Frido's frasen - te bewaren

Literaire pareltjes van maatschappelijke gebeurtenissen.
Gast

18 jan 2005, 16:38

Nota van de moderator: Naar aanleiding van het overlijden van Frido werd deze topic afgesloten en zijn registratie verwijderd uit de gebruikerslijst.
Als eerbetoon bewaren we deze topic en de gedichten in poëzie.


Ergens in het Vlaamse land moest een rusthuis voor bejaarden uitgebreid worden. Daartoe diende achteraan een tuintje opgedoekt met diverse bloemen en sierstruiken, ondermeer een buxusplant.
Om dit struikje niet te laten verdwijnen als afval in het containerpark, gaf ik het een nieuw leven in een park van een kasteel, naast een vuurdoornstruik. Struiken gaf ik menselijke trekjes of...het konden ook mensen zijn, die een nieuwe omgeving meemaken.






B U R E N sprookje over een Buxusplant en een Vuurdoornstruik .
________ -----------------------------------------------------------------

Zij stonden al sinds gisteren naast mekaar, zonder één woord, zonder één gebaar.
Een late oktoberzon deed zijn levenssap door zijn takken roeren, veel prettiger dan tevoren.
“Ik vind je sympathiek” lachte hij stilletjes.
Zij schrok zodanig dat haar blaadjes bloosden en zij geen woord door haar stengels kreeg.
“Hoe heet jij?” drong hij aan op enig contact. Meer uit belangstelling dan uit beleefdheid.
“Buxus” fluisterde ze.
“Och ja, de familie van de Buxaceae. Dat herinner ik mij nog van een gesprek met de parkwachter.”

Buxus zweeg, totaal onder de indruk van zijn voorname kennis.
Van haar voorouders had zij niet de minste weet.
“Ik noem Vuurdoorn” trachtte hij het gesprek beter op gang te brengen.
In zijn vertrouwde en rustige omgeving was hij al gegroeid tot een volwassen struik. Met zijn wortels pal op de hoek van een bosweg, die kromde van het kasteel naar de lager gelegen vijver. Helemaal achteraan het bebloemde park.
Hij kon zijn genoegen niet verbergen om Buxus als nieuwe buurvrouw te mogen begroeten.
“Waar kom jij vandaan?” wou Vuurdoorn weten.
Buxus leek eensklaps bewust van haar nieuwe woonplaats.
Urenlang had zij stilletjes geweend. Eerst geprangd in een nauwe, juten zak, waarin zij voortdurend naar adem hapte. Om dan, doodmoe van verdriet, in te slapen in de kille grond, waarin zij werd ingeduwd.

“Uit een tuin, achteraan een heel groot gebouw” mijmerde zij.
Vuurdoorn fronste zijn bladeren rond zijn puntige stekels en trachtte zich in gedachten haar vroegere woonplaats voor te stellen.
“Ook een kasteel?” juichte hij bijna.
Maar omdat zij van een kasteel nog nooit had gehoord, verborg zij haar onwetendheid in een schuchter schouderophalen.
“Het is wel spijtig” zuchtte Vuurdoorn” dat het zomerseizoen al geruime tijd voorbij is en dat niet alleen alle poorten en deuren gesloten zijn, doch ook elke omgeving van het park. Geen enkele bezoeker meer, tenzij de naarstige tuinman en de norse boswachter. Het is wel wennen aan de herfst en de stilte.”
“Rond mijn kasteel is het nooit stil geweest” zei Buxus.
Vuurdoorn rook een klein misverstand.
“Hebben er bij ook ridders geleefd vroeger?” wou de Vuurdoorn weten.
“Ridders ?? Ik denk het wel” zei de Buxus “veel vrouwen met een blauw kleed over een wit hemd en sommigen met een kapje, dat met een sluier over hun achterhoofd hing. En verder heb ik nog mensen gezien, die met een stok gingen of in een wagentje voortgeduwd werden door de ridders.”

Vuurdoorn barste in een schaterlach uit zodat een merel verschrikt opvloog van een hoop afgevallen bladeren.
Buxus voelde schaamrood door al haar blaadjes vloeien. Ze wendde haar kruin af van Vuurdoorn en zweeg.
Minutenlang was het stil rond beide struiken.
Vuurdoorn verbrak de onaangename stilte en zei sussend:
“Ik denk dat je een rusthuis bedoelt” wist Vuurdoorn, want hij had vroeger een gesprek afgeluisterd tussen de tuinman en de boswachter. De eerste verklapte dat hij naar een rusthuis wou als zijn knoken het niet meer toelieten om de bloemen en de planten te verzorgen. Maar de boswachter zwoer dat hij zijn laatste adem zal uitblazen met zijn hoofd op een afgeplatte boomstronk en zijn voeten op een bed van konijnenkeutels.
Buxus keerde haar kruin weer naar Vuurdoorn toe en knikte begrijpend.

“Ik heb zo het gevoel” ging Vuurdoorn verder “ dat je wel een eentonig leven hebt geleid tot hiertoe. Ik bedoel niets verkeerd, maar voor mij liggen er elk jaar enkele maanden weggelegd, waar ik mij kostelijk kan amuseren. Neem de periode, waarop bezoekers van het kasteel hierlangs passeren. Een bonte mengeling is dat telkens. En het meest amuseer ik mij als er een troep kinderen in de buurt is. Vrolijk huppelende kleuters, die dan een liedje zingen, zo van:
“In een klein stationnetje, ’s morgens in de vroegte
stonden zeven wagentjes…”
“Negen” onderbrak Buxus zijn gezang.
“Nee, lieve meid, ik heb het goed onthouden dat de kinderen heel duidelijk wisten dat er zeven wagentjes in het stationnetje stonden”

Vuurdoorn kromp zijn stekels in een krul om zijn gelijk te bevestigen.
“Trouwens” wilde hij weten “hoe kom jij aan de woorden van dit liedje, als je dag in dag uit staan kijken hebt op een volwassen wereld. Je hebt het daarstraks zelf gezegd.”
“Ik heb nooit kinderen gezien maar wel hun stemmetjes gehoord, van achter de hoek van ‘n
gebouw, waar dikwijls de vensters op een kiertje stonden. Prettig om horen, Vuurdoorn. En als alles stil werd en mijn blaadjes geen enkel geluid van die kant konden opvangen, stapte een vrouw met blauw kleed en witte hemdsmouwen glimlachend een deur binnen, welke ik kon zien als ik op de tippen van mijn wortels ging staan.”

“Was er dan nooit iemand, die jou kwam strelen?”
Buxus dacht even diep na en herinnerde zich een man, die elke dag aan haar passeerde en dan zijn zachte hand over haar blaadjes liet glijden. Zij wist nog zo goed dat op een keer een boek met bruine omslag vanonder zijn arm viel terwijl zijn voorhoofd haar kruin raakte toen hij het boek opraapte.
Op een bank, een paar meter van Buxus verwijderd, onderdrukte een oude man een onbeleefd lachje, terwijl hij met opgeheven hand riep “goeie morgen, pater.”

Vuurdoorn had aandachtig geluisterd maar toch kon hij een tikkeltje jaloersheid niet wegsteken.
“Gelukzak” boog hij zijn kruin “niemand durft mij strelen of aanraken, want ieder mens heeft schrik voor de bos van stekelige stengels, ook als de tijd rijp is dat ik witte trossen geurige bessen kan tonen. Ik mag natuurlijk geen steen en been klagen, want de vogels voelen zich veilig om rond mijn stam hun nest te bouwen. Vooral de merels kiezen mij daarvoor uit.”

Nu was het de beurt aan Buxus om jaloers te worden, want geen enkel vogeltje waagde het om door haar dichtbegroeide bladerbos door te dringen. Zelfs het fraaie roodborstje niet, noch het levendige winterkoninkje.

“Waarom ben je ginds niet gebleven?” wou Vuurdoorn wel weten.
Buxus schudde onbegrijpelijk haar groene kruin.
Zij herinnerde zich vaag dat een stenen vogel op één poot van het gazon werd weggeplukt en dat het vijvertje naast hem werd leeggezogen. En toe kwam er van alle kanten een oorverdovend geluid van grote dieren op rollende poten. En mannen met een ronde bloempot op hun hoofd wezen met opgestoken vinger naar de lucht en naar de grond.
“Toch wens ik daar eenmaal terug te keren” mijmerde Buxus.

“Ik zal vragen aan de tuinman dat hij je hier heel gelukkig mag maken en ikzelf zal steeds jouw goede vriend blijven.”

Vuurdoorn werd een ogenblik warm van binnen.
Buxus voelde traantjes over haar blaadjes rollen.

Pareltjes van tevredenheid.

ED.
Lid geworden op: 16 okt 2003, 19:20

18 jan 2005, 20:47

Mooi verhaal Frido! Wie is de auteur ervan of is het eigen werk?
Gast

18 jan 2005, 22:51

ED, dank je wel voor je compliment.

Het verhaaltje heb ik zelf geschreven, weliswaar in november 2003, maar nu opgediept uit m'n "bakje" met andere cursiefjes.

Ik wens vele senioren "pareltjes van tevredenheid"

Groeten van Frido...hier......den Billy daar

jamila
Lid geworden op: 23 dec 2002, 23:23
Locatie: lierde

27 jan 2005, 15:30

bedankt voor dit mooie cursiefje, het is met veel talent en verbeelding geschreven
een lief woord, een bloempje in de tuin, een vinkje dat zingt...
Gast

30 jan 2005, 15:14

VOL”PENSIOEN” met BIO BILOBA !


“Zijn mijn pilletjes d’r al?” polste het ventje met de grijze pet.
Hij etaleerde daarbij een lichte buiging, net of hij wou, in een vlaag van godsvrucht, zijn eerste communie overdoen.
De apotheker lichtte even zijn bril van zijn spichtige neus. Voor wie hem beter kent, een summier teken. Gewoon te vertalen als enkel een punt en een komma uit het morseschrift. Of beter gezegd dat hij tenminste wat meer uitleg wilde.
De farmaceut was blijkbaar nog onder de wapens geweest.
Doch het ventje met de grijze pet was niet verder dan het Klein Kasteeltje geraakt. Chronische maagtrekkingen misschien of plausibele platvoeten. De stille wenk van de apotheker om meer duidelijkheid bleek hij niet te kunnen decoderen.

“Zie je” galoppeerde het ventje “ mijn vrouw heeft ze eergisteren besteld en nu ik met pensioen ben, mag ik niet tussen mijn vier muren roesten. Dat zwarte gat vermijden, bedoelt ze, dus ook de loerende depressies aan de kant laten.”

De apotheker knikte begrijpend.
“En wat had mijnheer gewenst?” duwde hij in de richting van de bestelde pilletjes.
“Brugpensioen” repliceerde het ventje “conventioneel brugpensioen, op 55 manneke!”
Het ventje bouwde onbewust een sfeer van vertrouwelijkheid op. Een nuttig mechanisme dat hij al jaren had weten te verwerven in aangename loondienst.
“Mijn chef heb ik duidelijk voorgehouden dat ik maar één keer leef en de directeur van het personeel mocht van mij gerust horen dat ik er eindelijk eens wil van genieten!”
Het ventje met de grijze pet klakte zichtbaar voldaan met de tong.
“’k Mocht toch ne keer mijn gedacht zeggen, zeker?”

De pillendraaier had niet de minste zin om in het ventje een vakbondsman te zien. Er was hem van thuis uit een rancune ingedruppeld tegen die kleurige sjaaltjes en die vlaggen, die hij moest beschouwen als wapperende vodden.
Niettemin murmelde hij toonloos: “Dat ge gelijk hebt.”
“Voilà ! Dat zeggen ze allemaal, tenminste die lui, die het al afgestapt zijn.”

De apotheker voelde een zekere grimmigheid opborrelen.
“Trouwens” redeneerde de man feilloos “als er honderd hun schop afkuisen, dan zijn toch evenveel jonge werklozen, die aan de slag kunnen gaan.”
Hij hoefde niet de minste mededeling van de regering om deze stelling aan de man te brengen.
“Honderd!!!” galmde het ventje.
Het klonk als een opgekropte vloek.

“Als je het mij vraagt” suste de apotheker, zonder dat iemand iets vroeg, “ik zou ook weten wat te kiezen.”
Hij keek het ventje uitdagend aan.
“Zekerheid!” verbrak hij de plotse stilte.
“Voilà, dat is tenminste gesproken!”

Een dame van rijpere leeftijd kwam naast het ventje staan. Zij straalde een autoriteit uit, waaraan niet te tornen viel.
“De mijne” orakelde de vrouw “de mijne gaat werken tot aan de meet.”
Bij die woorden deed ze een flinke stap naar de toonbank en plaatste met ingehouden kracht, haar wijsvinger naast een standje met zuigtabletten.
Tegen de keelpijn.
Een vervaldatum was nergens te bespeuren.
Doch waar de “eindmeet” lag was duidelijk.

“Trouwens” knikte de vrouw verder, inpikkend op de woordenschat van de apotheker “werken levert niets dan voordelen!”
Duim en wijsvinger hield ze wrijvend voor zich uit.
Een gebaar dat het ventje al vaak had gezien. Vooral de laatste maanden van zijn “actieve” dienst.
“Een mens is toch niet beter dan met zijn gewoon-dagdagelijks leven” filosofeerde de vrouwenstem “liever dan dag-in dag-uit ergens rond te slingeren, zonder niets te doen.”

“Ik slinger niet rond!!” beet het ventje van zich af. “Zie man” foeterde hij tegen de apotheker “ik zou er iets van krijgen.”
De apotheker waande zich plots in een doordeweeks café.
Doch deze gedachte lepelde hem eensklaps een ferme dosis kordaatheid in.

“Uw vrouw…wat had uw vrouw weer besteld?”
“Bio Bilbao” hoestte het ventje, nog steeds verongelijkt.
“Oh ja, twee doosjes Bio Bi..loba” Met nadruk op de laatste letters, kwestie van fijngevoelige terechtwijzing.
“Juist, Bio Bilbao” volhardde het ventje in de boosheid.
Hij diepte een folder uit zijn vestzak. Een oerdegelijke uitgave. Thuis had hij met een rode balpen de trefwoorden onderstreept.
Extract – Ginko Biloba - Japanse sierboom - gunstige invloed - grijzende hersencellen - tegen concentratiestoornissen - duidelijk betere bevloeiing van handen en voeten - remt spierpijnen af - herboren vitaliteit.

“Ja, ja, ken ik wel” haastte zich de apotheker en legde de twee doosjes voorzichtig op de toonbank. Tweemaal zestig pilletjes, één per dag na het ontbijt.

“Dat is dan 54 euro en 25 eurocent ” fluisterde de apotheker.

Het gelaat van het ventje werd vaalwit.
Hij voelde ineens een intense bevloeiing van handen en voeten.
En had nog niet eens één pilletje ingeslikt.

Achter hem kuchte een vrouw opvallend.
Een geforceerde, droge hoest. Zo van “zie je nu wel!”

De apotheker wenste “nog een goeie dag” over haar schouders.

Doch het ventje met de pet was al buiten.


Een waar gebeurd verhaal, meegemaakt en genoteerd door Frido, maar toch fel gekruid met de nodige fantasie!
Gast

16 feb 2005, 19:03

Daar ik die jaar de carnavalsfeer niet kon meemaken (en dus niet opsnuiven !) grijp ik terug naar een herinnering van vroeger om de lezer te laten meegenieten, zelf al heeft hij geen zotskap "in petto":


C A R N A V A L


Vroeger, dat zal wel al enkele jaren geleden zijn, stond er een paard in de gang, weliswaar uitsluitend in de periode , dat steden, zoals de mijne, het als hun plicht aanzagen om een ernstige hoed te ruilen voor een zotskap.
Carnaval dus!

Als geboren en getogen op de boerenbuiten, stelde ik mij dat dier voor als een stoer trekpaard. Zoiets waarmee Tist Tjokken zijn land omploegde.
Een stevige knaller dus, met gespannen bilspieren, een keurig afgeknipte staart en zwarte, lederen kleppen aan weerszij van zijn ogen.
Altijd toekomstgericht. Zoals van trekpaarden gevraagd werd.
“Er staat een paard in de gang..”
En om ons toch te overtuigen, zong André Van Duin er, met de wijsvinger omhoog, lachend achter:
“Ja, ja, een paard in de gang!”
Je deed maar de voordeur open en het stond er, zonder boe noch ba.
André heeft nooit verklapt welk paardenmerk hij bedoelde.
Vandaar mijn beeld van het trekdinges.
Als ik de afmetingen van onze ‘gang’ in mijn gedachten opneem, zal ik aan Van Melkebeek vragen of hij geen sierlijk exemplaar in huis heeft.
Het denkbeeldig carnavalbeest loopt waarschijnlijk nog moederziel alleen rond op een of ander afgelegen weide.
Met de ziekte van Paget.
‘ostitis deformans!’
Soit.

Om niet uit de carnavaltoon te vallen, ben ik onlangs met mijn vrouw naar de stoet gaan kijken.
In mijn eigenste stad Ninove.
Goed op tijd vertrokken, want wij wilden noch de kop noch de staart missen.
Getoeter van jewelste smeekte om de reclamestoet van héél dicht bij te bekijken.
Karamellen gierden door de lucht, ver familie van Cote D’Or. Af en toe gevolgd door zakskes chips, gezouten, met paprika of met mosterdsmaak.
Kinderen graaiden en moeders vulden een ferme plastiekzak.
Mooi meegenomen.

“Hebt gij de prins niet gezien?” riep mijn vrouw in mijn richting.
Ik verstond geen bal van wat ze keelde. Hardhorig worden is een ouderdomskwaal.
Maar zware boxen, met trillende bassen, dreunden hun muziek door de Weggevoerdenstraat, zodat de brouwerij Slaghmuylder er nerveus stond bij te kijken.
Een noordoosten blies ongenadig om de hoek van het college.
“Of ge prins niet hebt gezien?” Tweede vraag, ditmaal slechts voor 10 euro, zou Herman Van Molle zeggen.
“Ik ben daarvoor speciaal gekomen” voegt mijn vrouw eraan toe. Spijt staat op haar gezicht af te lezen. Ik zie dat nog onmiddellijk, want onze trouwboek nadert langzaam de 40.
Ditmaal had ik haar verzuchting begrepen. Maar ik duldde dat met carnaval véél is toegelaten, ook naar andere mannen komen kijken, zeker als het prinsen zijn

Een trage tractor trekt een langgerekte boerenkar. Zijn stinkende uitlaatgassen hebben geen invloed op de carnavalisten, die op een versierd verhoog staan te zwaaien, zonder enige zweem van hoogtevrees.
Frieda zwaait naar ons en wij zwaaien terug. De lange pauwenstaart op haar prinsenhoed wuift zwierig mee.
Zijn dat nu wel prinsen of ridders, van beider geslacht?
Bij gelegenheid eens aan Hilde vragen.

Juist op het moment dat de Gilles al een tijdje in de richting van Den Os trippeltrappelen met hun metershoge hoed, die aan een vulkaanuitbarsting doen denken, en hun rinkelende bellekes de Kloosterweg passeren, juist op dat moment danst een stoetganger voorbij, met fraaie hoed en in deftig, spierwit kostuum. Hij draait zich ineens om en roept mij toe, wijzend naar de heldere hemellucht:
“In Oilstj zullen ze jaloers zijn!.”
Wim doet een paar stappen terug en drukt mij hartelijk de hand. Nen echten Wettelkrabber van vader op zoon.
Tussen haakjes: van een Aalstenaar wordt gezegd dat het ‘ajuinen’ zijn en wij in Ninof hebben iets te maken met wortelen.
Omdat ik heel sterk twijfel tussen geschiedenis of legende, durf ik daar verder niet over uitweiden.
Ann dan maar raadplegen.

De Jjuzjupebiën zie ik afkomen even voorbij de Abdijpoort maar omdat de laatste ‘helling’ van het parcours, dat stukske naar Den Ezel toe hen doet vertragen, doe ik een stap achteruit om mij te steunen op een lage vensterbank van het verlaten college.
Mijn vrouw krijgt schijnbaar kouwelijke voeten want ze begint te dansen met zwaaiende armen. Mijn buurvrouw van hier schuinover danst mee, zonder te zwaaien.

Ik besef ineens dat ik meetrappel, terwijl ik binnensmonds zing van:
‘Olleke bolleke, repezolleke, ollekebolleke knol’
Maar allei, da’s geen carnavalslied, maar t’is toch opgegroeid met dat paard in de gang.
“Als ’t maar ‘op geeft’” zou Antoine mij geruststellen.
Cultuur bestrijkt gelukkiglijk een heel groot domein.

Als een groep feestvierders pal voor onze neus blijft stilstaan, verlaat ik nieuwsgierig de vensterbank, want het zijn allemaal kleurige vrouwen, met pikzwarte, lange haren en fijne plooien in hun balletjurk.
Eén van die dames komt op mij af met haar kont uitgestoken. Zij heft haar jurk omhoog en ik zie een groene string tussen haar fermgeschapen billen.
“Jawadde!!”
Jeaninne, een kennis van ons, die met haar dochter ook was komen kijken, geeft mij een stomp tegen mijn rechterarm en zegt leuklachend:

“Dat is nen man, zelle!!”

Ik berg mijn wulpse blik op en zoek in de “Volgorde Carnavalsstoet” naar de naam van de travestieten, die mij daarnet in de war hebben gebracht.

Keurig trekt de Roze Zondagtrein voorbij.
De Streekkrant mag morgen of overmorgen blokletteren dat de carnaval in Ninof een voltreffer is.
Ze zal de waarheid alvast geen geweld aandoen.


Plots zie ik in de verte, even voorbij de Abdijpoort, de paus himself op zijn pausmobiel
Afgezakt naar Ninove om aan de carnaval zijn zegen te geven. ‘Urbi et Orbi.’
Doch aan, de bakkerij Muylaert doet hij mijn mening herzien.
Want de paus staat rechtop, jawel rechtop, sneeuwwit van kop tot teen, met een dito muts op zijn hoofd geplakt.
Hij zegent kwistig met zijn beringde hand.
Er zijn toeschouwers, die met open mond staan kijken en anderen, die monkellachen.
Als hij mij passeert maakt ik instinctmatig een kruisteken. In mijn binneste.
Met mijn handschoenen aan zoek ik onhandig in mijn linkerbroekzak, waar mijn zakdoek steekt en mijn ‘inkel geldj.’
De pseudo-paus is al voorbij en zijn zegen was gratis.

De strakke wind, blaast op onze bibberende ruggen en jaagt de confetti terug naar de afzenders, een kinderhand, een Okegemse amusant, een treiterige Kloefkapper, een dorstig Teugspirken en een poempend confettikanon.
Tot de Skoeten ons nog eens duidelijk maken dat Ninove al 44 jaar in feest is.
Ik heb ze maar half en half zien voorbij trekken, want ik stond binnensmonds af te tellen naar de tijd, toen wij in de Pamelstraat stonden te kijken, ter hoogte van het huis van Jef den beenhouwer.
De toeschouwers in de beginjaren zestig deinden in golf achteruit want er kwamen mannen af, zwaaiend met een stok en een lange draad, waaraan een stinkende kiekenpoot hangt of een stukske vlees, dat al dagen overtijd was.
Ik geef toe, het is de dag van vandaag een negatief beeld van de carnaval op kindervoetjes, maar op 44 jaar is hij uitgegroeid tot een sierlijk spektakel. Groep na groep trekt voorbij.
Ik schrik als ik een vliegende wortel tegen mijn kale knikker krijg. De vrouw naast mij raapt hem op, ontfutselt een weerbarstig papiertje, waar op staat dat zij ‘verkeerd gevangen.’ heeft.

Mijn buurvrouw maakt mij diets dat haar zoon in aantocht is, bij de deelnemers van Bosj Op.
Zij naderen met een schotel in de hand, zwaaiend van links naar rechts.
Ik begin zowaar honger te krijgen, als ik zie wat ze de mensen presenteren.
Na een Aperitief Bosjop, als klop van de hamer, een Wettelconsommé met confettivermicelli en daarna lever van de laatste Ninoofs parkganzen en, als ik mij goed herinner, waterkiekens met Dendersaus, versierd met tagliatelli van groen-zwart..
“Hallo, Piet Huysendinges, is uwen stylo nog nie leeg??”
Geen nood, we zullen Pieter vragen een email te sturen.

Wagen nummer 44 komt d’r aan, voor wie Ietj en Gerietj is, volgens de Dikke Van Dale “Heet en Gereed”. En As da mo goed aflupt, zijn we, voor we het goed en al beseffen, aan de ‘bezemwagen’ gekomen met het woord ‘politie’ erop. De Kreim is op en omdat we Nie Geweun zijn, gaan we proberen als Zjielen te leven.

Proficiat aan ‘iedereen’ zal ik maar schrijven, om niemand te vergeten.

We zijn fier dat we ‘ne wettelkrabber’ geworden zijn. De 29° februari van 2004.

hermano
Lid geworden op: 17 mei 2004, 21:11
Locatie: Aangespoelde

16 feb 2005, 20:32

Nummer 55 'Ietj en Gerietj' en dan nog 'De zjielen' als nummer 56 en laatste. Niet meer gevolgd door de politie, die doen niet meer mee, waarschijnlijk lachten ze zich in Ninove telkenjare een kriek met die camionette, gecamoufleerd als 'Politie'. Aan de eerste brug stond wel één enkele agent, welgeteld één sukkelaar, en elke groep vond het nodig om hem nog wat extra confetti te voederen, zoals je hierboven kon zien waren er 56 groepen, ocharme die mens. Natuurlijk moest hij daar maar niet staan kijken, verkleed als agent, eigen schuld dikke bult. Die 'eerste brug' is geen uitvinding van mij, ze hadden er vroeger twee in Ninove, namelijk de eerste brug en de tweede brug. Nu hebben ze er nog een voetgangersbrug bijgekregen maar die heeft nog geen nummer gekregen, waarschijnlijk geraken ze maar tot twee.

De scouts liggen in ruzie, nummer 32 'De maskesskoeten' en nummer 49 'de skoeten', en of dat ooit nog goed komt is twijfelachtig. Het weer lag ook in ruzie met carnaval Ninof dit jaar, sneeuw, hagel, regen, koud, alles was aanwezig en af en toe kwam de zon er ook eens door. We waren blij dat nummer 56 voorbij was en we zijn een pint gaan drinken buiten het centrum van Ninove, in een 'afspanning' waar je nog een glas krijgt in plaats van een plastieken potje met bier.
Gast

20 feb 2005, 19:31

KONING VOETBAL

__________________

Hij gaf mij een zachte tik op mijn schouder. Amper een paar volt, doch zijn vingertoppen trilden van tevredenheid.
“Bedankt voor het meekomen” Hij ademde fierheid uit. Want zijn kleinzoon had twee van de vier doelpunten gescoord. Op een bord, achteraan in de kantine, noteerde een piepklein stukje krijt: 4-0. Weeral winst voor de groene truitjes met de oranje tekst.

“Fantastische goals, al zeg ik hetzelve” mompelde hij voor zich uit, terwijl hij een “witteken” achterover kapte en zich daarbij verslikte. “Fantastische goals” proestte hij nog een keer.

Achter de toog tapte een gezonde boerendochter de ene pint na de andere. Ik zweer u dat het de waarheid is, want ik was er getuige van. Van de doelpunten, van het witteken en van het proesten.
Echt waar, ik heb het meegemaakt. Onverwacht.

Eigenlijk heb ik mijn voetbalkennis in de loop der jaren opgedaan via het scherm en het ronde ding nooit zien rollen op het gras. De commentaarstem is zowaar mijn enige docent over de regering van Koning Voetbal. En zijn hele hofhouding. Geef toe, een TV draagt in zich soms een educatieve kiem.
Onmisbare opvoeding, tenzij…
Tenzij beeld en klank plots in de fameuze kiem wordt gesmoord.

Het overviel mij die zaterdagvoormiddag.
Ik had zopas het beeld en de glimlach van Jessie De Caluwé op kanaal 3 vervangen door teletekst op pagina 305. De vooruitzichten in het binnenland. Het weer dus bij ons.

En ineens, zonder de minste aankondiging: floep! Beeld en klank opgezogen in één zwart punt.
Onze piepjonge buldog, van Franse makelij, sliep in zijn mandje, naast de verwarming. De speelse pup had dus ditmaal niet de stekker uit de muur getrokken. Hulp moest dus van buitenhuis komen.
Van een technicus.
Niet van Hierboven!

Floris, de televisiespecialist, was snel ter plekke. Doch de juiste diagnose kon hij niet onmiddellijk geven. Niet te toetsen aan een huisarts, over een patiênt gebogen. Deze kan nog altijd aanwijzen waar het schoentje nijpt.
“Ik zal het moeten meenemen voor een onderzoek” gaf Floris toe.
Lap, daar heb je het! Moeten opgenomen worden!!
De mutualiteiten gaan hier bloednuchter aan de kant staan en een hospitaalverzekering voorziet voor dergelijk gevallen zelfs geen kleine lettertjes. De TV gewoon in de handen van Floris laten. Afwachten!

“Wat zou dat kosten, zo ongeveer?” aarzelde mijn vrouw.
Vrouwen hebben een mysterieuze gave om in dergelijke situaties de meest indringende vraag te stellen.
“Zou ik niet zomaar kunnen zeggen” was het geijkte antwoord.
“’t Is maar om een gedacht te hebben” wedervoer mij eega.
Floris wreef over zijn kalend hoofd en bromde: “vermoedelijk is het de afbuigspoel of in het slechtste geval zijn het de elektronenkanonnen.”
Daar sta je dan als pure leek.
Tegen het vilt geslagen door een paar vaktermen, die nooit op een schoolbord zijn geprojecteerd noch in de legertijd zijn opgediend tussen de soep en de patatten. Zelfs de lui van Hout en Bouw zouden er niet overweg mee kunnen. In mijn verbeelding zie een fabrieksmeisje met spleetogen en een wit kapje op het hoofd, elektronenkanonnen aanbrengen als onderdeel van een monotoon productieproces.
Zou zij wel beseffen wat zij feitelijk aan het doen is?

“Spijtig” deed Floris zo meelevend mogelijk “maar het zal niet meer voor vandaag zijn. Sorry!”
Zijn overschakeling naar het Engels deed een weldoordachte stap naar zijn vakmanschap.
“Deze namiddag speelt mijn kleinzoon een voetbalmatch en zoiets mis ik nooit.”
Hij sprak het laatste woord langgerekt uit.
“Bij welke ploeg speelt dat ventje?” vroeg ik uit belangstellende beleefdheid.
“Gewestelijk scholieren” reageerde hij verrast.
Hij citeerde daarbij een letter van ons allereigenste alfabet, doch ik was daarmee niet in staat om zijn pupil in het juiste vakje te catalogiseren. Volgens mij moeten er in ons landje tijdens het weekend een horde jonge lui achter het leder aanhollen.
“En dan nog tweemaal per week naar de training” raadde hij mijn gedachten. Als er nog meerdere televisietoestellen “floep” zeggen, dan gaat die man gegarandeerd aan het randje van de overbelasting geraken. Ik begon zowaar medelijden te krijgen met opa’s van voetballende telgen.

“Hou jij van voetbal?”
Floris was duidelijk op zijn stokpaardje gewipt.
“Nou ja, eigenlijk wel of liever…een beetje” probeerde ik te liegen.
Een subtiele geste van zijn opgegeven hand vergaf mij deemoedig mijn onvolmaaktheid.

Toen volgde er een snelcursus voor beginnelingen, zoals je er nergens een zult vinden.
Ik ga helemaal niet opdringerig doen, doch ik wil hier een tip geven aan het Davidsfonds. Het moet toch mogelijk zijn om iemand als Hugo Broos te strikken als docent! Aan Floris wil ik het ook wel vragen, al ware het maar om de kosten te drukken. Die zal het wel allemaal klaar en duidelijk uitleggen, moest hij er de tijd voor hebben.
Alles over voetbal.

Terwijl mijn vrouw zich wijselijk had teruggetrokken in de keuken, waar de spaghettisaus stond te pruttelen, huppelde Floris vlot en soepel over “tactiek” via “opstelling” naar “balbeheersing en professionele trucjes.” Hij ratelde onderdelen van het voetbalreglement af als een plechtige communicant zijn catechismus.
In de jaren 50, wel te verstaan.
Of zelfs nog vroeger.

“Weet je wat?” stelde Floris voor, omdat hij voelde dat zijn uitleg voor mij zwaar genoeg leek, “kom deze namiddag eens kijken. Op het terrein van Hoezebroek, schuin tegenover de kerk. Om drie uur.”

“Ja maar, wacht ‘ns, we moeten…”
Ik zocht hulpeloos naar mijn vrouw. En naar excuses.
Ik vond geen van beide, toch niet direct.

Maar ik ben mee geweest! Een verrassend-aangename ervaring, die ik met u wil uitwisselen.
Ten gepaster tijde.

Na de match moest ik van Floris nog even mee “naar binnen.”

In een hoek van de kantine, waar een toilettengeur zweefde, ploften enkel jongelui met klamme haren, hun sporttas neer.

“Volgende week spelen we weer thuis” bood Floris aan, terwijl hij een spat bierschuim uit zijn mondhoeken veegde.

Het viel mij op dat hij sprak van “we.”

Alsof hijzelf tussen de krijtlijnen had gestaan.
Maar de match heeft hij wel intens meegeleefd.

Tot het laatste fluitsignaal.

Ik ook.


Frido groet minzaam elke grootouder.

Tilly
Moderator SeniorenNet
Lid geworden op: 24 dec 2002, 15:35
Locatie: aan het bos van den baron

23 feb 2005, 19:23

frido schreef:(verplaatst)



gegroetSenioren van het sennet,
Gaat u maar rustig zitten. Straks komen we rond met de schaal, nu nog niet.
Want eerst gaat ne pastoor op tournée een woord tot u richten.


DE PREEK VAN DE PASTOOR VAN MANNEKESVERE.

Au nom de Peir, du Fils et de Sainte Spriet.

Beminde kriest,
In den bekin was hier niks as ne gruute frikadel.
En de Kot kwam kefloog en plak de zon en de mon en de ster aan de firmamaan.
Hij skeid de nat van den drook en zek “dat de vis vliek in de lukt en de vogel zwem in de water.
En de Kot mokte bookoe de biest in de jardin. Den tiger, de konaan, de slank en de Sponsje fliek.
Hij skep de vasj en de poelet. Den oliefaan, de muk en de struise fokel.
De Kot zet partoe dik boom, straffen toebak, papaveirs en fleur de camil. En bloem van alle koeleur.
En de Kot zak dat het goed was in zijn paradies.
De muk bedrijf de lief mee den oliefaan en de rollemops speel skaak mee de wallevis.

Den mokte de Kot een menneke van potjeir, struude zaat op zenne stjeit, hé voilà, da was Adaan.
En Adaan was zeer gelukt in de paradies.
Overdak reed hij mee son trottinet deur de jardin of kink poelink pak.
En tis as de Kot dee uit de likt, Adaan sloup baa den tiger.
Op zeekre dak Adaan sek tot de Kot: “Kot, tis kij mij iets keef om mee te speel.”
En de Kot kaf Adaan ne pitjesbak. En tis Adaan speel de kiele dak avec son pitjes.
Mais aa noevoo, tis Adaan kwam zouk en zek: “Kot, tis ik loop ambetant.”
De Kot riep: “Adaan, Adaan, tis kij heb alles wat ik heb kemaak. Wat wil kij nok meer?”
Et Adaan zek: “Kelkuin om mee mij te speel avec mon pitjes daan le bac!”

Den kaf de Kot Adaan een aspirieneke et Adaan sliep.
Toen pak de Kot een gruut slaktmes, sneed ne kotelet van Adaan et voilà.... da was Eve.
Et Adaan et Eve waar zeer kontent in de paradies.
Overdak gink Eve speel met de elefaan et Adaan reed mee zijn deusjevau deur de lavéndel.
Adaan et Eve mok van de Kot alles pak, mais pas van de boom van de Koet en de Kwaad.
Tis in die boom kwam kekroop een vette slank, nen serpaan.
En de slank sek tot Adaan “Adaan kom ne keer hier”
Et Adaan kwam.
Toen sek de slank: “Adaan, pak nen appél en fret hem oep!”
Adaan roep: “Neije, anon, mak niet, mak niet!”
Moor de slank trok een oogsken nor Eve en zek:
“As kij fret oep den appél, tis kij ook kun maak paradies. En pap de smoel en skoen lingerie.”

Beminde Kriest, Eve pluk nen appél van de boom, fret hem op en gaf de flokhuis aan Adaan.
Op dezelf momaan, de Kot skiet in een franse koleir:
“t is wat kij heb kedaan ? Allez, verruit, akteruit, wek, wek!”
Den Evé begost te bleit, Mais de Kot bries: “Tis kij in den avenier zul eet de distél en de pisbloem.
Kij zul kruip op den buik en werk! In zweet van uw aanskijn.”

Et Adaan et Eve kroop wek in ben boskosj en zokt een kroot blad poer bedek leur partie de skaam.
As Adaan et Eve kink sloup, tis Adaan trok toe den draperie. .
De konaan kreek skrik van den tiger en de slank fret de Sponsje vliek op.

Toen kink Adaan et Eve kinnekes koop in den bazaar. En ze kokt twie jonk.
Abel was nen braaf garçon mais Kain was een slekkerig.
Asse kink roup skuun patat, Kain pakt nen noot de coco en klopt son freir duut. En uin seul koe ! .
En de Kot riep: “’Kain, Kain, t is kij fliek naar de hel! In de feu bij den duvel!
Et Abel zal mak doen klimop nor mijn paradies, den hemel!”

Mais, beminde Kriest wie wil naar den duvel?
Aujourdwie, beminde kriest, tis ik zal vraak aan de Kot: “Kot, zal ik ook mook kom in den hemelparadies?”
Mais de Kot zal zek ”paster van Mannekesveer, tis wat heb kij kedaan met mijn skaap?”
En ik zal zek: “Kot, heb keen skaap, heb niks dan bok!”
En de Kot zal vraak : “Heb kij gesprook met de parokieaans over de boom van de koet en de kwaat?”
“Ah oui, oui, naturellemaan! Mais person wil luister, zij rook en drink en loop af al dansink en sloup overdak!”


De Kot zal zek tegen mij “pastoor van Mannekesfeer ’t is kij zal mook kom chez moi. .
Kij zal alle dak mogen speel met de enkelkes.”

En ik zal dan doen klimop naar de hemel. Mais kij, slekte mens van Mannekesfeer, ‘is kij niet zal mook doen klimop.
Kij zal roep: “ pastoor, wij wil ook doen klimop!”
En ’t kij zal mij pak vast bij mijn broekepiep. Maar ik zal maak los mijn bretel en ’t is kij allemaal zal val in de flam van de hel.

Daarom, beminde kriest van Mannekesfeer, buik uwe kop en zek allemaal: “’t is wij jamais zullen doen de zond!”
En de Kot zal dan zek: “’ Alors, t si kij, parokkieaan de Mannekesfeer, ’t is kij allemaal mook in mijn paradies!”

.Au nom du Peir, du Fils et de Sainte Spriet.
En sis matil!


Jullie glimlach in de schaal volstaat ruimschoots!
Met een knipoog van Frido !!
_________________
de zon wil ook wel door kleine raampjes schijnen
Gast

25 feb 2005, 13:21

Vakantiesouvenirs, overgoten met een gefantaseerd sausje, om alle vrienden van het seniorennet op het forum te laten mijmeren en genieten....

Hoog op de gele wagen
Rijd ik door berg en dal
Lustig de kleppers draven
Blij klinkt het torengeschal
Tata tata tata...

Stef Doms zong onder het monotoon geluid van zijn wagen op de golvende autostrade van Luik naar Trier. Flarden van een marslied uit zijn tijd van de jeugdbeweging.
Voorwegwijzer Sankt-Vith Sud.
Hij vertraagde.
De maand april had die dag voorgoed haar spreekwoordelijke grillen uit haar agenda geschrapt en liet de zon toe haar stralen uit te gieten over de Ardense heuvels. Meer bepaald de Oost-Kantons.
“Blij dat ik dat jobke aanvaard heb” mijmerde Stef.
Als reactie op een korte, aanlokkelijke advertentie. “Reisbureau Ultra Montes zoekt verkenner van vakantieverblijven in binnen en buitenland…”
De autosnelweg liet hij achter zich toen hij zich afvroeg “Langs Reuland of Weiswampach”
Hij koos voor dit laatste. Zou de snelste reisweg zijn. Dacht hij. Doch in Durler was gans de weg versperd. Onder een krachtige “dedju” keerde hij rechtsom.

Recht tegenover de ingang van de ruine in Reuland stond een vrouw te liften. Je weet wel, de arm gestrekt en de duim in de hoogte. Stef stopte.
“Ich wollte gerne nach Ouren, bitte.” Een fris kopje glimlachte door het opengeschoven raam. Een sterk verbeterde Mireille-Mathieu-coiffure!
“Steige ein, ich gehe auch dazu” Duits was nu niet als uitdrukkelijke voorwaarde gesteld voor zijn taak, doch Stef wist zijn plan te trekken.
In een mum van tijd was hij op de hoogte van frauleins liften. Zij was naar de apotheker geweest . Voor een zalfje voor haar moeder, die een kwalijk insect had uitgekozen voor een steek in de bovenarm. Het ontbrak de vrouw niet aan details. Ze wees naar haar schouder.
“Wie sagt man das auf Deutsch?”
“Spreekt u misschien Nederlands?” hielp Stef verrast.
Zij schaterlachten allebei toen zijn Morris Maxi kriepend de ontzettend korte bocht nam aan het Ourense kerkje.
“Laat me hier maar uit, wilt u,”vroeg de vrouw beleefd.
Omdat een Volvo hem kort op de hielen zat, lavreerde Stef zijn wagen van de smalle baan af, juist voor een witgekalkte hoeve.
“Ga je even mee, als het je tenminste interesseert en je tijd hebt, natuurlijk”.
Stef fronste z’n wenkbrauwen. Met gemengde gevoelens. Het viel hem op dat ze hem plots met “je” aansprak terwijl ze naar het kerkje wees.

Een fris klokje tikte negen slagen uit zijn met schalies bedekte galmgaten. De houten vloer van het portaal piepte een welkom onder hun voeten. De wijwaterbak was nog bijna tot bovenaan gevuld.
“Héél eenvoudig, misschien juist daarom gezellig-mooi.” De vrouw maakte een hoofdknik richting altaar.
“Hoe is je naam.?
Stef schrok van zijn ongepaste vraag in deze gewijde omgeving.
“Nathalie” fluisterde zij, ging zonder omkijken op de achterste bank knielen en sloeg een kruisteken.
Stef bleef verward staan in de middengang. Terug buiten blikte hij verstrooid naar het tot in de puntjes verzorgde kerkhof. Hier en daar wiegelden een paar olielampjes hun vlammetjes naar de hemel toe. Langzaam reed hij het dorp binnen. Plots hield hij halt omdat hij niet verder durfde. Hij stapte uit, terwijl hij zich de draagkracht afvroeg van een houten brugje, dat zeker twee wereldoorlogen getrotseerd had. Het was aan weerszij afgezet met een roestbruin, stevig dranghekken, gesteund door metershoge bogen in zwaar metaal. Als golven over het vlugge water van het riviertje. De Our, hier meters breed. Enkele waterplanten, een trits forellen flitste er omheen. Doch een stuk verder, in de bocht, joeg de Our zijn voorjaarsregen door een
versmalde bedding. Onstuimig wild.

Stef richtte zich op van de ijzeren leuning, toen aan de overkant een jong koppel de “overtocht” begon. Een man had zijn trui om zijn lenden gewikkeld, de mouwen vooraan vastgeknoopt. Zij duwde een open kinderwagen voor zich uit met een peuter, die aan zijn fopspeen zoog.
“Gute Morgen!”
Stef liet hen met een hoofdknik gewillig door.
Eens de brug over hield hij halt voor het middenplein van het dorpje. Met de handen op de rug, merkte hij aan de ene kant een fraai winkeltje, blijkbaar nieuwbouw. Daarnaast een donkergroen herenhuis met een tractor ervoor.
Aan de andere kant zowaar een groentetuin, door een simpele omheining omgeven. Midden in die tuin stond een vrouw met een stevige bundel prei in haar ene arm en in haar andere hand een soort groente, die Stef als amateur-tuinier niet thuis kon brengen.
Pas later zou hij vernemen dat tuinierster zowaar de bazin van het hotel was!

“Het is hier mooi en betoverend-rustig, hé mijnheer!”
Stef draaide zich verrast om.
“Ha, ’t is Nathalie!”
“Hier zou ik willen wonen, mijnheer”
“Zeg maar Stef.”
Nathalie glimlachte goedkeurend, stak wuivend het plein over en verdween in een straatje achter het hotel. Met aan de voorgevel “Dreilanderblick.”

“Ich hatte gerne ein Kaffee und ein…euh”
Stef grabbelde opnieuw naar de spijskaart en flapte er een woord uit, dat de dienster niet kon verstaan.
“Alstublieft??”
Dat woord, waarmee anderstaligen “wat belieft er u” bedoelen.
“Ah, u spreekt ook Nederlands?”
De dienster van het hotel glimlachte trots.
“Een stukje confituurtaart, graag”
“Ik breng het u aanstonds, mijnheer”
Zij borg haar notaboekje in de ene zak van haar witte schort. Uit de andere zak puilde haar geldtas. Met Belgische en Luxemburgse franken en een scheut Deutsche Marken erbij meende Stef.
“Fur die Toilette, bitte?”
Een forse man achter de toog wees naar twee deuren. “Privat” mocht het zeker niet zijn, daarom duwde Stef deze open met de twee gekende pictogrammen. Het vrouwtje en het mannetje!!
“Buitengewoon proper” oordeelde de Stef. Volgens hem zou je op de vloer kunnen eten. Liggend, zoals de Romeinen!! Hij zou het alvast noteren. Voor het reisagentschap!
“Was gibt heute der Tagestisch?”
De forse man trok onbegrijpend een handdoek uit een halfnat trappistenglas. Stef bloosde even. Hij voelde dat hij een bok had geschoten. En dan nog wel een Duitse!
“Sie meinen die Tageskarte. Fragen sie das meine Tochter.”
De dienster kwam gewillig naderbij.
“Fur die Tageskarte, Marianne.” terwijl hij verder de glazen afdroogde.
Zij begon beroepshalve op te tellen. Met haar duim te beginnen.
“Preisoep. Denn viskroket met Gemusse…euh ik bedoel groentenkransje und verder gesneden hazenbout in wildsaus.”
Zij was al bij haar middelvinger gekomen als Stef er een “Jawadde” uitflapte.
“En als laatste roomijs vanille of fruitsalade. Je kunt kiezen.”
Stef groette vriendelijk en ging buiten.

Aan de rand van het plein wenkte een draaimolen .Je weet wel, zoiets om je zwierend dronken te maken. Het was er echter eentje van miniformaat. toch te groot voor volgroeide kabouters.
Stef wou zijn achterste in een stoeltjes duwen, doch dat lukte helemaal niet. Hij liet het mooi-beschilderde ding achter zich , aangetrokken door het ontluikend groen van de overzijdse bossen. Nieuwsgierig volgde hij een wegje langs de kromming van de Our. Het liep echter dood op het water, dat hier bruisend kolkte tussen grillige rotsblokken. Als reuzenbroden.
Stef hurkte neer tussen geelweelderige bremstruiken langs de oever, tot hij iets voelde snuffelen aan zijn broekspijpen. Hij keerde zich bruusk om en een jonge labrador deed een paar pootjes achteruit.
“Rast! Rast! Kom hier, zeg ik u.”
De hond verdween kwispelstaartend uit het zicht doch was even vlug terug. Ditmaal vergezeld van zijn baas, een gezellige veertiger met een gestreepte pet.
“Mooi hier hé, mijnheer en oh zo rustig. Ik kom hier elke dag vissen.”
Stef aanhoorde geduldig hoeveel soorten watergoden hier te vangen waren.
Keuvelend keerden zij naar het dorpje terug, toen de labrador zijn baas staande hield bij een riant vakantiehuisje.
“Kom” zei de visser-met-de-pet “we gaan een aperitiefje drinken.”
Stef keek instinctmatig naar zijn uurwerk.
“Oh laat maar, ik wou seffens gaan eten in Dreilanderblick.”
Doch de visser drong aan en Stef liet zich overhalen.
Een vrouw kwam uit een keukendeur, terwijl ze haar handen afdroogde. Zij was forellen aan het schoonmaken. Bij een hoofdknik als welkom bedoeld, liet zij de valdeur van een minibar naar beneden en zette twee likeurglaasje op tafel. De visser zorgde voor de fles.
“Eau –de- vie vanuit Luxemburg. Tien keer goedkoper dan bij ons.”
Terwijl de man lustig uitleg gaf over de technieken van de visvangst, keek Stef af en toe keurend rond. De vissersvrouw kwam uit de keuken en deed de deur van de slaapkamer dicht.
Net op dat moment ging de voordeur open en twee paar wandelschoenen buitelden op het tapijt. Een koppel kwam op dikke sokken binnen.
“Wij zijn tot Tintesmuhle geweest en langs Lieler teruggekomen. Maar, verdomme, dienen boswachter denkt dat hij God-de-Vader is. Ik volgde het spoor van een everzwijn, net van de weg af en hij kwam met veel gebaar van zijn tak maken.”
Stef weigerde nadrukkelijk voor een tweede glaasje, bedankte en spoedde zich naar het hotel.

“Heeft het geschmeckt?”
“Prima” prees Stef “moest het van mij afhangen, jullie kregen er steevast een ster bij”
Marianne lachte niet begrijpend. Sterren waren hier schijnbaar alleen bestemd voor een wolkenloze Ourennacht.
Stef veegde een vlokje roomijs van zijn lippen en stak als einddessert een sigaartje op. De eetzaal liep langzaam leeg. Goed gevulde vakantiemagen. Enkel een jong koppel zat in de verste hoek met een peuter tussenin. De wittekop liet gewillig zijn fruitpapke binnenduwen. Maar de meesten slenterden door de deur van de “Nur fur die Gastezimmer.” Alleen een bejaarde vrouw haastte zich, met een Libelle onder de arm, naar de knusse zetel in een belendende ruimte, die men zou kunnen noteren als gastenkamer.

Plots gebeurde er iets dat de halve buurt op stelten zette.
“Der Leopold ist im Wasser gefallen!!”
Langs de sterk glooiende bedding lag een zwaar motorrijtuig. Twee bonte koeien stonden onverschillig toe te kijken naar enkele mannen, die een jongen op het droge trokken. In een zwart-rubberen pak bewoog hij nauwelijks.
“Das geseht mehrmals”
Een man in blauwe overall kwam rustig naast Stef staan. Hij rook naar zagemeel. De schrijnwerker van het dorp! De gehandicapte Leopold werd beschouwd als dorpsidioot.
Twee mannen droegen de drenkeling op een tuinstoel naar huis. De norse man van het hotel hielp ook.

“Moest je niet meehelpen, vriend?”
“Ah, Nathalie, jij weer!”
“Kom” zei ze “we gaan een kopje koffie drinken. Heb jij verstand van vossen?”
Stef keek verwonderd om zich heen. Wellicht waren ze een TV-programma aan het opnemen. Verborgen camera of zoiets. Een aflevering om iemand anders in het ootje te nemen. Grappig lachen om dan nadien te griezelen bij de Apenplaneet. The Planet of Apes!
“Waarom vraag je dat?”
“Wel” legde Nathalie uit” ons moeder heeft deze voormiddag een vos gezien. Op het wegeltje net achter het grasperk van ons huisje. En ze is zo bang dat ze niet naar buiten durft te komen. Hondsdolheid, weet je.”
Stef fronste zijn wenkbrauwen om zijn ongeloof uit te drukken.

Het vakantiehuis, waar Nathalie met haar familie verbleef, leek wel veel groter dan dat van de visser. Een hellend grasperkje vooraan met twee massieve houten banken, net voor een groot vensterraam.
Een dame zat in de ruime living aan tafel en wou juist een boudoirkoekje in haar koffie duwen.
“Stef Doms, aangenaam.”
“Angéle” zei de vrouw en stak haar hand uit.
“Da’s ons moeder” wees Nathalie” onze kokkin, onze poetsvrouw en onze bevoorrader van klein winkelgerief. Haar dagelijkse wandeling naar het dorp. Brood hoeft ze niet mee te brengen want elke morgen staat de warme bakker aan de deur, zelfs met croissants en voor het vlees rijdt onze Jos naar het nabije Weiswampbach.”
Angéle lachte haar tanden bloot.
“Ik ben hier dolgraag.”
Stef luisterde geduldig naar haar vakantiebelevenissen, terwijl hij aan die vervloekte vos dacht.
“Er zit hier vast en zeker veel wild” gooide hij een balletje op.
Angéle bekeek Nathalie en de dochter bekeek haar moeder.
“Ik heb er een gezien, zo een grote.” Angéle spreidde haar armen.
“Nee nee, ik denk dat niet mevrouw. Trouwens, vossen zijn schuwe dieren en het zou me sterk verwonderen dat er eentje op klaarlichte dag zijn leven riskeert in de bewoonde wereld.”
Zijn uitleg leek aanvaardbaar en toch meende hij nog vraagtekens te zien in moeders ogen, die naar de achterdeur keken. Nathalie zette deze wagenwijd open. Als in de momentopname van een geregisseerde film verscheen een Schotse herdershond in lichtbruine vacht.op het toneel. Hij hief zijn rechterachterpoot omhoog en plaste genoegzaam tegen een paaltje.

In de keuken merkte Stef zoiets als een affiche. Eigenhandig geschreven en in twee talen. Een waslijst van de keukeninboedel. Met onderaan, in kleine lettertjes een waarschuwing. “Bij breuk of beschadiging gelieve de eigenaar te verwittigen. Robert Becker, Ouren, 17.”
“Alles wat we hier nodig hebben ligt ter beschikking” wist Nathalie “zelfs een notenkraker!”
Stef knikte goedkeurend.
“Nathalie” onderbrak Angéle “ons mannen zullen gaan komen van hun dagtrip door de bossen. Stef keek naar zijn uurwerk. Nathalie wou nog uitleggen dat er ruim slaapgelegenheid was voor acht en dat de kinderen dolblij waren op de zolderkamers, maar Stef stond al aan de voordeur, wenste de dames nog verder een prettig verblijf en sloeg de weg af naar het dorp.

Net tegenover een mesthoop langsheen de straat, tjokte een boerin met een sjaaltje op haar hoofd en gekleed in een blauwe schort tot bijna aan haar zwarte wollen kousen. Een vijftal kippen scharrelde op de mesthoop op zoek naar eigen voedsel. Voor kakelverse eieren.
De boerin kwam nader als een figurante in een film. Een documentaire van Roman Polanski, op zoek naar een prijs in een of ander festival. Ze keek niet eens opzij toen ze Stef voorbij ging.
In de verte hoorde hij fanfaremuziek, weliswaar in stukken en brokken, hotsebotsende klanken in een onharmonieus geheel. Op de deur van de enige dorpsherberg, die zich de PUB noemde, hing de mededeling “Heute Repetition um 17 Uhr 30” In een schuurtje naast het café.

Later zou Stef vernemen dat zowaar iedereen van het dorp, zowel mannen als vrouwen, hun kaken bol zetten, marcherend door de starten in keurige uniformen. In zijn verbeelding zag hij de muzikanten zich blazend over de houten brug wringen , waarover zich nu een tractor laveerde. De boer achter het stuur keek voortdurend naar links en rechts.
“Aha” concludeerde Stef “dus toch overbrugbaar met de auto.”
Aan de rand van de parking langs de Our wachtte zijn wagen hem geduldig op.
Pas voorbij de oprit van de “Camping International” fluisterde Stef een tot weerziens.

Twee jaar later heeft Stef een week verlof doorgebracht op hetzelfde plaatsje.
De houten brug was weggenomen om plaats te maken voor een bredere asfaltweg.
De Schotse lassie werd begraven op de rotsachtige grond boven op de Kemperberg.
Maar het draaimolentje stond er nog.

Zelfs heden ten dage nog.
Het viert een jubileum van 25 jaar!! .


Beste surfer op het forum,

Frido vond het fijn jou even mee te nemen naar het Drielandenpunt, een paradijs voor wandelaars, een oase van rust in een pittoreske vallei , een boogscheut van het Groot Hertogdom.