. Honderdtachtig graden.

Dat boek boeit nu echt nul. Thema, taalgebruik, en taalvaardigheid van de schrijfster, een hollandaise, staan me tegen. Geïrriteerd leg ik het weg, doe de bedleeslamp uit, sluit mijn ogen, en zie licht, het licht. Ik veer op en stuur: ‘Kom dinsdag met de thee? Dan hebben we de tijd aan onszelf om alle onzin de wereld uit te praten? Langer dan een knipoog moet dat niet duren.’ Haar antwoord laat niet heel lang op zich wachten: ‘Graag, ik wil er een gezellige week van maken! Xx’ Zo, nu kan ik, en ga ik slapen, vroeg als het nog is.

Auteur: Willem van Ringelensteijn

0 reacties

Login Registreer

Willem van Ringelensteijn

Columnist
Columnist
De auteur is werkzaam als communicatie-adviseur en copywriter. Daarnaast schrijft hij reportages, columns, biografieën, jubileumuitgaven, boeken, etc., al dan niet in eigen beheer gepubliceerd of uitgegeven.

Meer artikels van Willem van Ringelensteijn

Recente Artikels

Gerelateerde Artikels