11.2 Sociaal statuut voor de informele thuisverzorger: nog geen feit

Reeds jaren ijvert de Werkgroep Thuisverzorgers voor een sociaal statuut voor de informele thuisverzorger. Dit sociaal statuut heeft als hoofdbekommernis een aantal negatieve gevolgen van de keuze voor thuisverzorging weg te werken, in het bijzonder wat het verwerven of behouden van sociale zekerheidsrechten betreft.

De Werkgroep maakt een onderscheid tussen het minimaal en het maximaal sociaal statuut.

Het minimaal sociaal statuut moet de negatieve gevolgen inzake sociale zekerheid bij de thuisverzorger wegwerken, zodat de reeds verworven sociale rechten behouden blijven.

De Werkgroep Thuisverzorgers stelde met de medewerking van de Koning Boudewijnstichting, het Hoger Instituut voor de Arbeid en het Instituut voor Sociaal Recht een onderzoeksrapport op rond een minimaal sociaal statuut voor de informele thuisverzorger.

Een aantal parlementairen goten het onderzoeksrapport in een wetsvoorstel en legden het ter goedkeuring voor aan de Kamer. De Kamer keurde het in april 1995 goed. Door de regeringswissel is het voorstel echter niet meer in de Senaat geraakt en moest het opnieuw worden ingediend. Het wetsvoorstel werd uiteindelijk, ondanks alle inspanningen, tot nog toe (juli 1999) niet aangenomen.

Het maximaal sociaal statuut gaat een stap verder. Hierin zou de thuisverzorger vanuit de informele arbeid (= de thuisverzorging) sociale rechten verwerven.

Vanuit de vele onderhandelingen met politici rond het sociaal statuut is er in 1998 eindelijk enig resultaat geboekt. Noch het minimaal, noch het maximaal sociaal statuut zijn aangenomen, maar er is sinds 10 augustus 1998 een nieuwe wetgeving op de loopbaanonderbreking. Het koninklijk besluit 'tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid' zorgt ervoor dat thuisverzorgers het recht krijgen om loopbaanonderbreking te nemen (zie : 11.1.2).

Bron: Werkgroep thuisverzorgers vzw