Nostalgische verhalen …hier graag!

Literaire pareltjes van maatschappelijke gebeurtenissen.

Fikske
Lid geworden op: 16 dec 2003, 12:31
Locatie: W-O 1970

17 jul 2005, 10:32

Toch wel Zorro. Wij waren natuurlijk niet vies van een beetje vuil maar op de Woluwe dreven toen al heel wat uitwerpselen en WC-papier en af en toe ook wel een dode hond of kat. Nee echt proper kon je dat niet noemen.
Later toen er heel wat verkavelingen bij kwamen en men het St. Luc UCL ziekenhuis bouwde hebben ze deze stinkende “beek” in dikke ondergrondse buizen gelegd.
Ja dicht bij de hoofdstad Brussel wonen heeft zo zijn nadelen hé. :(
Wie tevreden is met wat hij heeft,
is de rijkste die er leeft.
Gast

17 jul 2005, 10:41

De ondervinding is de beste leerschool, Fikske. Jij hebt het aan den lijve ondervonden dus, Zorro trekt zijn 'vermoeden' terug, alhoewel terugtrekken verboden is van onze moeder de heilige kerk...

Fikske
Lid geworden op: 16 dec 2003, 12:31
Locatie: W-O 1970

17 jul 2005, 11:31

In “zuiver” water zwemmen kon maar dan was het meestal verboden.
De baron of de graaf hielden niet van bengels in hun vijver, vandaar…

Weer een “echt gebeurd” verhaaltje.


1945-1946 ? - De Rode Zwembroeken -
Op de leeftijd van negen en tien jaar kunnen we al vrij goed zwemmen, niemand heeft ons dat geleerd.
De zomer is erg warm en we zoeken geregeld de vijver of de beek op.

In het begin kunnen we enkel wat rondplonzen maar langzamerhand gaan we dieper in het water.
Met één voet op de bodem zoeken we nog wat steun terwijl onze kin nog juist boven water steekt.
En dan plots zijn we los.
Als de voorpoten van een zwemmende hond gaan onze handen op en neer maar met onze benen weten we in het begin nog geen blijf.
Al snel ontdekken we hoe ze moeten gebruikt worden om vooruit te komen.
Na de ‘hondenslag’ leren we de schoolslag en voelen ons al snel volleerde zwemkampioenen.

In Laag-Kraainem zijn er meerdere vijvers, maar deze die voor ons het gemakkelijkst toegankelijk is noemen we de ‘driehoek’.
Aan de straatkant tussen het riet staat een plaat met grote letters: VERBODEN TE ZWEMMEN.
Wij komen nooit langs de straatkant bij de vijver en hebben bijgevolg “niks gezien”.

Den ‘Tube’, de plaatselijke veldwachter rijdt regelmatig met zijn fiets voorbij en probeert ons te betrappen.
Iemand staat meestal op de uitkijk en roept bij onraad: ‘Den Tube !’
Dan haasten we ons uit het water en lopen weg want als hij je beetneemt krijg je een pak slaag, zonder pardon.

In het dorp komen er regelmatig rondtrekkende ‘Bohemers’ met woonwagens die een plaatsje uitzoeken dicht bij de “driehoek” en er enkele dagen blijven staan. Ze komen aan de kost met het slijpen van scharen en messen en trekken na enkele dagen weer verder.
Die dag zijn we weer aan het zwemmen in ons blootje terwijl onze kleren onbewaakt langs de oever in het gras liggen tot plots…

‘Hé, mannen ze zijn bezig om onze kleren te pikken!’
Twee kleine zigeunerkinderen hebben elk een hoopje kleren opgeraapt en rennen ermee weg in de richting van de woonwagens.
Zonder één ogenblik te aarzelen waden we ijlings naar de kant en zetten de achtervolging in.
Gelukkig zijn die kinderen nog heel jong en kunnen niet snel lopen met al die kleren in hun armen.
Mil is als eerste bij hen en met een duiksprong heeft hij er één te pakken. De andere laat vol schrik alles vallen en spurt zonder om te kijken naar huis.
In adamskostuum staan we nu allen rond de kleine klerendief. Jef heeft hem bij de kraag van zijn jasje vast en schud hem duchtig door elkaar. Hij schreeuwt als een speenvarken en dadelijk verschijnt een donkere mannenfiguur in de deuropening van zijn woonwagen.
Wijselijk besluiten we om de kleine los te laten en ons vlug uit de voeten te maken.

Het zwemmen zonder zwembroek kan niet blijven duren want er komen ook meisjes in de buurt van de driehoek spelen.
Ons onderhemdje biedt aanvankelijk een oplossing. We trekken het aan de voorkant tussen onze benen samen en maken het aan de rugzijde vast met een veiligheidsspelt.
Het geheel ziet er uit als een keurig wit zwempak, althans in het begin.
Door het modderige vijverwater en het veelvuldig laten drogen wordt de kleur al vlug grauw en grijs.
Bovendien komen er na verloop van tijd roestvlekken waar de veiligheidsspelt gezeten heeft.
Ons ma vraagt aan Tenne of zij weet waar die vandaan komen.
Tenne blijft het antwoord schuldig maar legt ons nadien op de rooster om er het fijne van te weten.
Om te voorkomen dat ma nog meer vragen zou stellen wil Tenne voor ons een echte zwembroek maken.
Ze koopt enkele bollen breikatoen en kort daarna verschijnt ze heel triomfantelijk met twee zwembroeken in de hand.
Het zijn prachtexemplaren! Zoiets hebben we nog nooit gezien.
Twee rode broekjes met heel korte broekspijpen waarop een anker is geborduurd, en om het geheel op te houden; een blauwe broeksriem met blinkende gesp!
Onze zwemmakkers zullen groen zien van jaloezie.
De volgende dag al gaan we te water…maar o wee, wat een ramp! Al na enkele minuten voelen we iets eigenaardig tussen onze knieën. Het is net alsof we door lang gras zwemmen.
Als we uit het water komen schrikken we ons rot.
Er lopen lange strepen bloed uit het broekje over onze benen.
De pijpjes zijn vier keer langer geworden en hangen tot onder onze knieën.
Ook het blauwe riempje is danig uitgerekt en hangt als een slap koordje voor ons kruis.
De hilariteit bij de jongens is groot.
De rakkers lachen ons vierkant uit.

De slechte kwaliteit van de naoorlogse breiwol is de oorzaak van de ramp.
Als een lange, natte opneemvod neemt Tenne onze broekjes in haar hand. Tranen van spijt lopen over onze wagen als we haar vertellen wat er gebeurd is.
Twee weken later hebben we nieuwe broekje.
Tenne heeft zich weer aan het breien gezet, maar nu met een betere wolkwaliteit.

In afwachting geeft ze ons een ander soort zwembroekjes. Er zit zelfs een elastiek om ons midden waardoor ze niet kunnen afvallen.

De roze kleur lijkt echter verdacht veel op stof van vrouwenslipjes.


----------------------
Wie tevreden is met wat hij heeft,
is de rijkste die er leeft.

telloorlekker
Lid geworden op: 26 nov 2002, 17:46

18 jul 2005, 07:04

Rode zwembroeken ? Jawadde... precies of ze hebben mij al uitgekleed, en ik was er nog geeneens bij. Gebreide dan nog wel; maar ons moeder had zoiets geplagieerd van die ouwe sportievelingen uit de turnklas; zo'n pak kon voor alles dienen, niet alleen om te zwemmen. De oorspronkelijke bedoeling ging verloren in de jongensschool, die kleding moest ook dienst doen bij onze "lichamelijke opvoeding"; een turnzaal was er nog niet, hooguit een leegstaand klasgebouw of bij ontstentenis daarvan de loods onder de gaanderij. Daar hebben ze mij eens uitgekleed.
Midden op de koer stond toen een volwassen notenboom, voldoende loof om heel de koer tussen de muurtjes te bedekken. Daaronder moesten wij ons lichaam opvoeden.
Het vallen van de bladeren echter was niet alleen een natuurlijk fenomeen, maar dan ook een behendigheidskriterium, je moest ze ontwijken tijdens de turnoefeningen. Mij overkwam het dat tijdens een buig- en strekoefening zo'n vallend blad langs de gebreide bretellen over mijn rug daar belandde waar ik het liefst niet had. En jeuken dat dat deed; ik nam houdingen aan die de turnmeester liever niet gezien had.
Maar dat blad moest er toch uit; ik kon toch moeilijk wachten tot die turntrui in een zwemtrui zou overgaan als ik, bij hoogdringenheid niet alleen het zweet maar ook ander vocht moest lozen ? Dan was ik wellicht wel van dat blad verlost, nat rekt die wol en dan is er zowieso plaats tussen die pijpen.
Achter de stam, uit het zicht van de medeleerlingen werd mijn plunje door de meester uitgeholpen en zo stond ik daar in adamskostuum tot die breiwol weer buitenstebinnen werd gedraaid en afgeklopt. Met dat blad was ook ander ongedierde binnengeslopen... ik stond daar met rode pukkeltjes op mijn vel. Even leek het erop dat voor mij die turnles nu wel afgelopen was, maar had naast de waard gegrepen; ik moest apart gaan zitten in een lege klas... of ik besmettelijk was... :oops:

Fikske
Lid geworden op: 16 dec 2003, 12:31
Locatie: W-O 1970

26 jul 2005, 13:13

Ben pas weer terug thuis en heb van je gebreide turnpakje gelezen Telloorlekker. Tof! :D
Wat onze moeder en tantes vroeger allemaal niet verzonnen om ons op een goedkope manier de nodige kledingstukken te geven, grenst soms aan het ongelooflijke.
De (gekregen) afgedragen broeken, mutsen en ander goed dat wij thuis moesten dragen is niet op te tellen. Geld voor iets nieuws was er niet.
De eerste nieuw broek die ik en mijn broer ooit kregen was met onze plechtige communie.
Wij noemden het in die tijd een “polderbroek” of “pattatenbroek”. Best kon je ze vergelijken met de broek die reporter ‘Kuifje’ altijd draagt. Deze broeken droegen we enkel op zondag om naar de mis te gaan en na herhaaldelijk aanpassen hebben we ze als korte broek zeker gedragen tot we 18 jaar waren.
Maar we zijn er niet ongelukkiger door geworden, in tegendeel.

:!:
Laatst gewijzigd door Fikske op 26 jul 2005, 17:39, 1 keer totaal gewijzigd.
Wie tevreden is met wat hij heeft,
is de rijkste die er leeft.

telloorlekker
Lid geworden op: 26 nov 2002, 17:46

26 jul 2005, 16:09

Grootmoeder kon er niet tegen; met zo'n warme zomerdagen moet je die klein mannen niet opzadelen met grouwe stoffen of zelfgebreide, in de was gekrompen, slobbertruien. Wij waren wel wat gehard, de tijden van toen liet ons -als bende- onze plan trekken met wat eens niet aan de wasdraad hing, gemakkelijke slobbertruien. Maar grootmoe had iets anders op het oog... op de marktdag had ze zich miskocht met een soldenartikel, een hele rol gordijnstof. Mooie rode klaprozen afgewisseld met een groen blaadje en daartussen heeldere gele paardebloemen, een overweldigende kleurschakering, van Gogh's tuintafereeltjes benaderend.
Zoiets als kamergordijn in het statige herenhuis van opa, nee... dat zagen de toen nog op vrijersvoeten lopende tantekes niet zitten. "Moe, wat ben je daarmee van plan ? " Grootmoe met de baal stof door de huiskamer richting naaikamertje. " Jef, Frans, Gust, Pol en Herman... kom eens hier !" klonk haar bevelige stem... en wij, nietsvermoedend mee op dat mansardekamertje. Spreidstand, armen zijwaarts... en grootmoeder paradeerde als een sergeant bij het leger vooraan de gelederen met de lintmeter in de hand. Eén voor een werden we bemeten, van schouders tot het kruis, het tricolore lint rond onze fiere borstkas - we konden niet op tegen de omtrek van moeders'schab- , want als grootmoe iets deed moest dat met oprechtheid zoals het jonge rekruten past; zij was tenslotte toch weduwe van een veldwachter met meer dan militaire discipline. In een twee drie kende ze alle maten -ze had voldoende aan de kruisgewijze meting, de omtrek werd enkel vergeleken met de lengte van de baal stof die ze onder de arm hield. Met de kleermakersschaar toog ze aan het knippen, en even later hoorden we het regelmatige rikketikketik van de naaimachine. Ongelogen waar, een drie kwartier later slofte ze triomfantelijk met vijf lappen stof de kamer uit; en weer moesten wij in het gelid... "Passen, en dan vlug naar huis !" Wat een prachtexcemplaren van T-shirts had ze in mekaar geflanst, en ze pasten ons als gegoten... "Moemoe, dat had je nu echt niet hoeven te doen, ons mannen hebben genoeg kleren in de kast liggen..."
Zoiets moest moeder geen tweede maal herhalen, ze joeg daarmee grootmoe op de kast. Deed ze al eens iets voor haar kleinkinderen, was het weer niet goed...
Achteraf hoorden we van ons vader dat ons moeder, met haar bemoeizuchtige opmerking, haar zegen had gekregen van grootmoe... " ... en dat ze dat nog eens ene keer probeert te zeggen... "
Vader kreeg er een heel andere kleur van... :oops:
TLL

Fikske
Lid geworden op: 16 dec 2003, 12:31
Locatie: W-O 1970

30 jul 2005, 12:46

Voor diegenen die tegen een paar "vettige" verhaaltjes kunnen.
Hier zijn nog wat herinneringen aan een nonkel die ondertussen al meer dan 40 jaar gestorven is.
Zijn vrouw, ons Tenne is in 2003 ook gestorven.

Zij hield dolveel van kinderen alhoewel ze er zelf geen kon krijgen.
Het was een schitterende vrouw en wij hebben heel veel mooie herinneringen aan haar.



-1947 - - Nonkel Jan - (Janneke) Deel 1

Hij is niet groter dan één meter vijfenvijftig, maar zijn mond is groot genoeg en soms heel stout.
Altijd , of toch bijna, is hij goed geluimd en klaar om een grapje te vertellen of iemand een poets te bakken.
Ons Tenne, moet veel van hem houden, want wat zij met hem al allemaal heeft meegemaakt is geen klein bier.
En van bier gesproken, Janneke lust de pintjes, dikwijls meer dan goed voor hem is.

Als het geen school is komen wij veel bij Tenne. Meerdere keren enkele dagen na elkaar, en dan mogen we blijven slapen.
Ze heeft geen kinderen en woont, samen met haar zus, tante Net, in hetzelfde huurhuis te Kraainem.
Tante Net en nonkel Albert hebben twee kinderen Liliane en Jean (of Jan). Ons nichtje en neefje zijn enkele jaren jonger dan wij en dus geen echte speelmaatjes.

Nonkel Jan, de kleine dus, is soms een driftig baasje als hij zijn goesting niet krijgt.

Op een weekdag in de vakantie zitten we nog aan de ontbijttafel als hij al klaar staat om naar zijn werk te vertrekken.
Al jaren werkt hij als bestuurder, Wattman, van een stadstram in Brussel.

Vandaag is hij blijkbaar niet goed uitgeslapen en vraagt knorrig aan zijn vrouw:
‘Julia, wat hebt gij tussen mijn boterhammen gelegd?’

Tenne, die hem kent en het met haar ellebogen aanvoelt als hij vies gezind is, zegt:
‘Kijk zelf maar eens, ze steken in je kabas.’
Hij haalt de in fijn boterhampapier verpakte sneden brood uit zijn lederen schoudertas en kijk wantrouwig naar wat er tussen ligt.
‘Miljaardedju , wééral spek! Ge weet dat ik die vettigheid niet moet hebben.’
’Ik heb vandaag niks anders in huis Jan.’
Tenne is niet van plan om veel complimenten te maken.
Hij wil nu haar volle aandacht.
’Ha nee hé, dat vreet ik niet op,’ gromt hij, ‘ik krijg daar altijd het zuur van!’
De sneden brood vallen uit het papier wanneer hij ze op de tafel werpt.
’En toch zult ge ze moeten opeten,’ zegt Tenne doodkalm, ‘anders kunt ge maar op uw kin kloppen.’
’Wablief?’ Roept hij kwaad. ‘Kijk maar eens wat ik met uw boterhammen doe zie!’
In een flits rist hij de sneden van de tafel en smijt ze met volle kracht tegen de keukendeur.

Mijn broer en ik krimpen in mekaar van schrik en zien hoe de boterhammen met het vettig spek even aan de deur blijven kleven en dan heel langzaam naar beneden glijden.
Ziedend van woede neemt Janneke zijn lege kabas, trekt de deur open en slaat ze met kracht achter zich toe.
De boterhammen vallen op de grond.

Langzaam raapt Tenne alles weer mooi op. ’Hij kan maar zijn plan trekken ,’ zegt ze, ‘straks als hij thuis komt zal hij weer sterven van de honger. Ik ken dat.’

’s Avonds heeft hij helemaal geen honger. Zijn stap is onzeker en hij spreekt met een dikke tong.
“Julia, ik heb gewonnen met de voetbalpronostiek samen met enkele mannen van den tram!” Lacht hij.

“ Ha ja?” Zegt Tenne. “En hoeveel dan wel?”
“Honderd frank!” Zegt hij triomfantelijk. “Maar ze is al op.”

Tenne schudt meewarig met haar hoofd. Ze kent haar ventje door en door en laat hem maar lullen.
Het is beter van hem gerust te laten als hij te veel babbelwater gedronken heeft.
---------------------------------
Wie tevreden is met wat hij heeft,
is de rijkste die er leeft.

telloorlekker
Lid geworden op: 26 nov 2002, 17:46

30 jul 2005, 16:26

Kermis op het plein... Bijna Vlaamse; van wat die foorkramers ons toeriepen verstonden wij geen snars, dus deden we gewoon verder tot een dezer aan kwam zwieren met een lange lat. Nu begrepen we wel wat hij bedoelde.
De botsautootjes, toen nog voorzien -voor en achter- van een stalen bladveer, niet zoals tegenwoordig van die zachte rubberen banden, stonden in rijen bovenop een plat verhoog; net voor de attractie zou beginnen werden die dan van die wagen gerold tot op de metalen vloer van de botshall. Een onbewaakt ogenblik was, voor ons, voldoende om zo'n stalen karretje van die wagen te duwen en holderdebolder over die loopplank tegen de, ook weer van stalen veren voorziene, zijkant te laten botsen. Wij, met z'n vijven, een hele bende, stroopten het marktplein af op zoek naar enig vermaak. De botsautomannen zagen ons al komen; gelukkig herinnerde zich geen van hen ons nog, want wij herhaalden onze fratsen elk kermisweekeinde. De kermis ging toen slechts éénmaal 's jaars door en dat slechts voor twee à drie dagen; voor ons genoeg om kattekwaad uit te halen. De group, die de ondersteuning moest zijn geweest om die ijzeren karretjes te laten rijden, moest het ook ontgelden. Eénmaal is er zelfs ene ontploft. Je weet wel, die botsautootjes zijn normaal voorzien van een visroe met bovenaan een ijzerdraad. Het waarom ontging ons destijds, maar wij zagen wél dat het vonkjes afgaf tegen de kippedraad bovenaan het plafond. Vonkjes was vuur, en als het om vuur ging waren wij er als de kippen bij. Zou zo'n stang ook vonken als je die eens niet aan zo'n autootje hing ? Inderdaad, en hoe... we sleurden zo'n stang van de vrachtwagen af en zetten die rechtop op die vlakke platen. Toen een van die foorkramers op ons af kwam lieten wij die stang op de stalen steunbalken vallen die het plafond overeind hield... "Boem" en die motor viel stil... en doempen dat het deed... en wij maar rennen richting volgende attractie.
De cakewalk, kattewalk noemde wij dat, zo'n uit de kluiten gewassen aardappelwasmachine dat op en neer ging en waarop je moest vooruitlopen; als je niet oppaste en de baren zijdelings vastpakte, belandde je voor je het wist aan de andere kant op nen planchee. Vlak erachter was een transportband waarop je moest staan om je naar een verdieping hoger te brengen. Dan had je de keuze, ofwel de "schuifaf" ofwel de mattenrollen. Op deze attractie mochten we spelen zoveel we wilden, de foormannen gaven er niet om... en juist daarom hielpen we ze ook graag een handje bij het opzetten van hun lunapark. Er hing altijd wat meer aan vast dan vloekende en tierende zwartjoekers.
Dan had je die tent met die speelkaskes. Grijpkraantjes, die nutteloos op en neer grepen in een bak vol maiskorrels op zoek naar prularia... of die sjoelbakkenkast, waarvan het merendeel der schijven in onze broekzakken verdween. Of die gokautomaat, waarin je centen en kwartjes moest steken om er nog meer uit te halen, als het lukte. In deze periode had onze nonkel, een smid wel werk met allerlei stansmateriaal op maat te maken van die muntjes.. Een zak vol ponsrondjes volstond om die automaat arm te maken, zonder dat het ons een cent koste... De zoon van de smid speelde met ons mee, zo hadden we dubbel plezier. Hij kende meer van techniek, en de fratsen die hij uithaalde waren voor de foorkramers meer een kwelling dan een deugd. Zo blokkeerde hij eenmaal een op volle toeren draaiende rups; kun je nagaan wat voor een ravage dat gaf... Die attractie heeft toen, op de kermishoogdag, alle werk gestaakt; ze waren er nog aan aan 't sleutelen toen hele rijen aan de kasse stond aan te schuiven... :oops:
TLL

Fikske
Lid geworden op: 16 dec 2003, 12:31
Locatie: W-O 1970

10 aug 2005, 15:02

Eindelijk heb ik dan wat tijd gemaakt om het "vettig" verhaaltje af te maken.

-1947 - - Nonkel Jan - (Janneke)


(zie Deel 1 hierboven)

Deel 2

Toch is nonkel meestal een echte pleziermaker. Op bijeenkomsten en feestjes staat hij steeds in het middelpunt van de belangstelling.
Aan de tafel waar Janneke zit wordt er het meest van al gelachen. Iedereen is verzot op zijn moppen en zijn kwinkslagen.
Iedereen luistert graag naar hem want hij kan als geen ander de boel op stelten zetten.

Om de triestige jaren van de oorlog vlug te kunnen vergeten lachen de mensen graag en veel.
Iedereen doet mee als Nonkel een of ander spel in gang steekt.
Het spel met de flessen kan niemand hem nadoen, want telkens opnieuw vindt hij een gewillig slachtoffer dat zich laat beetnemen.

Het gaat als volgt:
Nonkel zet enkele lege bierflessen willekeurig verspreid op de grond van de woonkamer en vraagt een vrijwilligster om even tussen de flessen door te lopen zonder deze te raken.
Dit gaat vrij gemakkelijk en iedereen kan blijven kijken.

Nu wordt aan een paar vrouwen gevraagd om zich af te zonderen en niet naar het spel te kijken tot zij aan de beurt komen.
Zijn medewerker, meestal mijn vader of nonkel Albert, bind de vrouw een sjaal of keukenhanddoek voor de ogen, ze wordt bij de arm genomen en tot vóór de rij flessen gebracht.
‘Vooruit lopen,’ zegt Janneke, ‘maar pas op, loop niet tegen de flessen!’

Terwijl ze langzaam voetje voor voetje vooruit gaat worden de flessen één voor één voorzichtig weggenomen.
Er staan al helemaal geen flessen meer als de grappenmaker roept: 'Pas op!Benen wijd open nu, ge gaat een fles omver trappen!'.
Achter haar rug worden de flessen weer op hun plaats gezet en als de blinddoek word afgenomen lijkt het alsof de vrouw het parcours perfect had afgelegd.
Dit gaf aanleiding tot grote hilariteit.

Vervolgens is het de beurt aan één van de afgezonderde vrouwen. Het spel gaat op dezelfde manier verder, en de toeschouwers roepen maar steeds: ‘Pas op benen open! Let op de flessen!’
Net voordat de vrouw haar blinddoek wordt afgenomen gaat Janneke languit op zijn rug achter haar op de grond liggen.
Als ze omkijkt denkt ze dat Janneke heel die tijd onder haar rok heeft zitten loeren.
De omstanders spelen het spel mee en liggen dubbel geplooid van het lachen.
Meestal wordt de vrouw vuurrood van schaamte maar soms krijgt Janneke een paar oorvijgen of een
ferme slag van haar sacoche.
Het kan hem allemaal net schelen. Als er maar gelachen wordt.



Deel 3

Wanneer Janneke op café iets hoort vertellen dat hij de moeite waard vind slaat zijn fantasie op hol en vertelt hij het, nogal sterk aangedikt, als de waarheid. De zuivere waarheid!
Zo komt hij eens met het verhaal op de proppen dat je het gas van een scheet kan in brand steken.

’Echt waar, ik heb het met mijn eigen ogen gezien.’
‘Darmgassen zijn brandbaar.’ Verklaart hij plechtig. ‘En als ge uw broek afsteekt, en iemand houdt tijdig een lucifer bij je uitlaat, dan zie je een sterke blauwe vlam!’

Schamper voegt hij er aan toe: ‘Ge moet er dan wel mee oppassen dat het vuur niet naar binnen slaagt, anders ontplof ge en is heel Kraainem vol stront.’

Mede door die laatste ruige opmerking wilde niemand hem geloven. Toch hield hij koppig vol en ging op de langen duur zo ver dat hij beweerde het te zullen bewijzen.

Bij Mieke Tamboer in het café waar hij nogal veel blijft hangen hebben ze hem uitgedaagd en zal de ultieme poging plaatsvinden.

Na de nodige flessen Geuze en een bokaal haring in azijn met heel veel ajuin, voelt Janneke dat het eindelijk zo ver is.
‘ Mijnen buik begin te rammelen mannen hou jullie klaar want het is de moment!’
Hij gaat midden in het café op een tafel staan en maakt zich klaar om zijn broek te laten zakken.

‘Steek een kaars aan,’ beveelt hij, ‘ en doe daarna het licht uit.’
‘Het moet goed donker zijn zodat de vlam goed zichtbaar is, anders geloven jullie mij toch niet.’
Janneke zakt een beetje door de knieën en maakt zijn broeksriem los.
‘Licht uit!’
Lomme Krol, de bakker houdt de kaars dicht bij Janneke zijn achterwerk en als het licht uit is steekt hij ze naar voren.
Eerst zien de omstaande niets… maar dan slaakt Janneke een kort gilletje... De kaars flikkert even op in een rossige gloed en wordt daarna met een voltreffer uitgeblazen.

‘ Voilà se, hebt ge het nu gezien?’ Triomfeert hij wanneer hij haastig weer zijn broek optrekt.

Een blauwe steekvlam hebben ze niet gezien maar niemand kan verklaren waarom er zo een hevige stank van verbrand haar in het café blijft hangen.

:roll:
-------------------------------------
Gast

11 aug 2005, 19:36

Ik weet niet of het tegenwoordig nog zo is maar jaren geleden als men zeven dochters of zeven zonen achter elkaar op de wereld zette, dat die de naam van de koning(in) kregen. Bij ons thuis waren we al goed op weg om deze traditie verder te zetten, alleen had ons vader met het verkeerde kruit verschoten, er kwam namelijk een meisje de orde verstoren. Gene Boudewijn ertussen, en zeker geen Fabiola erbij. Je moet maar door het leven gaan met een afgeleide van beiden namen, niet dat het iets uitmaakt maar je moest maar eens op de koningin van vroeger gelijken. Met een Fabiolakapsel zag ik mij nog niet ronddwalen en de zonen die op de Bo zaliger zouden lijken, die waren stellig niet van ons vader. De kinderen die dus wel zijne Koninklijke Hoogheid als petevader en metemoei hebben, die gaan er prat op dat ze zo een heerschap hebben waar ze hun naam aan danken. Ook was het de gewoonte dat de mensen hun oudste kind naar hun stamvader noemde. De traditionele voornaam in vroegere tijden, was nog altijd ‘Jozef’ voor de jongens en ‘Maria’ voor de meisjes. De mensen wilden blijkbaar een devote naam hebben voor hun eerstgeborene(n), kwestie van later in de hemel te mogen komen. Als je bij ons in de straat op Jozef riep, dan kwam de ganse straat buiten kijken, iedereen in het dorp droeg blijkbaar dezelfde naam. Om al die Jefs uit elkaar te houden, gaven de mensen onder elkander zich een bijnaam, nu te vergelijken met onze nicknaam. Zo hoorde je bijvoorbeeld al eens iemand luidkeels roepen op Jef van de Boer, De Jef van de Brouwer, Jef van de Capucienen die zat in het klooster, die hoorde helemaal niet als er Jef werd geroepen. Bij ons was het dus Jef van den Albert, blijkbaar had grootvader koning Albert eer aangedaan om de naam verder te zetten. Als ik al de Jefs optel in onze familie wemelt het van de Jeffen. Hebben we het over een neef van ons, zeggen we ‘Jef van ons tante Louisa,’ die zijn vader, mijn oom heette helaas ook al Jozef. Dus die noemden we dan maar de ouwe Jef uit Lommel, lommellejef! De eersteling die bij ons het levenslicht zag, was een dochter. Vader zag hier zijn naam aan zijn neus voorbij gaan, gene Jozef traditiegetrouw. Ons moeder die bij de pinken was, had dan de oplossing gevonden, ze noemden haar Jozefhine. Maar daar was ons vader niet tevreden mee, hij wilde absoluut een naamdrager hebben. Toen mijn oudste broer dan het levenslicht zag, wilde het toeval dat de broer van onze pa, peter mocht zijn, weeral geen Jef erbij. De rij ging verder met een meisje maar daarna had vader geluk, er werden er zowaar twee in één keer geboren, van goed zaad gesproken. Hier zag hij de kans schoon om zijn familie-eer te redden en we hadden eindelijk een Jef onder ons met als toemaatje: Albert! Nu klinkt dit allemaal heel verwarrend, want met zoveel dezelfden namen zouden ze bijna genummerd moeten worden. Iedereen dacht dat de jongen mensen later dit zouden voortzetten, niks van dat alles. Ik zag er geen graten in dat hier de oudste Jozef zou heten, maar nu vond ik het welletjes geweest. Waarom zouden we hem niet Thomas noemen? Was dat geen apostel, de ongelovige Thomas? Ons vader natuurlijk in alle staten, toen hij hoorde dat zijn eerste kleinkind niet zijn naam droeg. Hij mag rustig blijven doorrusten, zijn eerste achterkleinkind heeft een afgeleide van zijn zo geliefkoosde naam. Ons Joske doet het prima! Dit is in alle geval beter dan die moderne namen, waarbij ik de tel kwijt raak en nog vlugger de spelling. De namen moeten zeker verjongd worden maar om mijn tong in een 3-D knoop te draaien om ze uitgesproken te krijgen, leek me net iets van het goede teveel. Bijbelnamen waren vroeger verplicht tot op zekere hoogte. Had men geen heiligennaam die terug te vinden was op de kalender, mocht men de naam niet aangeven op het gemeentehuis. Zo ontstonden algauw verbasterde namen en degene die Elisabeth heette werd doodgewoon met Lize of Lisa aangesproken. Maria werd Ria en Jozef liet de staf vallen en werd een doodnormale alledaagse Jef. Was hij blond, noemden ze hem gewoon de ‘De Witte.’ Moeten er nog Jeffen zijn of beter gezegd: wil de ware Jozef opstaan? :wink:

Fikske
Lid geworden op: 16 dec 2003, 12:31
Locatie: W-O 1970

11 aug 2005, 20:17

Ja vroeger hé Kwezel. Die namen toch.
In ons dorp kon je bijna niemand vinden die niet een of andere bijnaam had.
Een vriend van mij noemde ook Jef en zijn moeder heette Jeanne. Zijn grootmoeder heette Melanie (Nie) en die haar moeder was Hortance (Stans).
Als je naar Jef Verboomen vroeg wist niemand in het dorp wie je bedoelde, maar Jef van Jeanne van Nee van Stans was door iedereen gekend.

telloorlekker
Lid geworden op: 26 nov 2002, 17:46

12 aug 2005, 14:58

Ah... jij wil de ware... Hier heb je er een ! Tenminste "officieel", want officieus noemt men met dat drieletterwoord; maar mijn vader zou mijn vader niet zijn mocht hij me anders noemen... hij had het, als het over zijn oudste ging, steeds over onze "seppe"... Hij wou de naam van zijn vader waarschijnlijk geen geweld aandoen, en daarom moest hij mijn naam verdraaien.
In mijn schooltijd, als seminarist, konden ze daar niet mee lachen; als vader het over zijn seppe had waren die latino's al in hun gat gebeten als op schooldocumenten niet eens Guiseppo stond, maar wel voluit Jozef. :lol:
En dat was nog niet alles; bij hem was het al even verwarrend; zijn voornaam vangt aan met een "C" terwijl iedereen hem Frans noemde. En daarom werd ik waarschijnlijk gebombardeerd met de dorpsgewone herkenning "Jef van Frans van de veldwachter"... terwijl de ouderlingen in het dorp dan dit nog afkortten tot oh... de kale van de rosse veldwachter; doelend op de eerste kleinzoon van de veldwachter... tot ik een toupetje kocht... toen wisten ze het niet meer... :lol:

Fikske
Lid geworden op: 16 dec 2003, 12:31
Locatie: W-O 1970

12 aug 2005, 16:18

Met of zonder toupetje Telloorlekker, je hebt me smakelijk doen lachen. :lol:
’t Was me wat met al die namen … een stukje folklore dat langzaam aan het verdwijnen is, spijtig eigenlijk hé?
Wie tevreden is met wat hij heeft,
is de rijkste die er leeft.

Fikske
Lid geworden op: 16 dec 2003, 12:31
Locatie: W-O 1970

24 aug 2005, 10:15

Niet enkel nostalgie maar ook een beetje romantiek, het kan geen kwaad denk ik.
Heb het verhaaltje maar in twee delen gekapt anders wordt het te lang.


Mei 1955 - Eerste contact –

Deel 1

Ondanks het feit dat ik haar al jaren ken, is het nooit bij mij opgekomen om iets met haar te beginnen.
De blik waarmee ze naar me kijkt doet me nochtans vermoeden dat ik haar niet onverschillig laat, maar toch is er die aarzeling.
Ze is nog zo jong en ikzelf wil nu, juist vóór mijn legerdienst, niet al meteen aan een vaste verkering beginnen.

De vele zondagliefjes die ik gekend heb zijn nooit een belemmering geweest om met de kameraden te blijven uitgaan maar als ik hier aan begin zal het serieus zijn, dat voel ik.
Wanneer ik mijn vriend Willy ga halen om naar de repetities van het toneel te gaan dan zie ik zijn zuster wel eens in de keuken.
Ze speelt ook mee, en danst en zingt samen met nog andere jonge meisjes in de jaarlijks opgevoerde operettes. Tot op heden hebben we nog geen twee woorden met elkaar gewisseld.

Dit jaar maakt de toneelkring een uitstap met de autocar naar de Ardennen en de hoofdattractie is de Waterval van Coo.
Iedereen die deze winter actief was bij de kring mag gratis mee.

Het is mooi weer en de bus zit afgeladen vol want zelfs enkele zitbankjes in het midden moeten worden neergeklapt.
Roger Verbist, die door iedereen “Verbiske” genoemd wordt, zit al aan het venster en naast hem heeft Maria van Stinne zich neergeploft.
Ik heb me niet zo fel gehaast en moet tevreden zijn met een plaatsje op een klapstoel in het midden.
Verbiske voelt zich wat ingesloten en blijkbaar niet erg op zijn gemak daarom biedt hij Maria zijn vensterplaats aan zodat hij naast mij kan komen zitten om te kletsen over onze nakende legerdienst.

De sfeer is opperbest en er wordt al volop gezongen en gelachen voordat de autocar goed en wel het dorp uitrijdt.

Roger is een paar maanden ouder dan ik en heeft zijn oproepingsbevel al gekregen. Binnenkort wordt hij ingelijfd bij de marine. Hij vind het een hele eer om matroos te worden en blijft maar doordrammen over boten en schepen en het mooi blauw marinierspak dat hem toch heel wat beter zal staan dan het kaki soldatenkostuumpje dat ik zal moeten dragen, etc. etc.
‘ Zeg eens, om bij de marine te gaan moet je toch kunnen zwemmen? ’ Vraag ik expres om zijn woordenvloed wat af te stoppen.
Hij kijkt me onnozel aan. ‘ Wat..?’
‘ Wel ja, jij kunt toch niet zwemmen?’
‘ Ikke?... Euh…’

Ik doe er nog een schepje bovenop.
‘Vroeger in de zwembeek aan het kerkhof kwam jij nooit dieper dan tot aan je knieën in het water.’
‘ Dat is niet waar jong! Ik kan wel zwe...zwe... en daarbij het is nie…niet nodig... hebben ze mij ge...gezegd.’
Als hij begint te stotteren moet je oppassen. Dan wordt Verbiske rap kwaad.
Bovendien is het niet prettig om de hele tijd naast hem te zitten en stoten van zijn elleboog te krijgen.
Ik zwijg verder wijselijk en ben blij als we eindelijk een eerste stop houden bij een baancafé om een deel van onze boterhammen op te eten.
8)

Fikske
Lid geworden op: 16 dec 2003, 12:31
Locatie: W-O 1970

24 aug 2005, 15:47

Deel 2

Wanneer we opnieuw instappen probeer ik bij de eersten op de bus te zijn. Bijna iedereen wil nu achteraan plaats te nemen omdat daar het meest van al gelachen wordt.
Door het gedrang komt Firmin, een oudere jonkman, naast Maria van Stinne te zitten. Verbiske heeft aan hem een nieuw slachtoffer gevonden om tegen te stoefen over zijn toekomstig matrozenbestaan.

Tijdens de verdere reis amuseren we ons kostelijk en na de laatste stop zit ik naast Willy. Zijn jongere zus zit op dezelfde rij aan de andere kant tegen het venster.
Pal achter haar zit Bert haar oudste broer samen met zijn vrouw Gaby.
Hij plaagt zijn zuster door mij aan te moedigen om naast haar te gaan zitten en niet naast zijn broer.
Zij begint te blozen maar geeft geen kik en kijkt strak voor zich naar buiten.
Na nog een paar keer aandringen zonder reacties geeft Bert het op.

Het wordt stilaan donker en plots denk ik: 'waarom niet eigenlijk?' sta op en neem plaats naast haar.
‘ Voilà, zijt ge nu tevreden?’ Zeg ik uitdagend.
Ze blijft recht voor zich uitkijken en verroert geen vin.

Bert begint opnieuw te stoken. 'Allé jong ga wat korter zitten en pak ze ne keer vast!'
Ik voel mij bijna even gegeneerd als zij en krijg al spijt van mijn beslissing.
Ik denk er niet aan om dichter bij te schuiven want ze zitten ons gewoon uit te lachen.
Demonstratief kruis ik de armen voor mijn borst alsof het mij allemaal niet interesseert.
Even later doet zij precies hetzelfde.

'Zeg, dat heeft hier al lang genoeg geduurd, hé.' zegt Bert, en duwt onze hoofden tegen elkaar.
Als versteend blijven we zo even zitten en ik vind het eigenlijk best aangenaam.

Op een bepaald ogenblik voelen mijn vingertoppen de rug van haar rechterhand.

Zou ik durven? Lichtjes duw ik en ze opent langzaam haar hand. Heel voorzichtig schuift mijn hand in de hare en we knijpen zachtjes.
Mijn hart klop fel en ik begin lichtjes te zweten.

Ze kijkt nog steeds pal voor zich uit. Blijkbaar is ze bang om iets te laten merken aan de rij achter ons.
'Goed.' denk ik, dan zullen ze niets merken en ik kijk zelfs de andere kant op.

Ondertussen houden we mekaars hand stevig vast en dat vervult me met een ongekende vreugde.
De rest van de reis blijven we in dezelfde houding zitten en genieten van die simpele aanraking.

Achter ons reageren ze niet meer. Het plezier is er klaarblijkelijk af want wij kijken nu elk in tegenovergestelde richting alsof we geen interesse hebben voor mekaar.
Ze moesten het eens weten ...Wij hebben ze goed beet!

Zonder één woord te wisselen geven we toch te kennen dat we iets voelen voor mekaar.
We weten beide dat het zeker nog te vroeg is om onze gevoelens nu al openlijk te tonen. Zestien en achtien jaar is véél te jong.
Wanneer we onze eindbestemming bereikt hebben laat ik haar hand los en sta recht met kloppend hart...
Zij volgt me naar buiten.
Daar wisselen we nog een korte blik van verstandhouding,..meer niet, en gaan elk onze weg naar huis.

Vier jaar later zijn we getrouwd.... en leven nog lang en
gelukkig ...

En toen kwam er een varken met een lange snuit en het vertelselke is uit.

----------------------