In het jaar waarin ik 82 moest worden en intussen ook geworden ben, heb ik mijn tweede roman klaar, na ‘Sukkelaar’, dat in de lente verscheen. Het boek zit nu onder de ogen van een gedreven corrector.
Met wat voorafgaat, kan men denken dat ik hier gewoon zit te bluffen, maar dat is niet helemaal waar. Ik ben met die laatste evolutie in mijn bestaan (dat romanschrijven dus) gewoon zo gelukkig dat ik het aan iedereen kwijt wil. Gelukkig, zeg ik, om een heel eenvoudige reden: dit is de eerste keer in een lang en al bij al geslaagd leven dat ik iets doe DAT IK ECHT GEWILD HEBT. Dat zult u met wat volgt best begrijpen. Toen ik 16 was, moest ik gaan werken, kon ik dus niet verder studeren, hoewel ik dat zo graag gedaan had. Ik kwam, als jongste bediende, terecht op de administratie van een Antwerpse drukkerij die ook een krant van de persen liet rollen, zoals ze zeggen. Ik wist wel dat ik niet gemaakt was om heel mijn leven adressen te schrijven en postzegels te plakken en omdat de toenmalige Volksgazet bijna onder mijn neus gedrukt werd, dacht ik dat ik maar best kon proberen journalist te worden. Dat lukte, zij het niet op de manier waarvan ik gedroomd had. Heel onverwacht en zonder daarvoor gesolliciteerd te hebben, werd ik aangezocht om op de sportredactie te komen werken, in het wielrennen dan nog. Ik werd niet gevraagd omdat men mij daarvoor zo bekwaam achtte, wel omdat ze dringend iemand nodig hadden om een nogal zwaar drinkende collega te vervangen. En die vervanger nergens anders vonden dan in het kantoortje waarin ik dus postzegels plakte.
Ik bleef… 44 jaar journalist ‘in de koers’ en maakte daar een heel geslaagde carrière, waaraan ik met veel genoegen terugdenk. Maar toch: was het dan echt dàt waarvan ik als ambitieuze jonge man gedroomd had?
Ik hield het vol tot op mijn 65ste en MOEST (weer moeten) dan met pensioen, hoewel ik graag nog een paar jaartjes extra had gekregen. Maar dat ging niet, logisch, dat wel, dus pikte ik links en rechts maar klusjes op, die ik niet noodzakelijk wilde doen, maar toch aanvaardde, al was het maar om de zee van vrije tijd met enig nut te bevaren.
Bij al die bezigheden hoorde natuurlijk ook het schrijven van wielerboeken, wat ik voorheen al gedaan had en nu verderzette.
En dan kwam het grote moment.
Ik stelde dan vast dat ik min of meer uitgepraat geraakte over de koers en besloot dan maar… romans te schrijven. Met het intussen gekende resultaat en met voor mij die onbeschrijflijke genoegdoening. Ik deed eindelijk, na zoveel jaren, iets wat ik echt zelf gewild had, dat mij niet gesuggereerd tot opgedrongen werd. Om direct vast te stellen dat het ‘plegen van fictie’ ongeveer de mooiste dagversiering is die die men zich kan indenken. Herman Koch, de grote Nederlandse auteur (‘Het diner’ e.a.) schetste zo duidelijk wat dat betekent, zo’n leven in fictie.
-Ik schrijf elke ochtend gedurende een paar uur en dan ben ik heel de rest van de dag door gelukkig.
Uiteraard, want dan ga je verder leven met en in het verhaal, waarbij je zoveel verbeelding kunt opbrengen, meer dan in het gewone dagelijkse leven.
Het is allemaal zo sterk, dat zelfs een geslaagd kunstenaar als Koch ook dit moest toegeven.
-Ik neem me voor om telkens ik een boek heb klaargekregen, mezelf een paar weken rust te gunnen en dan vast te stellen dat ik een dag na het laatste punt, toch weer achter de computer zit.
Zo is ook mijn tweede roman er gekomen, in korte tijd na de eerste klaargekregen.
Auteur: Robert Janssens
1 reactie