U weet al, lezer of lezeres, dat ik van 1960 tot en met 2004 journalist ben geweest, bijna uitsluitend in het wielrennen. Na mijn pensioen is ‘de koers’ (zoals wij zeggen) grondig veranderd, maar het een heeft natuurlijk niks met het ander te maken. Ik vraag me echter wel af hoe ik me zou gevoeld hebben als observator van een peloton waarin renners leven en strijden volgens regels die mij onwaarschijnlijk strikt lijken. Alleen eten wat de specialisten-diëtisten dicteren, desnoods na het wegen van elk slablaadje en trainen volgens schema’s die via de computer bepaald worden. Kampioenen dus zonder eigen inspiratie, geprefabriceerde atleten, robotten die alleen nog mogen vertellen wat de begeleidende perschef vindt dat, voor de goede orde, kan gezegd worden. Brave jongens ook, die zich in een wereldje dat toch leeft van scherpe rivaliteiten, even keurig gedragen als schooljongens op internaat.
Het prachtige wielerseizoen 2021 heeft geleerd dat dit niet helemaal zo is, wat blijkt uit enkele toch wel verhelderende voorbeelden. Neem nu die ene ‘held’ van de voorbije campagne: Remco Evenepoel. Die moest maanden aan een stuk revalideren na die vreselijke valpartij die hij in 2020 en in de Ronde van Lombardije deed. Dat gebeurde volgens een strak oefenprogramma, dat hem in staat moest stellen zoveel later en met succes herop te treden in de Ronde van Italië. Om die – zo predikten de grootste optimisten – in het beste geval… te winnen. Niks van. Wat aanvankelijk op een mooie heropstart scheen uit te draaien, werd een min of meer pijnlijke afgang. Maar daarna geraakte, overheen de ontgoocheling, Evenepoel toch op een heel hoog niveau, zeker en vast ook dankzij de uitgekiende computerprogramma’s, maar vooral door zijn staalharde wil om alsnog terug de kampioen voor de toekomst te worden.
Anders was het gesteld met die ander topper, met Wout van Aert, die alles heeft om een supervedette te worden en te zijn, zowel op atletisch als op menselijk vlak. In zijn uitstekend georganiseerde Jumbo-Vismaploeg werkte hij met succes de verschillende fases van de campagne af, wat in de herfst moest leiden tot het absolute hoogtepunt van het wielerjaar, met overwinningen in het wereldkampioenschap (in eigen land verreden) en/of in de door corona uitgestelde Parijs-Roubaix. Niks van dus! In de twee opeenvolgende laatste weekends september bleek Wout en tegen alle aanwijzingen van de moderne begeleiding in, over zijn hoogtepunt. Geen robot dus en dat mag zeker en vast ook gezegd worden van die frisse jonge vent, die Florian Vermeersch is, een 22-jarig kereltje dat zomaar derde werd in het WK tijdrijden voor beloften om daarna en na een kei van een wedstrijd, als tweede te eindigen in Parijs-Roubaix. Waarvoor hij zeker getraind had, maar niet met de vooraf berekende bedoeling zo’n prestatie neer te zetten, zo’n resultaat te behalen.
Intussen was er nog iets anders gebeurd.
In dat peloton van brave jongens verhief de eveneens piepjonge Evenepoel de stem om te laten horen dat de tactiek, bedacht voor de Belgische ploeg in het WK in Leuven, totaal niet klopte, want dat hij – bijvoorbeeld – de titel had kunnen pakken als hij zich niet voor van Aert had moeten inzetten. Die laatste reageerde kalm en waardig, maar toch kon men niet weg van de vaststelling dat het kibbelwielrennen uit vervlogen tijden even terug was van helemaal weg, de futiele spanningen tussen van der Poel en van Aert niet te na gesproken. Ik moest terugdenken aan die Ronde van Lombardije van jaren geleden waarin Rik Van Looy en Fred De Bruyne samen voorop geraakten en de ene niet voor de andere verder wilde. Waarna beide heren besloten de race op ergerlijk wandeltempo verder te zetten, om minuten achter het peloton te arriveren. Ik maakte zelf mee hoe Van Steenbergen en diezelfde Van Looy mekaar het leven zuur maakten, hoe Jacques Anquetil niets liever deed dan Raymond Poulidor vernederen en steeds weer Van Looy de jonge Eddy Merckx van hetzelfde laken een broek aannaaide. En eerlijk gezegd: ik vond dat niet eens jammer dat er weer wat spanning in het profpeloton ging heersen, dat er weer vijanden opstonden die even voorheen alleen als faire rivalen rondreden.
Zodat ik, als ik nu terug journalist was, maar één ding zou missen: het menselijk contact met de coureurs en hun omgeving. ‘In mijn tijd’ (om het eens zoals een ouwe vent te zeggen) stonden wij – ook op menselijk v lak -dichtbij de renners. We leerden ze ook privé kennen, kwamen voor reportages bij hen thuis over de vloer, wisten met wie ze getrouwd waren en zagen hun kinderen van de kleuterschool terugkomen. Het gaf meer inzicht in hun persoonlijkheid en het creëerde een nauwe band, bij zoverre dat ik uit het peloton van toen nu nog enkele vrienden heb overgehouden. Ik zie dat met de huidige generaties niet direct gebeuren. De afstand die nu tussen peloton en pers ligt, lijkt mij daarvoor te groot.
Auteur: Robert Janssens
0 reacties