Stormloop naar het 'Kuipke'
Dra is het weer zesdaagse in Gent, van 15 tot 20 november om precies te zijn. Dan wordt het opnieuw stormlopen naar het ‘Kuipke’, waar dit jaar de honderdste verjaardag van het evenement gevierd wordt.
Voor wie het nog niet moest weten: een zesdaagse is, wat de naam ook duidelijk maakt, een sportwedstrijd die met diverse nummers over een week wordt uitgesmeerd, met, na optelling van al de verzamelde punten, een enkel eindklassement.
Basiscompetitie
Het zesdaagserennen was – in de pionierstijd van de koers – een van de basiscompetities bij de uitbouw naar het grandioze, internationale succes van die bij ons nog altijd zo populaire sport. Meer nog dan de klassiekers of de grote ronden, werden in de wielerbanen – de open en de gesloten – de eerste hoofdstukken van de geschiedenis geschreven, geschiedenis met helden van wie haast onmenselijke inspanningen geëist werd.
Ik heb dat natuurlijk niet zelf beleefd maar maakte wel, van in het begin van de jaren zestig, nog zesdaagsen mee zoals die aanvankelijk ontworpen waren en in een nog steeds veeleisende versie opgevoerd werden. Ik deed dat vooral in Antwerpen, maar ook in Gent, Brussel en af en toe eens in het buitenland, Duitsland vooral.

Verwarming op nul
Het programma bood dan hoofdzakelijk koppelritten aan, tot 100 kilometer lang en zoals het woord het zegt, verreden met vaste ploegen van twee. Het algemene reglement voorzag dat er, buiten de uren dat er echt gestreden werd, altijd eentje uit het duo op de baan moest blijven, vaak in de kou, want als er geen publiek aanwezig was, werd de verwarming prompt op nul gezet.
De deelnemer die niet in volste verveling verder rondtoerde, kon even gaan slapen, in het Sportpaleis, want dat verlaten mocht niet. Zelfs niet om op zondagochtend… naar de mis te gaan. De gelovige jongens konden dat doen… op het middenplein van de velodroom.
Verluchting
Ik weet nu niet of dat elders in Europa ook zo was, in het Sportpaleis van Antwerpen moesten de coureurs een keer per etmaal en gedurende een paar uurtjes wegblijven van de piste, wegens noodzakelijke verluchting. En dat was zeker niet overbodig.
Op bepaalde avonden vulden wel een goede twintigduizend bezoekers de tribunes en het middenplein en van die twintigduizend ging een groot gedeelte meer en meer… sigaretten roken, al naargelang de spanning steeg.
Tegen middernacht aan kon men de renners amper nog ontwaren aan de andere zijde van de baan. Gezond moet dat niet geweest zijn, geklaagd werd er echter niet. Die dichte nicotinemist hoorde er blijkbaar bij.
Snoeien in het programma
Van in de jaren zeventig groeide het besef dat er – bij verminderde publieke belangstelling – toch wat geschaafd moest worden aan dat eenvoudige en eentonige programma van ‘ver voor de oorlog’. Twee grote kampioenen hebben daarvoor, nog tijdens- en vooral na hun loopbaan, met alle kennis van zaken gezorgd.
Ze gingen snoeien in de lange koppelritten en voerden - vaak als matchmakers in diverse wielerbanen – andere, korte competities in, of gaven daar een groter belang aan: achter derny rijden, afvalling, puntenkoers, tijdrijden en wat nog meer. Het hele gamma dus, enkel en alleen af te werken ’s avonds, geeft een bijzonder gevarieerd spektakel, van hoge sportieve waarde vaak. Wie daaraan twijfelt, moet maar eens proberen dicht bij de renners te geraken, net nadat die zo’n korte, maar intense rit hebben afgewerkt. Baden in het zweet doen ze, hijgen tegen de sterren op ook.
Maar helaas...
Ondanks het mooie spektakel dat zo’n zesdaagse te bieden heeft, lijken de doodsklokken wel te luiden over die legendarische wielerspecialiteit. Dan wanneer nog niet zo lang geleden de echte specialisten zo goed als van de ene wedstrijd naar de andere moesten hollen, staan er nu in Europa nog maar een vijftal op de kalender, niet genoeg om heel pelotonnetje specialisten in leven te houden.
Zeker is dat Gent – qua belangstelling – nog een lang leven beschoren lijkt, maar ja, wie gaat er nog komen koersen als er geen zesdaagsemannen meer rondrijden en de nu dik betaalde kampioenen van de weg en in tegenstelling tot vroeger, hun neus ophalen voor wat er in zo’n zesdaagse te verdienen valt.
Als die al past in het strakke programma dat hen, naar de grote competities toe, op de gewenste topconditie-niveau moet zetten.
Auteur: Robert Janssens
1 reactie