Waar vandaan: Huisdieren > Kippen > De kuikens

De kuikens

Het kuiken is onmiddelijk nadat het droog en in staat tot lopen is, geschikt om voeder op te nemen, maar behoefte aan warmte is de eerste 24 uur groter dan de voederbehoefte. De kloek blijft dan ook rustig zitten. Wel roept ze de kuikens en pikt op de grond. De vlugste verschijnen een ogenblikje "buiten", doen al wat pogingen om te pikken doch verdwijnen dan weer onder de kloek. De volgende dag , dat is de tweede dag na het uitkomen, roept de kloek al vaker en komen de kuikens langer 'uit de veren' en strekken hun onderzoekings tocht iets langer uit. Het eten en drinken wordt iets meer beoefend en dan ziet men ze dag na dag langer en energieker naar voedsel zoeken, zelfs krabben ze met hun pootjes al in het zand. Het drinkwater voor de kuikens verstrekken we in ondiepe waterbakjes, waarin ze niet verdrinken kunnen en die niet omvallen als ze op de rand gaan staan. Het voederen van de kuikens gebeurt met een volledig opfokvoer, waarbij geen zaad gevoerd wordt, dit krijgen ze totdat de kuikens negen weken oud zijn. Hierna verstrekken we overgangsvoer totdat de kuikens ongeveer zestien weken oud zijn. De overgang van het ene voer op het andere moet wel geleidelijk gaan, hiertoe mengen we het startvoer en het overgangsvoer en geven dit mengsel de kuikens een week te eten. Daarna gaan we geleidelijk over op het gewone hoendermeel.

Het ei

Een gezonde vogel legt normaliter geen bevrucht ei. Alleen de kip. Kippen zijn huisdieren die zijn gefokt om eieren te leggen zonder dat er een haan aan te pas is gekomen. Bekend is dat bij alle vogelsoorten het legsel waaruit een ei is weggenomen weer wordt aangevuld. Gebeurt dit telkens opnieuw, dan zal de vrouwtjesvogel steeds weer eieren leggen. Bij kippen is dit automatisme van lieverlee erfelijk geworden, zodat ook blijven leggen waneer de eieren niet regelmatig worden weggenomen. Er zijn hennen die wel driehonderd eieren per jaar produceren. Ze zijn bij wijze van spreken levende legbatterijen. Het leggen is dus geheel los komen te staan van de voortplanting. Alleen wie zelf een koppeltje kippen heeft dat door zijn haan wordt aangevoerd -of de eieren betrekt van zo'n harem - eet bevruchte eieren. Niet dat dit iets uitmaakt. Zolang een bevrucht ei niet is bebroed, onderscheidt het zich niets van supermarkt eieren. Het bloedvlekje dat men wel eens in eieren aantreft, heeft niets te maken met bevruchting.

Dergelijke puntjes bloed zijn afkomstig van de hen zelf. Waneer haar ovarium - de eierstokken - zich klaarmaakt om een rijpe eicel los te laten, kan er een bloedvaatje knappen zodat er wat bloed binnen in het ei wordt verpakt. Het eerste teken dat aanduidt dat een ei daadwerkelijk is bevrucht, is de ontwikkeling van een ragfijn netwerk van bloedvaatjes. Die lopen over de hele dooier om er voedsel uit op te nemen voor het groeiende embryo. Een ei is een uitzonderlijk verschijnsel: het is een van de grootste cellen die wij kennen. Niet de dooier is dus de kern. De dooier is dus beslist niet de eerste aanleg van het kuiken. De eigelijke eicel is het kleine kloddertje eiwit dat bovenop de dooier drijft en dat we goed te zien kunnen krijgen waneer we een ei bakken. De dooier wordt vrij laat in de ontwikkeling van het ei gevormd. Een gedeelte ervan wordt door de eicel zelf gemaakt, maar verreweg het grootste gedeelte is afkomstig uit de lever van de hen. Van daaruit wordt het via bloedvaten naar de plaats van besteming gebracht.

De dooier is een voedselreservoir. Het kuiken heeft immers bouwstoffen nodig. Door een buisje - de dooiersteel - vloeit dit voedsel uit de dooier naar de buik van het kuikentje. De dooier wordt dus kleiner naarmate het kuiken groter wordt. Omdat vogelembryo's geen verbinding met de moeder hebben via een navelstreng, hebben vogels geen echte navel maar wel degelijk een klein litteken waar de dooiersteel de buikwand binnekwam. Het wit van het ei, dat pas wordt gevormd waneer de eicel met haar dooier de eileider passeert, heeft een tweeledige functie. Het dient als schokdempende vloeistof en bovendien als waterreservoir. Het kuikentje moet immers kunnen 'drinken'. De schaal komt als allerlaatste tot stand. Ze is zeer poreus, aangezien het zich ontwikkelende embryo moet kunnen ademhalen om zijn voedsel in energie om te zetten. Er moet dus zuurstof in het ei komen, terwijl er koolzuur moet worden afgevoerd.

Haar poreusheid brengt echter met zich mee dat er ook water aan de schaal ontsnapt. Daar om zinkt een in water gelegd vers ei en blijft een bebroed ei drijven, dat immers lichter is geworden door het waterverlies. Dit waterverlies heeft ook tot gevolg dat er een met lucht gevulde ruimte in het ei onstaat. Vlak voor het uitkomen steekt het kuiken zijn snaveltje in deze luchtkamer om met ademen te beginnen. Dan is het nog slechts een kwestie van de schaal te doorbreken en aan het leven op aarde beginnen.

De haan in de foktoom

Wie zelf wil fokken, moet over een foktoom beschikken waarvan de samenstelling zodanig is dat de daarvan te verwachten broedeieren niet allen gezonde kuikens zullen opleveren, maar die ook uiterlijk en innerlijk de gewenste eigenschappen zullen bezitten. Daarom moeten de fokdieren fokzuiver zijn, hetgeen alleen mogelijk is als ze gedurende enige generaties doorgefokt zijn. De foktoom moet uit zoveel dieren bestaan als voor het ras gewenst is. Het aantal hennen bedraagt gewoonlijk uit zes of acht stuks. Bij lichte rassen kan het aantal hennen tot tien of twaalf worden uitgebreid. Bij de zwaardere rassen zoals Cochins, Brahma's en Maleiers,. worden de foktoom meestal kleiner gehouden. Er zijn zelfs Oosterse rassen waarvan de Hanen vrijwel monogaam zijn; men geeft ze niet meer dan twee of drie hennen.

Krielfoktomen bestaan meestal uit vier tot zes Hennen en een Haan. Bij voorkeur neemt men overjarige dieren, omdat deze volkomen volwassen zijn. Zijn de hennen ouder dan overjarig, dan is een Jonge Haan, dus een geboren in het vorig jaar, het meest geschikt. Zijn de hennen aan de eerste leg, dan wordt bij voorkeur een twee-, drie-, of vierjarige Haan gekozen. Teelbaarheid bij hoenders duurt langer dan men gewoonlijk aanneemt en neemt weinig af tot aan het zesde levensjaar. Wel neemt de legkracht van de hennen af, die in het eerste jaar het grootst is. Voor een goede bevruchting is het niet alleen, nodig dat de fokdieren gezond zijn, dank zij een aangeboren vitaliteit, goede voedering en doeltreffende huisvesting, maar ook dat de dieren aan elkaar gewend zijn. Hoewel tien dagen na het samenstellen van de foktoom de eieren al bevrucht kunnen zijn, is rust in de foktoom daartoe noodzakelijk. Het is na enige tijd wel noodzakelijk om voor bloedverversing te zorgen, onder bloedverversing verstaat men gebruikmaking van dieren die minder verwant zijn. Meestal volstaat men in kringen van rasfokkers met de aankoop van een FokHaan bij een andere fokker. Hoe sterk dan de bloedverversing is, hangt af van de meerdere of mindere verwantschap tussen de dieren van de koper en verkoper. Hoe geringer de verwantschap, des te meer bloedverversing.

 

Bron: met dank aan KippenPagina