Historie van Nederland
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
VOLLENHOVER VISSCHERS VAREN TER VISCHVANGST
******
Eenige tijd geleden werd in de dagbladen uiting gegeven aan de ongerustheid, welke leefde in de kustplaatsen langs de voormalige Zuiderzee als gevolg van de regeeringsmaatregelen tot beperking van de KUILVISSCHERIJ. Deze vorm van vischvangst beteekent immers voor de visschers de voornaamste broodwinning. Men wilde nu, door inperking van het vischgebied (dat is het water, waar met de kuil getrokken mag worden) op omzetting van het bedrijf aansturen. Meer dan tot nu toe, zou men zich op de Hoekwant- en fuiken-visscherij moeten gaan toeleggen.
Een en ander deed ons besluiten om de visscherij op het IJsselmeer wat meer van dichtbij te gaan bekijken. We besloten daartoe van Vollenhove uit te varen, doch het had vanzelfsprekend evengoed ook uit een andere kustplaats kunnen geschieden.
Zoo koersten we op een mooie voorjaarsdag naar het domicilie van de ons bevriende schippers Luite Croes en Klaas Vis, opvarenden van de 'V.N. 24', die ons voor de uitvoering van het Zuiderzee-experiment hun medewerking hadden toegezegd. Men wist ons 'landrotten' wel eenige bezwaren voor te leggen, maar ze vormden juist een sterke prikkel om toch aan ons voornemen gevolg te geven... en we hebben er geen spijt van gehad. De verleiding is groot om nu reeds een eind-conclusie te geven. Laat ons hiermede voorloopig mogen wachten en u uitnoodigen de tocht over de zilte baren mede te maken. Bijna zouden we zeggen 'van stap tot stap', maar die uitdrukking is in dit geval minder op zijn plaats. Vollenhove is nog in diepe rust, het is circa 2 uur middernacht, wanneer we bij de V.N. 24 aan boord gaan en de zeilen worden geheschen. Een fijne motregen valt neer; krijschende meeuwen vliegen over en langs onze hoofden. Naarmate de nacht meer en meer plaats maakt voor den dag, kunnen wij verder voor ons uitzien. 't Is heerlijk, in 't prille morgen uur de zacht deinende goltjes tegen de kiel te hooren klotsen. Nieuwe reisgenooten melden zich. Het zijn nI. zwermen muggen, die naar het schijnt het IJsselmeer een nieuwe reputatie zullen gaan geven. Over de wijde plas naderen we nu de vischplaatsen. Mocht vroeger 3 K.M. uit de kust de kuil uitgeworpen worden, thans is dit bepaald op 15 K.M.
Zoo wordt het al half negen, vóórdat met de eigenlijke visscherij een begin kan worden gemaakt. Alle zeilen tot een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 400 ei worden bijgezet en de kuil gaat overboord. Dit net bestaat uit twee vleugels met aan het einde een groote zak van nauwe mazen, dat men in het water laat zakken. Half op de wind voortzeilende wordt het dan 'op hoop van zegen' over den bodem meegetrokken.
Spoedig vertoonen zich meeuwen boven het pim. 50 m. lange net; een bewijs dat er visch inzit. Tot half elf wordt er doorgetrokken.
Wanneer dan het net wordt opgetrokken, blijkt er een flink kwantum visch in de zak terecht te zijn gekomen. Hoofdzakelijk kleine spiering, schele posten en wat aal. Alleen de laatste soort kan gebruikt worden. Net een vijftig-tal, juist voldoende om bij het middagmaal door ons drieën geconsumeerd te worden. Terwijl we nog bezig zijn de schoongemaakte aal in de pan te doen, wordt een hoekwant visscher gesignaleerd. Het blijkt de 'V.N. 94 van F. Schuurman te zijn, die geen aas meer heeft. We hebben zoo juist bij de eerste sleep een mandje vol gevangen, dat hem nu goed van pas komt. Ter verduidelijking iets over het zgn. 'hoekwant'. Dit bestaat uit lange lijnen van ca. 800 M. lengte, waaraan een 100 haakjes, zooals ook hengelaars gebruiken, aan dwarslijnen zijn bevestigd.
Aan deze haken worden nu als aas wormen of kleine spieringen geregen. Dan gaat de beug over boord met aan elk einde een boei (een stok met kur-ken en door steenen of gewichten verzwaard om rechtop te blijven staan). Aan de top dient 'n vlagje als herkenningsteeken. Onder al deze bedrijvigheid is het inmiddels mooi zonnig weer geworden, doch de wind laat ons in de steek en is het uitgesloten, dat er met de kuil kan worden gevischt. Als op een spiegel liggen de beide schepen naast elkaar. De muggen houden ons trouw gezelschap. Geen moment stokt het gesprek. 't Is maar goed, dat men op den vasten wal niet kan hooren, wat hier wordt besproken en... overlegd.
Dan komt schipper Schuurman met het aanbod om als wederdienst voor het hem aangeboden aas een lijn van 800 M. uit te zetten. Graag gaan we daar op in en stappen we over op de V.N. 96, waarbij onze schipper medegaat en Klaas de middagkost zal verzorgen. Op zee zijn maakt hongerig. Het aas wordt aangeregen en langzaam gaat de lijn overboord en keeren we weer naar de '24' terug, waar inmiddels het eten gereed is gekomen en wij ons de aardappelen met boter en paling best laten smaken. De '96' gaat dan na een goed uur de beug lichten en wat bleek toen? Dat aan de 100 haken precies 13 aaltjes waren gevangen. Het was een mager resultaat. Vorige week had men op een dag 1900 haken uit staan en toen ongeveer 200 stuks of 20 pond visch gevangen. Daarvoor is men dan een. geheele dag met drie man in touw en soms nog een nacht erbij. Het weer blijft stil en benutten we den tijd om eenige uren te gaan rusten. In de middaguren zijn een tweetal booten tusschen Urk en Kuinre bezig met het uitzetten van de lijn, waar buiten niet meer met de kuil gevischt zal mogen worden.
*********
www.henkvanheerde.nl/vollenhove.

******
Eenige tijd geleden werd in de dagbladen uiting gegeven aan de ongerustheid, welke leefde in de kustplaatsen langs de voormalige Zuiderzee als gevolg van de regeeringsmaatregelen tot beperking van de KUILVISSCHERIJ. Deze vorm van vischvangst beteekent immers voor de visschers de voornaamste broodwinning. Men wilde nu, door inperking van het vischgebied (dat is het water, waar met de kuil getrokken mag worden) op omzetting van het bedrijf aansturen. Meer dan tot nu toe, zou men zich op de Hoekwant- en fuiken-visscherij moeten gaan toeleggen.
Een en ander deed ons besluiten om de visscherij op het IJsselmeer wat meer van dichtbij te gaan bekijken. We besloten daartoe van Vollenhove uit te varen, doch het had vanzelfsprekend evengoed ook uit een andere kustplaats kunnen geschieden.
Zoo koersten we op een mooie voorjaarsdag naar het domicilie van de ons bevriende schippers Luite Croes en Klaas Vis, opvarenden van de 'V.N. 24', die ons voor de uitvoering van het Zuiderzee-experiment hun medewerking hadden toegezegd. Men wist ons 'landrotten' wel eenige bezwaren voor te leggen, maar ze vormden juist een sterke prikkel om toch aan ons voornemen gevolg te geven... en we hebben er geen spijt van gehad. De verleiding is groot om nu reeds een eind-conclusie te geven. Laat ons hiermede voorloopig mogen wachten en u uitnoodigen de tocht over de zilte baren mede te maken. Bijna zouden we zeggen 'van stap tot stap', maar die uitdrukking is in dit geval minder op zijn plaats. Vollenhove is nog in diepe rust, het is circa 2 uur middernacht, wanneer we bij de V.N. 24 aan boord gaan en de zeilen worden geheschen. Een fijne motregen valt neer; krijschende meeuwen vliegen over en langs onze hoofden. Naarmate de nacht meer en meer plaats maakt voor den dag, kunnen wij verder voor ons uitzien. 't Is heerlijk, in 't prille morgen uur de zacht deinende goltjes tegen de kiel te hooren klotsen. Nieuwe reisgenooten melden zich. Het zijn nI. zwermen muggen, die naar het schijnt het IJsselmeer een nieuwe reputatie zullen gaan geven. Over de wijde plas naderen we nu de vischplaatsen. Mocht vroeger 3 K.M. uit de kust de kuil uitgeworpen worden, thans is dit bepaald op 15 K.M.
Zoo wordt het al half negen, vóórdat met de eigenlijke visscherij een begin kan worden gemaakt. Alle zeilen tot een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 400 ei worden bijgezet en de kuil gaat overboord. Dit net bestaat uit twee vleugels met aan het einde een groote zak van nauwe mazen, dat men in het water laat zakken. Half op de wind voortzeilende wordt het dan 'op hoop van zegen' over den bodem meegetrokken.
Spoedig vertoonen zich meeuwen boven het pim. 50 m. lange net; een bewijs dat er visch inzit. Tot half elf wordt er doorgetrokken.
Wanneer dan het net wordt opgetrokken, blijkt er een flink kwantum visch in de zak terecht te zijn gekomen. Hoofdzakelijk kleine spiering, schele posten en wat aal. Alleen de laatste soort kan gebruikt worden. Net een vijftig-tal, juist voldoende om bij het middagmaal door ons drieën geconsumeerd te worden. Terwijl we nog bezig zijn de schoongemaakte aal in de pan te doen, wordt een hoekwant visscher gesignaleerd. Het blijkt de 'V.N. 94 van F. Schuurman te zijn, die geen aas meer heeft. We hebben zoo juist bij de eerste sleep een mandje vol gevangen, dat hem nu goed van pas komt. Ter verduidelijking iets over het zgn. 'hoekwant'. Dit bestaat uit lange lijnen van ca. 800 M. lengte, waaraan een 100 haakjes, zooals ook hengelaars gebruiken, aan dwarslijnen zijn bevestigd.
Aan deze haken worden nu als aas wormen of kleine spieringen geregen. Dan gaat de beug over boord met aan elk einde een boei (een stok met kur-ken en door steenen of gewichten verzwaard om rechtop te blijven staan). Aan de top dient 'n vlagje als herkenningsteeken. Onder al deze bedrijvigheid is het inmiddels mooi zonnig weer geworden, doch de wind laat ons in de steek en is het uitgesloten, dat er met de kuil kan worden gevischt. Als op een spiegel liggen de beide schepen naast elkaar. De muggen houden ons trouw gezelschap. Geen moment stokt het gesprek. 't Is maar goed, dat men op den vasten wal niet kan hooren, wat hier wordt besproken en... overlegd.
Dan komt schipper Schuurman met het aanbod om als wederdienst voor het hem aangeboden aas een lijn van 800 M. uit te zetten. Graag gaan we daar op in en stappen we over op de V.N. 96, waarbij onze schipper medegaat en Klaas de middagkost zal verzorgen. Op zee zijn maakt hongerig. Het aas wordt aangeregen en langzaam gaat de lijn overboord en keeren we weer naar de '24' terug, waar inmiddels het eten gereed is gekomen en wij ons de aardappelen met boter en paling best laten smaken. De '96' gaat dan na een goed uur de beug lichten en wat bleek toen? Dat aan de 100 haken precies 13 aaltjes waren gevangen. Het was een mager resultaat. Vorige week had men op een dag 1900 haken uit staan en toen ongeveer 200 stuks of 20 pond visch gevangen. Daarvoor is men dan een. geheele dag met drie man in touw en soms nog een nacht erbij. Het weer blijft stil en benutten we den tijd om eenige uren te gaan rusten. In de middaguren zijn een tweetal booten tusschen Urk en Kuinre bezig met het uitzetten van de lijn, waar buiten niet meer met de kuil gevischt zal mogen worden.
*********
www.henkvanheerde.nl/vollenhove.

als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa

Omstreeks 7 uur begint de wind eenigszins te ruimen en wakkert uit het O.N.O. aan, zoodat de kuil voor de tweede trek uitgeworpen kan worden. Weer matige vangst. De derde trek tegen 2 uur was beter en komt het net boordevol binnen. Het is een schoone nacht op zee, met een stijve bries waarbij het water tegen de boeg van het schip bruisend en spattend uiteen springt. Bij sorteering van de vele gevangen visch gaat ruim een kwart gedeelte wegens ondermaat (of niet te verkoopen) overboord. We kunnen immers alleen de paling gebruiken. Een mooi gezicht is het in dezen donkeren nacht andere visschersschepen te zien passeeren.
Tegen een uur of vier komen we al trekkend op het Kerkhof, waar de sleep vastloopt en alle hens noodig zijn om het want los te krijgen.
Het loopt gelukkig goed af; we kunnen nogmaals een trek doen en tegen 5 uur het zwaargevulde net binnenhalen. Besloten wordt naar de haven terug te keeren. Onderweg wordt de visch gesorteerd en blijkt er in dezen tijd totaal 93 pond aal te zijn gevangen, welke aan de maat voldoet.
Maar er is zeker wel 400 pond overboord geworpen: een bewijs dat het niet alles gewin is. Precies 9 uur dinsdagmorgen komen we in de haven terug met steeds een stevige bries uit het Noorden. Dan direct naar den afslag waar de visch wordt verkocht voor nog geen 20 cent per pond.
Om 4 uur in den middag zou weer uitgevaren worden, doch regen en onweer beletten dit, zoodat het reeds 7 uur was toen het anker werd gelicht en zee werd gekozen. Er was weinig gelegenheid (geen wind), en ook leken de vooruitzichten volgens onze schippers niet best. De havenlichten waren te scherp en rustig. Tezamen met een andere botter bleven we den geheelen nacht ongeveer een uur uit de kust liggen en toen het weer zoo bleef werd tegen 7 uur onverrichterzake opnieuw de haven opgezocht. Niemand had iets gevangen.
Na een rustigen dag keerden we woensdagavond in Vollenhove terug. De avond werd op aangename wijze zoekgebracht en daarna tegen 2 uur de schuit, de N.V. 96, opgezocht. We zouden nu mede om het hoekwantvisschen bij te wonen. Tusschen Kerkbuurt (Blankenham) tot een eind benoorden de haven van Kuinre had men den vorigen avond eenige K.M. hoekwant uitgezet en deze zou thans worden gelicht. Nu kan het, wanneer er buien aan de lucht zitten, in die omgeving leelijk spoken.
Dit bleek ook thans het geval te zijn en nadat we Blokzijl gepasseerd waren, deelde de schipper ons mede, dat we spoedig zouden mogen toonen, tegen de zeeziekte bestand te zijn. Het aspect van de zee veranderde zienderoogen en liepen er flinke golven met witte koppen. Steeds wilder werd het water en onze boot begon te steigeren en te slingeren als een wild paard. Tusschen de golven vertoonden zich diepe dalen en stroomde het water bij wijlen in volle bakken over de zich uitstekend houdende boot, die door vaardige schippershand dwars op de golven, gehouden werd om het want te kunnen binnenhalen. Geleidelijk verdwenen de aaltjes in het beun en hadden we deze tegen 6 uur in woelige, maar mooie, zee binnengehaald en ruim 50 pond aal bemachtigd. De steven werd gewend en ging het verder uit de kust om ter hoogte van Schokland met de kuil aas te visschen.
Wat posten en 250 spieringen voor aas was de buit.
De volgende trek ging in de richting Voilenhove en kwam het net toen boordevol binnen. Weer hoofdzakelijk posten (waaraan niemand wat heeft) en een hoeveelheid spiering. In elk geval hadden we weer aas.
Boot en bemanning hadden zich goed gehouden, doch achtte de schipper het beter om maar niet direct nieuw want uit te zetten.
Het roer werd omgegooid en ging het 'huistoe', om van de vermoeienissen van den nacht uit te rusten.
Het zwaarste en belangrijkste werk was nu achter den rug en hiermede hebben we een kijkje achter de schermen van de Zuiderzee-visscherij kunnen nemen. Het is een interessant beroep, waarin hard gewerkt moet worden en lange dagen gemaakt om een schamel stuk brood te verdienen en dan te weten, dat het beste vischwater niet bevischt mag worden, is hard.
We kunnen ons nu begrijpen waarom de visschers, die zich vrije menschen voelen en de zee als hun eigendom beschouwen, wrevelig worden. Het te bevisschen gebied bevat weliswaar veel aal, doch alleen van een formaat dat niet gevangen mag worden omdat ze kleiner zijn dan 25 c.M.
Tenslotte hebben we nog even de verrichtingen gevolgd van een FUIKENVISSCHER, Willem Dragt van de V.N. 75, welke zijne werkzaamheden dicht onder de kust uitoefent. Men wil ook deze vorm van visscherij in de toekomst meer uitbreiden. 't Kan wat worden, doch daar lijkt ons op het oogenblik door de geringe vangsten nog geen brood in te zitten.
We besluiten met den wensch, dat voor de moeilijkheden t.a.v. de IJsselmeervischvangst spoedig een bevredigende definitieve oplossing zal worden gevonden.
De inpoldering van de voormalige Zuiderzee heeft al heel wat tongen... en pennen in beweging gebracht en dat is niet bepaald een wonder, omdat de belangen van de hierbij betrokkenen niet altijd met elkaar overeenstemden. Met dat al heeft de visschersbevolking langs de IJsselmeerkust opnieuw van een regeeringsmaatregel kennis gekregen, die de gemoederen in heftige beweging heeft gebracht. Voor de visschers in Voilenhove beteekent dit het vervliegen van een laatste greintje hoop op opleving en zal misschien voor velen den ondergang worden. De kwestie is namelijk deze, dat een bepaald gedeelte voor de kust als verboden visch-zône voor de kuilvisschers is afgesneden, welke ter hoogte van Vollenhove op 22 K.M. breedte zal komen. Practisch komt het hierop neer, dat de visschers, die thans in de buurt van Urk en de Lemmer zuilen moeten gaan visschen, 's avonds geen tijd meer zullen vinden om naar huis terug te keeren en... dus noodgedwongen op Urk of aan de Lemmer hun vangst naar den afslag zullen moeten brengen.
Ook zullen zij daar hun proviand moeten inslaan, wat voor de Vollenhovensche neringdoenden den nekslag in hun bestaan zal zijn. Weliswaar zijn de nieuwe bepalingen voorloopig opgeschort - men beweert tot 1 April - maar de toekomst ziet er voor Vollenhove en ook de andere plaatsen langs het IJsselmeer weinig hoopvol uit, tenzij voor de visschersstand gunstiger bepalingen worden getroffen. Een wensch, die wij van harte onderschrijven.
***********
http://www.henkvanheerde.nl/
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
De diligence en de tram
***

De diligence en de tram
Vollenhoofse Diligence Onderneming
Op 15-2-1839 kreeg Albert Harsevoort (Ambt-Vollenhove) een vergunning voor een diligencedienst van Blokzijl via Vollenhove en Zwartsluis naar Zwolle. Hij wilde een grote wagen gaan gebruiken met 12 zitplaatsen. Dat zou dan met tenmsinste 3 paarden moeten zijn, maar hij kreeg slechts toestemming voor 2. De dienst was op maandag en vrijdag, vertrek om 5 uur, aankomst na 9 uur in Zwolle. De terugreis begon om 14 uur. Het was kennelijk niet rendabel, in 1846 verviel de dienst op maandag en kort daarna werd de zaak verkocht aan Klaas Drost uit Hasselt, die al zo’n dienst had tussen Zwolle en Zwartlsuis. In 1851 verplaatste zijn opvolger, Willem Drost, zijn zaak naar Blokzijl. Het bedrijf stopte in 1867. In 1869 probeerde Buitink uit Genemuiden nog een poging met diverse lijnen maar dat duurde slechts tot 1870.
Tot 1872 konden de Vollenhovenaren slechts met de wekelijkse marktschuit naar Zwolle.
Op 24-5-1872 kregen G. baron Sloet van Marxveld, mr. M.G. Bentfort van Valkenburg en Th. Van der Veen, allen uit Vollenhove, vergunning voor een wagendienst tussen Vollenhove en Zwartsluis. Dagelijks werd een rit in beide richtingen gemaakt, aansluitend op de stoomboten in Zwartsluis, behalve ’s winters wanneer alleen op maandag en vrijdag gereden werd. De diensten begonnen op 2-7-1872 onder de naam Vollenhoofse Diligence Onderneming. Er waren wagens met 6 en 9 zitplaatsen. Een rit kostte 25 cent per uur, wat neerkwam op 7 ½ stuiver ’s zomers en 50 cent ’s winters per rit. Helemaal naar Zwolle kostte 4,5 uur. In het archief van de gemeente Vollenhove bevind zich het Proces-verbaal van de keuring van het rijtuig van G. baron Sloet van Marxveld, gebruikt voor de diligencedienst tussen Vollenhove, Zwartsluis en Zwolle, uit 1873.
De dienst liep zo goed dat in november 1876 ook op woensdag naar Zwolle werd doorgereden en verder elke dag tot Zwartsluis. Zie ook de bekendmaking van G. baron Sloet van Marxveld, C.F. Seidel en Th. van der Veen inzake de diligencediensten op Zwartsluis en Zwolle in 1880 (archief gemeente Vollenhove). De diligence stopte in Vollenhove bij Hotel Van der Veen (nu Super de Boer) en bij Hotel Seidel, eigendommen van twee van de drie initiatiefnemers. Er kon gebruik worden gemaakt van de rijtuigenstalling van Hotel Van der Veen, aan de overkant van de straat (nu winkel naast Vredenburg).
Ongelukken waren meestal te wijten aan de slechte wegen. Op 2-12-1881 raakte de diligence in dichte mist bij De Krieger van de dijk waarbij 2 van de 7 reizigers gewond werden. Vervoer over water was veiliger, maar op het traject naar Zwartsluis kostte het omvaren om De Voorst zoveel meer dat de diligence hier toch een voorsprong hield.
De dienst hield op bij de komst van de tram in 1914, op 26 maart.
****
Stoomtram Zwolle-Blokzijl.
*****
Stoomtram Zwolle-Blokzijl
Met als voorbeeld de stoomtram tussen Den Haag en Schevingen, die in 1879 ging rijden, richtten Sloet van Marxveld, Van Beusekom (Zwartsluis) en B. loos Jzn (Blokzijl) in 1881 een comité op voor een stoomtram Blokzijl – Zwolle en zo mogelijk verder naar Stavoren. De aangeschreven gemeenten hadden of geen belangstelling (Friesland) of er geen geld voor over. In 1887 werd een nieuwe poging gwaagd, nu Zwolle – Lemmer. Er was nu wel belangstelling, en er werden allerlei alternatieven voor het tracé bekeken, wat duurde tot 1891. In 1893 werden de plannen aangepast tot Zwolle – Blokzijl, een afstand van 35 kilometer, een investering van 530.000 gulden. Het duurde tot 1898 voordat de plannen en de financiering helemaal uitgewerkt waren. Het zou dan gaan om aanleg van de lijn met bruggen en stations, aanschaf van 4 locomotieven, 8 rijtuigen en 12 goederenwagons. Men rekende op jaarlijks 40.000 passagiers en vervoer van vee, hout, vis, zout en steenkool. Gedacht werd aan smalspoor (1,067 meter). De dienst zou 3x daags zijn en op de vrijdagse marktdag in Zwolle een extra rit. In het committé was o.a. ook de Vollenhoofse vishandelaar Van Smirren toegetreden, die belang had bij een goede afvoermogelijkheid van de vis naar Duitsland en Frankrijk.
De gemeente Ambt-Vollenhove deed een poging om de lijn over St. Jansklooster te laten lopen, maar daar stak Sloet van Marxvelt – die op de Oldenhof aan de route woonde – een stokje voor. Zwolle wilde, vanwege de werkgelegenheid, de lijn naar de Lichtmis laten lopen en daar op een andere lijn laten aansluiten. Er kwam nog een aanbod van een Amsterdams elektricitietsmaatschappij om het tracé elektrisch te maken, met bovenleiding. De exploiutatie wilde men het liefst overlaten aan een grotere maatschappij, de NCS.
Op 13-9-1904 werd de Spoorwegmaatschappij Zwolle-Blokzijl (afgekort ZB) formeel opgericht. Vanaf de oprichting tot aan zijn dood was de Vollenhoofse horeca-ondernemer Willem Seidel commissaris van deze onderneming. Hij was een man met gezag en heeft in verschillende besturen en instellingen zitting gehad. In de periode van 1899 tot 1915 was hij ook gemeenteraadslid.
Het realiseren ging niet over rozen. De beoogde exploitant haakte af en er ontstonden problemen rond het laatste stuk van het tracé naar het station in Zwolle. In 1911 waren er problemen met het contract van de hoofduitvoerder en overleed de ‘trekker’ van het project, baron Sloet van Marxvelt, die 30 jaar voor het project had gevochten. In 1913 was er dan toch een exploitant, opnieuw de NCS.
In 1912 begon de aanleg en op 19-1-1914 kon er worden proefgereden. Bij de keuring op 2-3-1914 kwam nog zoveel aan het licht dat veel snelheidsbeperkingen werden opgelegd, van stapvoets rijden tot maximaal 20 km per uur. Dat was echter geen belemmering voor de opening op 11-3-1914. Toen kon er echter vanwege verzakkingen tussen De Krieger en Vollenhove slechts tot Zwartsluis gereden worden. Dat duurde tot 26-3-1914, toen de stoomtram voor het eerst het stationnetje in Vollenhove bereikte.
Een jaar daarvoor had de gemeente Vollenhove nog weten te bewerkstelligen dat er een zijspoor kwam vanaf het station naar de haven. Dat spoor liep door de Bisschopstraat, langs de stroopfbriek van Baron Sloet van Marxveld.
De dienst ondervond regelmatig problemen, bijvoorbeeld wanneer de waterstand op het Zwarte Water de dijk tussen Zwartsluis en Hasselt aantastte, en allerlei verzakkingen – vooral in Zwartsluis. Verder door sneeuwval (zoals op 5-2-1916), maar vooral door de voorrangsregeling op de brug bij Hasselt over het Zwarte Water.
****
http://www.henkvanheerde.nl/vollenhove/
***

De diligence en de tram
Vollenhoofse Diligence Onderneming
Op 15-2-1839 kreeg Albert Harsevoort (Ambt-Vollenhove) een vergunning voor een diligencedienst van Blokzijl via Vollenhove en Zwartsluis naar Zwolle. Hij wilde een grote wagen gaan gebruiken met 12 zitplaatsen. Dat zou dan met tenmsinste 3 paarden moeten zijn, maar hij kreeg slechts toestemming voor 2. De dienst was op maandag en vrijdag, vertrek om 5 uur, aankomst na 9 uur in Zwolle. De terugreis begon om 14 uur. Het was kennelijk niet rendabel, in 1846 verviel de dienst op maandag en kort daarna werd de zaak verkocht aan Klaas Drost uit Hasselt, die al zo’n dienst had tussen Zwolle en Zwartlsuis. In 1851 verplaatste zijn opvolger, Willem Drost, zijn zaak naar Blokzijl. Het bedrijf stopte in 1867. In 1869 probeerde Buitink uit Genemuiden nog een poging met diverse lijnen maar dat duurde slechts tot 1870.
Tot 1872 konden de Vollenhovenaren slechts met de wekelijkse marktschuit naar Zwolle.
Op 24-5-1872 kregen G. baron Sloet van Marxveld, mr. M.G. Bentfort van Valkenburg en Th. Van der Veen, allen uit Vollenhove, vergunning voor een wagendienst tussen Vollenhove en Zwartsluis. Dagelijks werd een rit in beide richtingen gemaakt, aansluitend op de stoomboten in Zwartsluis, behalve ’s winters wanneer alleen op maandag en vrijdag gereden werd. De diensten begonnen op 2-7-1872 onder de naam Vollenhoofse Diligence Onderneming. Er waren wagens met 6 en 9 zitplaatsen. Een rit kostte 25 cent per uur, wat neerkwam op 7 ½ stuiver ’s zomers en 50 cent ’s winters per rit. Helemaal naar Zwolle kostte 4,5 uur. In het archief van de gemeente Vollenhove bevind zich het Proces-verbaal van de keuring van het rijtuig van G. baron Sloet van Marxveld, gebruikt voor de diligencedienst tussen Vollenhove, Zwartsluis en Zwolle, uit 1873.
De dienst liep zo goed dat in november 1876 ook op woensdag naar Zwolle werd doorgereden en verder elke dag tot Zwartsluis. Zie ook de bekendmaking van G. baron Sloet van Marxveld, C.F. Seidel en Th. van der Veen inzake de diligencediensten op Zwartsluis en Zwolle in 1880 (archief gemeente Vollenhove). De diligence stopte in Vollenhove bij Hotel Van der Veen (nu Super de Boer) en bij Hotel Seidel, eigendommen van twee van de drie initiatiefnemers. Er kon gebruik worden gemaakt van de rijtuigenstalling van Hotel Van der Veen, aan de overkant van de straat (nu winkel naast Vredenburg).
Ongelukken waren meestal te wijten aan de slechte wegen. Op 2-12-1881 raakte de diligence in dichte mist bij De Krieger van de dijk waarbij 2 van de 7 reizigers gewond werden. Vervoer over water was veiliger, maar op het traject naar Zwartsluis kostte het omvaren om De Voorst zoveel meer dat de diligence hier toch een voorsprong hield.
De dienst hield op bij de komst van de tram in 1914, op 26 maart.
****
Stoomtram Zwolle-Blokzijl.
*****
Stoomtram Zwolle-Blokzijl
Met als voorbeeld de stoomtram tussen Den Haag en Schevingen, die in 1879 ging rijden, richtten Sloet van Marxveld, Van Beusekom (Zwartsluis) en B. loos Jzn (Blokzijl) in 1881 een comité op voor een stoomtram Blokzijl – Zwolle en zo mogelijk verder naar Stavoren. De aangeschreven gemeenten hadden of geen belangstelling (Friesland) of er geen geld voor over. In 1887 werd een nieuwe poging gwaagd, nu Zwolle – Lemmer. Er was nu wel belangstelling, en er werden allerlei alternatieven voor het tracé bekeken, wat duurde tot 1891. In 1893 werden de plannen aangepast tot Zwolle – Blokzijl, een afstand van 35 kilometer, een investering van 530.000 gulden. Het duurde tot 1898 voordat de plannen en de financiering helemaal uitgewerkt waren. Het zou dan gaan om aanleg van de lijn met bruggen en stations, aanschaf van 4 locomotieven, 8 rijtuigen en 12 goederenwagons. Men rekende op jaarlijks 40.000 passagiers en vervoer van vee, hout, vis, zout en steenkool. Gedacht werd aan smalspoor (1,067 meter). De dienst zou 3x daags zijn en op de vrijdagse marktdag in Zwolle een extra rit. In het committé was o.a. ook de Vollenhoofse vishandelaar Van Smirren toegetreden, die belang had bij een goede afvoermogelijkheid van de vis naar Duitsland en Frankrijk.
De gemeente Ambt-Vollenhove deed een poging om de lijn over St. Jansklooster te laten lopen, maar daar stak Sloet van Marxvelt – die op de Oldenhof aan de route woonde – een stokje voor. Zwolle wilde, vanwege de werkgelegenheid, de lijn naar de Lichtmis laten lopen en daar op een andere lijn laten aansluiten. Er kwam nog een aanbod van een Amsterdams elektricitietsmaatschappij om het tracé elektrisch te maken, met bovenleiding. De exploiutatie wilde men het liefst overlaten aan een grotere maatschappij, de NCS.
Op 13-9-1904 werd de Spoorwegmaatschappij Zwolle-Blokzijl (afgekort ZB) formeel opgericht. Vanaf de oprichting tot aan zijn dood was de Vollenhoofse horeca-ondernemer Willem Seidel commissaris van deze onderneming. Hij was een man met gezag en heeft in verschillende besturen en instellingen zitting gehad. In de periode van 1899 tot 1915 was hij ook gemeenteraadslid.
Het realiseren ging niet over rozen. De beoogde exploitant haakte af en er ontstonden problemen rond het laatste stuk van het tracé naar het station in Zwolle. In 1911 waren er problemen met het contract van de hoofduitvoerder en overleed de ‘trekker’ van het project, baron Sloet van Marxvelt, die 30 jaar voor het project had gevochten. In 1913 was er dan toch een exploitant, opnieuw de NCS.
In 1912 begon de aanleg en op 19-1-1914 kon er worden proefgereden. Bij de keuring op 2-3-1914 kwam nog zoveel aan het licht dat veel snelheidsbeperkingen werden opgelegd, van stapvoets rijden tot maximaal 20 km per uur. Dat was echter geen belemmering voor de opening op 11-3-1914. Toen kon er echter vanwege verzakkingen tussen De Krieger en Vollenhove slechts tot Zwartsluis gereden worden. Dat duurde tot 26-3-1914, toen de stoomtram voor het eerst het stationnetje in Vollenhove bereikte.
Een jaar daarvoor had de gemeente Vollenhove nog weten te bewerkstelligen dat er een zijspoor kwam vanaf het station naar de haven. Dat spoor liep door de Bisschopstraat, langs de stroopfbriek van Baron Sloet van Marxveld.
De dienst ondervond regelmatig problemen, bijvoorbeeld wanneer de waterstand op het Zwarte Water de dijk tussen Zwartsluis en Hasselt aantastte, en allerlei verzakkingen – vooral in Zwartsluis. Verder door sneeuwval (zoals op 5-2-1916), maar vooral door de voorrangsregeling op de brug bij Hasselt over het Zwarte Water.
****
http://www.henkvanheerde.nl/vollenhove/
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
vervolg
*****
Vanaf 1920 kwam er langzamerhand concurrentie van autobusdiensten, terwijl de concurrentie met de bootdiensten was blijven bestaan. Vooral ’s zomers verkoos menigeen de boot met zijn open dek en lagere prijs boven de gesloten tramwagons. Vrachtauto’s namen steeds meer van het vrachtvervoer over. De staking bij houtzagerij Loos in 1925 deed de kortdurende winstgevendheid in één klap verdwijnen. Door de crisis vanaf 1930 na de beurskrach werd het einde van de dienst ingeluid. Dat kwam in 1934, ingezet door de overheidsovername van de spoorwegen met tegelijkertijd opheffen van onrendabele lijnen.
De laatste rit vond plaats op 31-8-1934, Koninginnedag. Mede omdat inmiddels de maatschappij een busdienst in het leven had geroepen (De Noord-Westhoek, NWH) zodat de bewoners van de streek niet zonder openbaar vervoer kwamen te zitten, werd het toch een feestelijke dag waarbij veel mensen uitliepen om de tram nog één keer te zien rijden.
In het archief van de gemeente Vollenhove kan men nog terugvinden het Voorstel van het gemeentebestuur tot wijziging en aanvulling van de statuten van de NV Vervoermaatschappij 'De Noordwesthoek voorheen spoorweg Zwolle - Blokzijl' uit 1936. Daarin ook stukken betreffende een plan tot aanleg van fietspaden op de verlaten trambaan Zwartsluis - De Krieger en Moespot – Blokzijl, al opgesteld in 1935 dus zeer kort na het staken van de dienst.
In de krant van 20 februari 1935 staat dat de laatste restanten railverbinding van de tramweg Zwolle - Blokzijl zijn opgebroken en verkocht aan de firma De Vries uit Amsterdam die het materiaal later voor f 60.000 verkocht aan de plaats Stettin.
*******
Tramstation Vollenhove.
***************
Ook het voormalig tramstation was overbodig geworden. De heer Lok wilde er wel een bloemenzaak vestigen. lnschrijvingen voor het toekomstig woonhuis en winkelpand van de heer J. Lok werden gedaan door: fa Schraa uit Zwartsluis voor f 845, Jac. Driezen voor f 635, W. Weys voor f 615, Chr. lJspeert voor f 599, R. van der Vecht voor f 595 en J. Roebers en J. Zandbergen voor f 585. De bloemenzaak is daar tot in de jaren 1960 gevestigd geweest en is later verplaatst naar de Bisschopstraat waar de heer Halma de zaak overnam. Na het gereedkomen van nieuwbouw aan De Voorpoort, eind jaren 1990, is de zaak daar gevestigd.
Het voormalig tramstation werd woonhuis en is dat tot op de dag van vandaag.
Toch herinneren nog twee zaken aan de voormalige functie. Zo is in de oostelijke zijgevel nog steeds de haltenaam ‘Vollenhove’ te lezen. Verder is in een deel van de bestrating, vanaf de hoek Clarenberglaan tot aan het voormalige station, met verschillende kleuren klinkers de spoorbaan uitgebeeld.
Het tracé rond Vollenhove liep vanaf De Krieger langs de Oldenhof, een facultatieve stopplaats, naar het station in Vollenhove aan ‘de Grindweg’, nu Voorpoort. Vandaar ging het in een grote boog langs de Turfsteeg over de dijk naar De Moespot en vanaf daar langs de voet van de dijk naar Blokzijl. Er zijn veel haltes ‘op verzoek’, vrijwel bij elke dwarsweg, zoals bij de Zuurbeek en de Schaarweg.
Bij het station een perron aan de oostkant, met drie evenwijdige sporen waarvan één als los- en laadspoor. Het andere spoor is om te kruisen met de tegenligger. De treintjes zijn maar kort, meestal een locomotief, een post-bagagewagen en één rijtuig. ’s Morgens waren er doorgaans maar een tiental reizigers. Aan de straatkant van het station lag ook een spoor dat naar de haven voerde, langs de Bisschopstraat. Het wordt weinig gebruikt, zo weinig dat winkeliers er zelfs hun waren op uit stallen: de tram wordt altijd al een dag van tevoren aangekondigd. De travaille van smederij Van Heerde stond zo krap langs het spoor dat er een stuk vanaf gezaagd moest worden om de wagons vrij baan te geven.
Een vierkant locomotiefje duwde de wagon naar de geadresseerde. Die moest dan zelf, na te hebben uitgeladen, de wagon weer naar het station terug duwen: de locomotief kon er niet keren. In die tijd was er weinig bulkvervoer, afgezien van de bruinkoolbriketten voor Marxveld en Tilvoorde. De grote jaren van de visexport waren al voorbij.
Rond het station vond men altijd veel Vollenhovenaren. Ze wilden voor geen goud de aankomst en het vertrek van de tram missen uit nieuwsgierigheid wie of wat arriveerde of vertrok. Zo ook ene Krienus, die woonde in het Armenhuis, het latere Avondrust. Krienus was niet helemaal goed bij het hoofd en liep gekleed in een jak van gladde, bruine stof met een gesloten kraag en droeg bij voorkeur een hoge pet. Krienus genoot van de mensen en de mensen van Krienus.
***********
www.henkvanheerde.nl/vollenhove

*****
Vanaf 1920 kwam er langzamerhand concurrentie van autobusdiensten, terwijl de concurrentie met de bootdiensten was blijven bestaan. Vooral ’s zomers verkoos menigeen de boot met zijn open dek en lagere prijs boven de gesloten tramwagons. Vrachtauto’s namen steeds meer van het vrachtvervoer over. De staking bij houtzagerij Loos in 1925 deed de kortdurende winstgevendheid in één klap verdwijnen. Door de crisis vanaf 1930 na de beurskrach werd het einde van de dienst ingeluid. Dat kwam in 1934, ingezet door de overheidsovername van de spoorwegen met tegelijkertijd opheffen van onrendabele lijnen.
De laatste rit vond plaats op 31-8-1934, Koninginnedag. Mede omdat inmiddels de maatschappij een busdienst in het leven had geroepen (De Noord-Westhoek, NWH) zodat de bewoners van de streek niet zonder openbaar vervoer kwamen te zitten, werd het toch een feestelijke dag waarbij veel mensen uitliepen om de tram nog één keer te zien rijden.
In het archief van de gemeente Vollenhove kan men nog terugvinden het Voorstel van het gemeentebestuur tot wijziging en aanvulling van de statuten van de NV Vervoermaatschappij 'De Noordwesthoek voorheen spoorweg Zwolle - Blokzijl' uit 1936. Daarin ook stukken betreffende een plan tot aanleg van fietspaden op de verlaten trambaan Zwartsluis - De Krieger en Moespot – Blokzijl, al opgesteld in 1935 dus zeer kort na het staken van de dienst.
In de krant van 20 februari 1935 staat dat de laatste restanten railverbinding van de tramweg Zwolle - Blokzijl zijn opgebroken en verkocht aan de firma De Vries uit Amsterdam die het materiaal later voor f 60.000 verkocht aan de plaats Stettin.
*******
Tramstation Vollenhove.
***************
Ook het voormalig tramstation was overbodig geworden. De heer Lok wilde er wel een bloemenzaak vestigen. lnschrijvingen voor het toekomstig woonhuis en winkelpand van de heer J. Lok werden gedaan door: fa Schraa uit Zwartsluis voor f 845, Jac. Driezen voor f 635, W. Weys voor f 615, Chr. lJspeert voor f 599, R. van der Vecht voor f 595 en J. Roebers en J. Zandbergen voor f 585. De bloemenzaak is daar tot in de jaren 1960 gevestigd geweest en is later verplaatst naar de Bisschopstraat waar de heer Halma de zaak overnam. Na het gereedkomen van nieuwbouw aan De Voorpoort, eind jaren 1990, is de zaak daar gevestigd.
Het voormalig tramstation werd woonhuis en is dat tot op de dag van vandaag.
Toch herinneren nog twee zaken aan de voormalige functie. Zo is in de oostelijke zijgevel nog steeds de haltenaam ‘Vollenhove’ te lezen. Verder is in een deel van de bestrating, vanaf de hoek Clarenberglaan tot aan het voormalige station, met verschillende kleuren klinkers de spoorbaan uitgebeeld.
Het tracé rond Vollenhove liep vanaf De Krieger langs de Oldenhof, een facultatieve stopplaats, naar het station in Vollenhove aan ‘de Grindweg’, nu Voorpoort. Vandaar ging het in een grote boog langs de Turfsteeg over de dijk naar De Moespot en vanaf daar langs de voet van de dijk naar Blokzijl. Er zijn veel haltes ‘op verzoek’, vrijwel bij elke dwarsweg, zoals bij de Zuurbeek en de Schaarweg.
Bij het station een perron aan de oostkant, met drie evenwijdige sporen waarvan één als los- en laadspoor. Het andere spoor is om te kruisen met de tegenligger. De treintjes zijn maar kort, meestal een locomotief, een post-bagagewagen en één rijtuig. ’s Morgens waren er doorgaans maar een tiental reizigers. Aan de straatkant van het station lag ook een spoor dat naar de haven voerde, langs de Bisschopstraat. Het wordt weinig gebruikt, zo weinig dat winkeliers er zelfs hun waren op uit stallen: de tram wordt altijd al een dag van tevoren aangekondigd. De travaille van smederij Van Heerde stond zo krap langs het spoor dat er een stuk vanaf gezaagd moest worden om de wagons vrij baan te geven.
Een vierkant locomotiefje duwde de wagon naar de geadresseerde. Die moest dan zelf, na te hebben uitgeladen, de wagon weer naar het station terug duwen: de locomotief kon er niet keren. In die tijd was er weinig bulkvervoer, afgezien van de bruinkoolbriketten voor Marxveld en Tilvoorde. De grote jaren van de visexport waren al voorbij.
Rond het station vond men altijd veel Vollenhovenaren. Ze wilden voor geen goud de aankomst en het vertrek van de tram missen uit nieuwsgierigheid wie of wat arriveerde of vertrok. Zo ook ene Krienus, die woonde in het Armenhuis, het latere Avondrust. Krienus was niet helemaal goed bij het hoofd en liep gekleed in een jak van gladde, bruine stof met een gesloten kraag en droeg bij voorkeur een hoge pet. Krienus genoot van de mensen en de mensen van Krienus.
***********
www.henkvanheerde.nl/vollenhove

als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Wapen en Vlag van Tilburg
****
Sinds 1 januari 1997 zijn als gevolg van de gemeentelijke herindeling de vroegere gemeenten Berkel-Enschot, Tilburg en Udenhout samengevoegd tot een nieuwe gemeente, die ingevolge een besluit van de gemeenteraad van 2 januari daaropvolgend weer Tilburg heet. In diezelfde raadsvergadering zijn ook het wapen en de vlag van deze nieuwe gemeente vastgesteld.
Wapen
Als wapen voor de nieuwe gemeente werd het wapen van de oude gemeente Tilburg ongewijzigd overgenomen. Dit wapen komt samen met een afbeelding van de parochiepatroon Sint Dionysius en de wapens van de hertog van Brabant en de toenmalige heer uit de familie Van Haestrecht al voor op het zegel van de gezamenlijke schepenen van de heerlijkheid Tilburg en Goirle, dat kort na 1453 moet zijn vervaardigd en dat met enige wijzigingen tot aan de Bataafse Tijd in gebruik is geweest. Op basis van de laatste versie van dit zegel is in 1817 een gemeentewapen vastgesteld, dat op goede gronden, men greep nu terug op de eerste versie, bij koninklijk besluit van 22 augustus 1930 is verbeterd. De beschrijving luidde vanaf dat moment: 'In azuur een gevoegde burcht van goud, bestaande uit drie verlichte torens, waarvan de middelste een weinig grooter is, gedekt met spitse, van bollen en windvanen voorziene, daken en staande binnen eenen veelhoekigen ringmuur van hetzelfde met poortopeningen in de schildpunt.' De geschiedenis van dit wapen is uitvoerig beschreven in het artikel van F.J. van Ettro, Het wapen van Tilburg en zijn historie, in Jaarboek De Lindeboom V (1981).
********
Vlag
Tot aan de gemeentelijke herindeling hadden de oude gemeenten Berkel-Enschot en Udenhout wel officieel vastgestelde vlaggen, maar Tilburg niet. Er werd wel een vlag gebruikt, maar die bestond uit een simpele herhaling in twee horizontale banen van de kleuren van het gemeentewapen: blauw en geel. Op 2 januari 1997 heeft de gemeenteraad ingestemd met een ontwerpvlag, die op 25 maart daaropvolgend door het college van Burgemeester en Wethouders is vastgesteld na ingewonnen advies van de Hoge Raad van Adel. De door dit laatste college geadviseerde beschrijving luidt: 'Drie banen, blauw, geel en blauw, waarover een baan, waarvan de breedte gelijk is aan 1/3 van de hoogte van de vlag, verdeeld in drie blokken, geel, blauw en geel'. Aldus werd in deze vlag met handhaving van de wapenkleuren (ook die van de oude wapens van Berkel-Enschot en Udenhout) het samengaan van de drie vroeger zelfstandige gemeenten gesymboliseerd in de door een verticale baan verbonden drie horizontale banen.
********
1. Historisch-geografische en landschappelijke entourage
*****
Geschiedenis van Tilburg
****
De stad Tilburg en het historisch daarmee nauw verbonden dorp Goirle zijn gelegen op een hogere dekzandrug tussen de naar het noorden toe uiteenwijkende stroomdalen van de Rielse Leij en Donge in het westen en de Poppelse Leij en Voorste Stroom in het oosten. Dit gebied werd, zoals de gehele Kempen, al omstreeks 11.000 jaar geleden bezocht door rondtrekkende nomadenstammen. Hun stenen werktuigen zijn onder andere in het noordwesten van de stad (Industrieterrein-Noord en Lepelarezand), in het centrum (Kunstcluster) en ten noorden van de stad in het gebied van de Loonse Heide en de Drunense Duinen opgegraven. Na de laatste ijstijd groeiden hier op de hogere delen uitgestrekte eiken-beukenbossen en in de dalen een elzen-hazelaarsvegetatie.
Op de randen van het plateau bij de beekdalen en ook langs de kleinere ingesleten zijstroompjes vestigden zich in de Bronstijd (ca. 1500 voor Chr.) primitieve veetelers en landbouwers van diverse culturen.
Van één daarvan zijn op de Rechte Heide tussen Goirle en Riel nog de grafheuvels te zien. Ook midden in de huidige stad zijn in het verleden resten uit die periode gevonden. Zo werden bij het grondwerk voor de bouw van de Lancierskazerne in 1841 enige grafurnen ontdekt. Deze vroege bewoning op de hellingen heeft zich, naar recente vondsten nog eens hebben bewezen, tot de eerste eeuwen van onze jaartelling, de ijzertijd, in wisselende intensiteit gehandhaafd.
****
De oerbossen op het plateau werden door de primitieve landbouwers grotendeels door platbranden verwoest. De grond verarmde en hier en daar ontstonden zandverstuivingen. Pas in de Middeleeuwen is men begonnen de in de plaats van de bossen gekomen heidevelden te ontginnen
Dan ontstaan daar ook de typische driehoekige nederzettingen en nog later, in de buurt van domeinhoeven zoals die van de abdij van Tongerlo, meer lijnvormige bewoningsstructuren. Op de nog niet ontgonnen heide werden schapen gehouden, die 's nachts door de herder ('heerde') naar gemeenschappelijke verblijfplaatsen binnen de nederzetting ('herdgang') werden gebracht en waarvan de mest nodig was voor de akkerbouw op de schrale grond. De wol van die schapen was de aanleiding voor het ontstaan van een primitieve huisnijverheid. Op de lagere vaak onderlopende weilanden ging men op den duur ook ander vee houden.
********
Het landschap, dat toen mede door de wijze waarop de grond werd gebruikt is ontstaan, is nog steeds naar de vorm zichtbaar in de wegenstructuur binnen de bebouwde kom en in zijn totaliteit op steeds zeldzamer wordende plekken in de directe omgeving van de stad, zoals in de buurt van de al genoemde Rechte Heide en het Riels Hoefke.
*******
http://stadsmuseum.tilburg.nl/histb/geograf.htm
****
Sinds 1 januari 1997 zijn als gevolg van de gemeentelijke herindeling de vroegere gemeenten Berkel-Enschot, Tilburg en Udenhout samengevoegd tot een nieuwe gemeente, die ingevolge een besluit van de gemeenteraad van 2 januari daaropvolgend weer Tilburg heet. In diezelfde raadsvergadering zijn ook het wapen en de vlag van deze nieuwe gemeente vastgesteld.
Wapen
Als wapen voor de nieuwe gemeente werd het wapen van de oude gemeente Tilburg ongewijzigd overgenomen. Dit wapen komt samen met een afbeelding van de parochiepatroon Sint Dionysius en de wapens van de hertog van Brabant en de toenmalige heer uit de familie Van Haestrecht al voor op het zegel van de gezamenlijke schepenen van de heerlijkheid Tilburg en Goirle, dat kort na 1453 moet zijn vervaardigd en dat met enige wijzigingen tot aan de Bataafse Tijd in gebruik is geweest. Op basis van de laatste versie van dit zegel is in 1817 een gemeentewapen vastgesteld, dat op goede gronden, men greep nu terug op de eerste versie, bij koninklijk besluit van 22 augustus 1930 is verbeterd. De beschrijving luidde vanaf dat moment: 'In azuur een gevoegde burcht van goud, bestaande uit drie verlichte torens, waarvan de middelste een weinig grooter is, gedekt met spitse, van bollen en windvanen voorziene, daken en staande binnen eenen veelhoekigen ringmuur van hetzelfde met poortopeningen in de schildpunt.' De geschiedenis van dit wapen is uitvoerig beschreven in het artikel van F.J. van Ettro, Het wapen van Tilburg en zijn historie, in Jaarboek De Lindeboom V (1981).
********
Vlag
Tot aan de gemeentelijke herindeling hadden de oude gemeenten Berkel-Enschot en Udenhout wel officieel vastgestelde vlaggen, maar Tilburg niet. Er werd wel een vlag gebruikt, maar die bestond uit een simpele herhaling in twee horizontale banen van de kleuren van het gemeentewapen: blauw en geel. Op 2 januari 1997 heeft de gemeenteraad ingestemd met een ontwerpvlag, die op 25 maart daaropvolgend door het college van Burgemeester en Wethouders is vastgesteld na ingewonnen advies van de Hoge Raad van Adel. De door dit laatste college geadviseerde beschrijving luidt: 'Drie banen, blauw, geel en blauw, waarover een baan, waarvan de breedte gelijk is aan 1/3 van de hoogte van de vlag, verdeeld in drie blokken, geel, blauw en geel'. Aldus werd in deze vlag met handhaving van de wapenkleuren (ook die van de oude wapens van Berkel-Enschot en Udenhout) het samengaan van de drie vroeger zelfstandige gemeenten gesymboliseerd in de door een verticale baan verbonden drie horizontale banen.
********
1. Historisch-geografische en landschappelijke entourage
*****
Geschiedenis van Tilburg
****
De stad Tilburg en het historisch daarmee nauw verbonden dorp Goirle zijn gelegen op een hogere dekzandrug tussen de naar het noorden toe uiteenwijkende stroomdalen van de Rielse Leij en Donge in het westen en de Poppelse Leij en Voorste Stroom in het oosten. Dit gebied werd, zoals de gehele Kempen, al omstreeks 11.000 jaar geleden bezocht door rondtrekkende nomadenstammen. Hun stenen werktuigen zijn onder andere in het noordwesten van de stad (Industrieterrein-Noord en Lepelarezand), in het centrum (Kunstcluster) en ten noorden van de stad in het gebied van de Loonse Heide en de Drunense Duinen opgegraven. Na de laatste ijstijd groeiden hier op de hogere delen uitgestrekte eiken-beukenbossen en in de dalen een elzen-hazelaarsvegetatie.
Op de randen van het plateau bij de beekdalen en ook langs de kleinere ingesleten zijstroompjes vestigden zich in de Bronstijd (ca. 1500 voor Chr.) primitieve veetelers en landbouwers van diverse culturen.
Van één daarvan zijn op de Rechte Heide tussen Goirle en Riel nog de grafheuvels te zien. Ook midden in de huidige stad zijn in het verleden resten uit die periode gevonden. Zo werden bij het grondwerk voor de bouw van de Lancierskazerne in 1841 enige grafurnen ontdekt. Deze vroege bewoning op de hellingen heeft zich, naar recente vondsten nog eens hebben bewezen, tot de eerste eeuwen van onze jaartelling, de ijzertijd, in wisselende intensiteit gehandhaafd.
****
De oerbossen op het plateau werden door de primitieve landbouwers grotendeels door platbranden verwoest. De grond verarmde en hier en daar ontstonden zandverstuivingen. Pas in de Middeleeuwen is men begonnen de in de plaats van de bossen gekomen heidevelden te ontginnen
Dan ontstaan daar ook de typische driehoekige nederzettingen en nog later, in de buurt van domeinhoeven zoals die van de abdij van Tongerlo, meer lijnvormige bewoningsstructuren. Op de nog niet ontgonnen heide werden schapen gehouden, die 's nachts door de herder ('heerde') naar gemeenschappelijke verblijfplaatsen binnen de nederzetting ('herdgang') werden gebracht en waarvan de mest nodig was voor de akkerbouw op de schrale grond. De wol van die schapen was de aanleiding voor het ontstaan van een primitieve huisnijverheid. Op de lagere vaak onderlopende weilanden ging men op den duur ook ander vee houden.
********
Het landschap, dat toen mede door de wijze waarop de grond werd gebruikt is ontstaan, is nog steeds naar de vorm zichtbaar in de wegenstructuur binnen de bebouwde kom en in zijn totaliteit op steeds zeldzamer wordende plekken in de directe omgeving van de stad, zoals in de buurt van de al genoemde Rechte Heide en het Riels Hoefke.
*******
http://stadsmuseum.tilburg.nl/histb/geograf.htm
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
2. Ontstaan van de grenzen
******
Hoewel de Romeinen het zo dicht aan de grens van hun Rijk gelegen gebied van de Germaanse Toxanders druk bezocht moeten hebben, zijn van hun aanwezigheid en het met hun militair succes gepaard gaande beschavingsoffensief, anders dan elders in Noord-Brabant, in en rond Tilburg nog geen duidelijke sporen aangetroffen. Wèl uit de daarop volgende Merovingische tijd, zij het dan alleen de grondsporen van nederzettingen. Van kort daarna (709 n. Chr.) dateert de schenkingsakte van hoeven in het naburige Alphen aan Sint Willibrord, die opgemaakt werd in 'Tilliburgis'.
*****
Deze plaatsaanduiding bevat een meervoudsvorm van het woord 'burgus', wat erop wijst dat hier waarschijnlijk een groter rechtsgebied binnen de Karolingische gouw Taxandria is bedoeld dan het huidige grondgebied van Tilburg. Dat klopt met het feit, dat nog tot in de 14e eeuw de toenmalige verzameling kleine nederzettingen tussen de twee 'Leij' genoemde riviertjes werd aangeduid met 'West-Tilburg' ter onderscheiding van 'Oost-Tilburg', het tegenwoordige Oisterwijk met Berkel, Udenhout en Helvoirt.
In Oisterwijk stond ook een versterkt huis dat toebehoord moet hebben aan de eerste heren van Tilburg uit het geslacht der 'Giselberten'. Diezelfde familie, van oorsprong waarschijnlijk afkomstig uit de buurt van de Zuid-Brabantse plaats Landen, waar vanouds een der kernen van het Karolingische 'huisgoed' lag, bezat in West-Tilburg het goed 'Ter Rijt'. Aan de noordelijke grens van dat domein, waar nu de Heikese kerk staat, werd een aan de heilige Dionysius toegewijde kapel gesticht, die de parochiekerk van Tilburg is geworden.
De oudste heren van Tilburg hadden hun positie waarschijnlijk nog te danken aan de versnippering van het Karolingische Rijk mede als gevolg van het leenstelsel. Een aantal van de nieuwe machthebbers gelukte het om hun gebied te vergroten. Zo ook de graven van Leuven, die hun invloedssfeer steeds verder naar het noorden uitbreidden, waardoor het hertogdom Brabant ontstond. Hertog Hendrik I stichtte op het einde van de 12e eeuw de stad 's-Hertogenbosch, waaromheen een goed georganiseerd bestuursdistrict, de Meierij, werd gevormd.
Dit ging hier en daar zeker ten koste van de kleinere machthebbers, zoals de heren van Tilburg. De hertog had al in 1222 de burcht van (Oost-)Tilburg verworven. Heel handig gebruikte hij vervolgens zijn functie van voogd over de pas gestichte Norbertijner abdijen om via door hem geïnspireerde schenkingen door de heren van Tilburg of hun afstammelingen aan de abdij van Tongerlo greep te krijgen op het Tilburgs gebied.
De kerk van (West-)Tilburg met het benoemingsrecht van de pastoor werd in 1232 aan die abdij overgedragen, en kort daarna ook het recht op de tienden van de opbrengst van de (ontgonnen) grond. Toen op die wijze de plaatselijke heren waren uitgeschakeld, ging de hertog zijn bezit gebruiken om zijn onderdanen aan zich te binden.
*****
http://stadsmuseum.tilburg.nl/histb/grenzen.htm
******
Hoewel de Romeinen het zo dicht aan de grens van hun Rijk gelegen gebied van de Germaanse Toxanders druk bezocht moeten hebben, zijn van hun aanwezigheid en het met hun militair succes gepaard gaande beschavingsoffensief, anders dan elders in Noord-Brabant, in en rond Tilburg nog geen duidelijke sporen aangetroffen. Wèl uit de daarop volgende Merovingische tijd, zij het dan alleen de grondsporen van nederzettingen. Van kort daarna (709 n. Chr.) dateert de schenkingsakte van hoeven in het naburige Alphen aan Sint Willibrord, die opgemaakt werd in 'Tilliburgis'.
*****
Deze plaatsaanduiding bevat een meervoudsvorm van het woord 'burgus', wat erop wijst dat hier waarschijnlijk een groter rechtsgebied binnen de Karolingische gouw Taxandria is bedoeld dan het huidige grondgebied van Tilburg. Dat klopt met het feit, dat nog tot in de 14e eeuw de toenmalige verzameling kleine nederzettingen tussen de twee 'Leij' genoemde riviertjes werd aangeduid met 'West-Tilburg' ter onderscheiding van 'Oost-Tilburg', het tegenwoordige Oisterwijk met Berkel, Udenhout en Helvoirt.
In Oisterwijk stond ook een versterkt huis dat toebehoord moet hebben aan de eerste heren van Tilburg uit het geslacht der 'Giselberten'. Diezelfde familie, van oorsprong waarschijnlijk afkomstig uit de buurt van de Zuid-Brabantse plaats Landen, waar vanouds een der kernen van het Karolingische 'huisgoed' lag, bezat in West-Tilburg het goed 'Ter Rijt'. Aan de noordelijke grens van dat domein, waar nu de Heikese kerk staat, werd een aan de heilige Dionysius toegewijde kapel gesticht, die de parochiekerk van Tilburg is geworden.
De oudste heren van Tilburg hadden hun positie waarschijnlijk nog te danken aan de versnippering van het Karolingische Rijk mede als gevolg van het leenstelsel. Een aantal van de nieuwe machthebbers gelukte het om hun gebied te vergroten. Zo ook de graven van Leuven, die hun invloedssfeer steeds verder naar het noorden uitbreidden, waardoor het hertogdom Brabant ontstond. Hertog Hendrik I stichtte op het einde van de 12e eeuw de stad 's-Hertogenbosch, waaromheen een goed georganiseerd bestuursdistrict, de Meierij, werd gevormd.
Dit ging hier en daar zeker ten koste van de kleinere machthebbers, zoals de heren van Tilburg. De hertog had al in 1222 de burcht van (Oost-)Tilburg verworven. Heel handig gebruikte hij vervolgens zijn functie van voogd over de pas gestichte Norbertijner abdijen om via door hem geïnspireerde schenkingen door de heren van Tilburg of hun afstammelingen aan de abdij van Tongerlo greep te krijgen op het Tilburgs gebied.
De kerk van (West-)Tilburg met het benoemingsrecht van de pastoor werd in 1232 aan die abdij overgedragen, en kort daarna ook het recht op de tienden van de opbrengst van de (ontgonnen) grond. Toen op die wijze de plaatselijke heren waren uitgeschakeld, ging de hertog zijn bezit gebruiken om zijn onderdanen aan zich te binden.
*****
http://stadsmuseum.tilburg.nl/histb/grenzen.htm
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
De gezamenlijke inwoners van de dorpen Tilburg en Goirle verwierven in 1329 door koop van de hertog het gemeenschappelijk gebruiksrecht van de woeste gronden: de 'gemeint'. In 1342 verleende hertog Jan III aan 'zijn mannen' van Tilburg en Goirle het recht om in eigen kring recht te spreken.
Hertogin Johanna zag zich echter in 1387 door geldgebrek gedwongen om de twee dorpen te verpanden aan de toenmalige hoogschout van de Meierij, Paulus van Haestrecht. Diens gelijknamige kleinzoon kreeg van hertog Philips de Goede het recht om voortaan de zeven schepenen, vijf voor Tilburg en twee voor Goirle, te benoemen. Die nieuwe heren hadden inmiddels een ander versterkt onderkomen in Tilburg verworven: de zogenaamde 'stenen camer' of wel het kasteel aan de Hasselt.
Daar resideerden zij bij tijd en wijle zelf, en van daaruit werden hun rechten en goederen beheerd door hun rentmeesters, welke functie herhaaldelijk samenging met die van schout van de heerlijkheid. Noch de hertogen van Brabant noch hun rechtsopvolgers uit het Bourgondische en Habsburgse huis hebben ooit het onderpand voor hun lening kunnen inlossen. Uiteindelijk kon de toenmalige heer, Adriaan van Malsen, in 1612 de heerlijkheid door koop in volle eigendom verwerven.
De opstand van de Nederlanden tegen hun souverein Philips II is in feite de ondergang geworden van het oude hertogdom Brabant. De uiteindelijk succesvolle verdediging of belegering door de Staatse legers onder de Stadhouders Maurits en Frederik Hendrik van de versterkte steden Bergen op Zoom, Breda en 's-Hertogenbosch was de reden dat bij de Vrede van Munster in 1648 de bij deze steden horende districten, het Markiezaat, de Baronie en de Meierij, als veroverd gebied mochten worden beschouwd en er een nieuwe grens dwars door de Kempen werd getrokken.
De zuidelijke grens van de heerlijkheid Tilburg en Goirle werd ook een deel van de zuidgrens van de Republiek. Maar Staats-Brabant werd geen volwaardig gewest. Het werd rechtstreeks vanuit Den Haag bestuurd, en hoewel de heren hun bijzondere rechten behielden waren de 'plakkaten' van de Staten-Generaal uiteindelijk bepalend voor de inrichting van het plaatselijk bestuur en de rechten van de inwoners.
Aan deze situatie kwam pas een einde door de gebeurtenissen van 1794-1795. Na de inval van de Fransen werd de Bataafse Republiek gesticht en daarin kreeg Noord-Brabant een gelijkberechtigde status. Het werd een gewest waarvan de 'Representanten' onder het voorzitterschap van de Tilburgse patriot Pieter Vreede voor het eerst op 11 juni 1795 in zijn woonplaats bijeenkwamen. De rechten van de heren vervielen en voor de door hen benoemde schepenbank kwam in dat jaar ook een gekozen dorpsbestuur in de plaats. Het al langer wat zelfstandiger bestuurde Goirle werd in 1803 formeel een aparte gemeente. Tilburg zelf kreeg in 1809 van koning Lodewijk Napoleon de status van stad.
Het Franse Keizerrijk zou in 1810 door het wegvallen van de staatsgrens weer eenheid in het hertogdom Brabant hebben kunnen brengen, ware het niet dat toen ook een nieuwe indeling in departementen van kracht werd. Tilburg behoorde tot het departement van de 'Monden van de Rijn', het gebied ten zuidwesten daarvan werd het departement van de 'Beide Nethen'.
Ook in het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden kwam die eenheid niet. De grens van vóór 1795 werd in grote lijnen hersteld als die tussen de provincies Noord-Brabant enerzijds en Antwerpen en Limburg anderzijds, en werd daarmee na 1831 ook opnieuw de staatsgrens. Behalve een kleine correctie bij Riel zijn de grenzen van de gemeente Tilburg tussen 1803 en 1997 niet meer gewijzigd. Onderzoek door de 'Commissie Schampers' maakte duidelijk dat gemeentelijke herindeling onherroepelijk moest plaatsvinden. Op 1 januari 1997 zijn de gemeenten Tilburg, Berkel-Enschot (behalve de kern Heukelom) en Udenhout (behalve de kern Biezenmortel) samengevoegd tot de nieuwe gemeente Tilburg.
********

http://stadsmuseum.tilburg.nl/
Hertogin Johanna zag zich echter in 1387 door geldgebrek gedwongen om de twee dorpen te verpanden aan de toenmalige hoogschout van de Meierij, Paulus van Haestrecht. Diens gelijknamige kleinzoon kreeg van hertog Philips de Goede het recht om voortaan de zeven schepenen, vijf voor Tilburg en twee voor Goirle, te benoemen. Die nieuwe heren hadden inmiddels een ander versterkt onderkomen in Tilburg verworven: de zogenaamde 'stenen camer' of wel het kasteel aan de Hasselt.
Daar resideerden zij bij tijd en wijle zelf, en van daaruit werden hun rechten en goederen beheerd door hun rentmeesters, welke functie herhaaldelijk samenging met die van schout van de heerlijkheid. Noch de hertogen van Brabant noch hun rechtsopvolgers uit het Bourgondische en Habsburgse huis hebben ooit het onderpand voor hun lening kunnen inlossen. Uiteindelijk kon de toenmalige heer, Adriaan van Malsen, in 1612 de heerlijkheid door koop in volle eigendom verwerven.
De opstand van de Nederlanden tegen hun souverein Philips II is in feite de ondergang geworden van het oude hertogdom Brabant. De uiteindelijk succesvolle verdediging of belegering door de Staatse legers onder de Stadhouders Maurits en Frederik Hendrik van de versterkte steden Bergen op Zoom, Breda en 's-Hertogenbosch was de reden dat bij de Vrede van Munster in 1648 de bij deze steden horende districten, het Markiezaat, de Baronie en de Meierij, als veroverd gebied mochten worden beschouwd en er een nieuwe grens dwars door de Kempen werd getrokken.
De zuidelijke grens van de heerlijkheid Tilburg en Goirle werd ook een deel van de zuidgrens van de Republiek. Maar Staats-Brabant werd geen volwaardig gewest. Het werd rechtstreeks vanuit Den Haag bestuurd, en hoewel de heren hun bijzondere rechten behielden waren de 'plakkaten' van de Staten-Generaal uiteindelijk bepalend voor de inrichting van het plaatselijk bestuur en de rechten van de inwoners.
Aan deze situatie kwam pas een einde door de gebeurtenissen van 1794-1795. Na de inval van de Fransen werd de Bataafse Republiek gesticht en daarin kreeg Noord-Brabant een gelijkberechtigde status. Het werd een gewest waarvan de 'Representanten' onder het voorzitterschap van de Tilburgse patriot Pieter Vreede voor het eerst op 11 juni 1795 in zijn woonplaats bijeenkwamen. De rechten van de heren vervielen en voor de door hen benoemde schepenbank kwam in dat jaar ook een gekozen dorpsbestuur in de plaats. Het al langer wat zelfstandiger bestuurde Goirle werd in 1803 formeel een aparte gemeente. Tilburg zelf kreeg in 1809 van koning Lodewijk Napoleon de status van stad.
Het Franse Keizerrijk zou in 1810 door het wegvallen van de staatsgrens weer eenheid in het hertogdom Brabant hebben kunnen brengen, ware het niet dat toen ook een nieuwe indeling in departementen van kracht werd. Tilburg behoorde tot het departement van de 'Monden van de Rijn', het gebied ten zuidwesten daarvan werd het departement van de 'Beide Nethen'.
Ook in het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden kwam die eenheid niet. De grens van vóór 1795 werd in grote lijnen hersteld als die tussen de provincies Noord-Brabant enerzijds en Antwerpen en Limburg anderzijds, en werd daarmee na 1831 ook opnieuw de staatsgrens. Behalve een kleine correctie bij Riel zijn de grenzen van de gemeente Tilburg tussen 1803 en 1997 niet meer gewijzigd. Onderzoek door de 'Commissie Schampers' maakte duidelijk dat gemeentelijke herindeling onherroepelijk moest plaatsvinden. Op 1 januari 1997 zijn de gemeenten Tilburg, Berkel-Enschot (behalve de kern Heukelom) en Udenhout (behalve de kern Biezenmortel) samengevoegd tot de nieuwe gemeente Tilburg.
********

http://stadsmuseum.tilburg.nl/
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
3. Ruimtelijk patroon
***
Anders dan in de oude steden is in Tilburg nog steeds in het stratenpatroon van de tot ca. 1930 gegroeide bebouwde kom de structuur van de oorspronkelijke agrarische nederzetting terug te vinden. Het patroon van driehoekige pleinen met daartussen flauw gebogen verbindingswegen waarlangs de oudere bebouwing als het ware naar elkaar toegegroeid is, stamt in feite nog uit de tijd van de eerste ontginning van de grond, zo'n duizend jaar geleden. Toen zich binnen dit netvormige patroon van boerengehuchten een kerkelijk en bestuurlijk centrum ontwikkelde, zo vanaf de 15e eeuw, ontstond een tweede netwerk van wegen die een kortere verbinding boden vanaf de verder gelegen delen naar dat centrum. Dat waren de kerkpaden en de afsnijdingen van de oudere bochtige hoofdwegen.
Pas vanaf het eind van de 18e eeuw werden planmatig hoofdverkeerswegen naar buiten aangelegd, die aanvankelijk aan de rand van de bebouwde kom aansloten op het oorspronkelijke patroon, en pas in deze eeuw radicaal daar doorheen gingen snijden.
****
Anders dan in de oude steden is in Tilburg nog steeds in het stratenpatroon van de tot ca. 1930 gegroeide bebouwde kom de structuur van de oorspronkelijke agrarische nederzetting terug te vinden. Het patroon van driehoekige pleinen met daartussen flauw gebogen verbindingswegen waarlangs de oudere bebouwing als het ware naar elkaar toegegroeid is, stamt in feite nog uit de tijd van de eerste ontginning van de grond, zo'n duizend jaar geleden. Toen zich binnen dit netvormige patroon van boerengehuchten een kerkelijk en bestuurlijk centrum ontwikkelde, zo vanaf de 15e eeuw, ontstond een tweede netwerk van wegen die een kortere verbinding boden vanaf de verder gelegen delen naar dat centrum. Dat waren de kerkpaden en de afsnijdingen van de oudere bochtige hoofdwegen.
Pas vanaf het eind van de 18e eeuw werden planmatig hoofdverkeerswegen naar buiten aangelegd, die aanvankelijk aan de rand van de bebouwde kom aansloten op het oorspronkelijke patroon, en pas in deze eeuw radicaal daar doorheen gingen snijden.
Niet alleen landwegen, maar ook waterwegen zoals het Wilhelminakanaal en natuurlijk al eerder de spoorwegen. Toen in Tilburg de industrie zich ontwikkelde boden de gaten in het net, de akkergebieden tussen de 'herdgangen' een ideale mogelijkheid voor de vestiging van fabriekscomplexen en ook was daar de ruimte om door middel van volkswoningbouw de eerste grote bevolkingsaanwas op te vangen. Eigenlijk hadden de heren van Tilburg al in de 15e eeuw met hun kasteel aan de Hasselt hetzelfde gedaan. Ook dat stond tussen de oudere kernen in. Tilburg is dus vanaf de middeleeuwen tot aan de dertiger jaren van deze eeuw voortdurend 'ingebreid'.
De grote uitbreidingen kwamen pas na de Tweede Wereldoorlog. Die gingen de door ir. Rückert in 1917 al ontworpen ruime gordel van ringbanen zelfs ver te buiten. Tilburg ontwikkelt zich nu langzamerhand tot een 'bandstad' met als as de spoorlijn naar Breda.
Hoewel het historisch gegroeide patroon binnen de ringbanen nog duidelijk aanwezig is, is Tilburg de laatste decennia van aanblik sterk veranderd. De skyline van de stad wordt niet meer zoals vroeger in de eerste plaats beheerst door de torens van de vele parochiekerken en de schoorstenen van de textielfabrieken, maar meer door de hoogbouw van de nieuwe woonwijken, die zowel aan de rand van de stad als ook op de terreinen van de gesloopte wolindustrie is neergezet.
Die nieuwe woningen waren hard nodig. De bevolking van Tilburg was altijd al talrijk geweest, maar door de grote spreiding over het grondgebied toch ook tamelijk dun. Nog in de 19e eeuw bood de stad een landelijke aanblik, en veel arbeiders bezaten ook nog een stukje grond, waarvan de opbrengst voor eigen behoefte werd gebruikt.
De bevolking begon echter vanaf het eind van de 18e eeuw steeds sneller te groeien, zowel door natuurlijke aanwas als door toeloop voornamelijk vanuit de nabije omgeving. Omstreeks 1800 telde Tilburg bijna 10.000 inwoners. Dit aantal groeide tot 14.500 in 1850 en vervolgens tot ruim 40.000 in 1900. De 100.000 werd in 1941 gehaald en kort voor de gemeentelijke herindeling kon de 160.000ste inwoner worden ingeschreven. Nu hebben Tilburg, Udenhout en Berkel-Enschot samen 190.000 inwoners.
De verandering van plattelands- naar stedelijke samenleving lokte ook de vraag uit naar meer grootschalige voorzieningen. Een der 'herdgangen', Kerk en Heuvel, waar vanouds al het kerkelijk en bestuurlijk zwaartepunt van het dorp lag, groeide uit tot stadscentrum. Het verstedelijkingsproces dat onmiskenbaar in de aard en kwaliteit van de bebouwing tot uiting kwam zette zich gaandeweg naar het noorden voort richting Wilhelminapark, de oude 'herdgang' Veldhoven.
Toch had dit centrum nog lang niet de voor een stad met een dergelijk inwoneraantal gebruikelijke allure. Die is er door de grote planmatige doorbraken en saneringen, gepaard gaande met de nieuwbouw van winkels, stadhuis en schouwburg en ander stedelijke voorzieningen, pas vanaf de zestiger jaren enigszins gekomen. Nieuwe industrieterreinen en woonwijken werden nu buiten de ringbanen rond de stad ruwweg over het bestaande landschap heen geprojecteerd. Daarin was ook plaats voor ambitieuze nieuwbouw van onderwijsinstituten als de toenmalige Katholieke Hogeschool (nu KUB) en van de ziekenhuizen. Tilburg eiste zijn plaats op in wat tegenwoordig de 'Brabantse stedenrij' genoemd wordt. Meteen kwam er toen echter ook twijfel aan en publieke discussie over de juistheid van zulke radicale ingrepen in een historisch gegroeide structuur. Dat heeft samen met veranderende inzichten op het gebied van stadsvernieuwing en verkeerstechniek geleid tot een nieuwe stedenbouwkundige visie, die neergelegd werd in een aantal opeenvolgende nota's, en inmiddels in deelplannen wordt gerealiseerd. Een winkelcentrum als 'Emmapassage', het tweede en derde stadskantoor, Interpolis en het kunstcluster zijn enige voorbeelden die deze nieuwe fase in de ontwikkeling van de stad markeren.
*****
http://stadsmuseum.tilburg.nl/
***
Anders dan in de oude steden is in Tilburg nog steeds in het stratenpatroon van de tot ca. 1930 gegroeide bebouwde kom de structuur van de oorspronkelijke agrarische nederzetting terug te vinden. Het patroon van driehoekige pleinen met daartussen flauw gebogen verbindingswegen waarlangs de oudere bebouwing als het ware naar elkaar toegegroeid is, stamt in feite nog uit de tijd van de eerste ontginning van de grond, zo'n duizend jaar geleden. Toen zich binnen dit netvormige patroon van boerengehuchten een kerkelijk en bestuurlijk centrum ontwikkelde, zo vanaf de 15e eeuw, ontstond een tweede netwerk van wegen die een kortere verbinding boden vanaf de verder gelegen delen naar dat centrum. Dat waren de kerkpaden en de afsnijdingen van de oudere bochtige hoofdwegen.
Pas vanaf het eind van de 18e eeuw werden planmatig hoofdverkeerswegen naar buiten aangelegd, die aanvankelijk aan de rand van de bebouwde kom aansloten op het oorspronkelijke patroon, en pas in deze eeuw radicaal daar doorheen gingen snijden.
****
Anders dan in de oude steden is in Tilburg nog steeds in het stratenpatroon van de tot ca. 1930 gegroeide bebouwde kom de structuur van de oorspronkelijke agrarische nederzetting terug te vinden. Het patroon van driehoekige pleinen met daartussen flauw gebogen verbindingswegen waarlangs de oudere bebouwing als het ware naar elkaar toegegroeid is, stamt in feite nog uit de tijd van de eerste ontginning van de grond, zo'n duizend jaar geleden. Toen zich binnen dit netvormige patroon van boerengehuchten een kerkelijk en bestuurlijk centrum ontwikkelde, zo vanaf de 15e eeuw, ontstond een tweede netwerk van wegen die een kortere verbinding boden vanaf de verder gelegen delen naar dat centrum. Dat waren de kerkpaden en de afsnijdingen van de oudere bochtige hoofdwegen.
Pas vanaf het eind van de 18e eeuw werden planmatig hoofdverkeerswegen naar buiten aangelegd, die aanvankelijk aan de rand van de bebouwde kom aansloten op het oorspronkelijke patroon, en pas in deze eeuw radicaal daar doorheen gingen snijden.
Niet alleen landwegen, maar ook waterwegen zoals het Wilhelminakanaal en natuurlijk al eerder de spoorwegen. Toen in Tilburg de industrie zich ontwikkelde boden de gaten in het net, de akkergebieden tussen de 'herdgangen' een ideale mogelijkheid voor de vestiging van fabriekscomplexen en ook was daar de ruimte om door middel van volkswoningbouw de eerste grote bevolkingsaanwas op te vangen. Eigenlijk hadden de heren van Tilburg al in de 15e eeuw met hun kasteel aan de Hasselt hetzelfde gedaan. Ook dat stond tussen de oudere kernen in. Tilburg is dus vanaf de middeleeuwen tot aan de dertiger jaren van deze eeuw voortdurend 'ingebreid'.
De grote uitbreidingen kwamen pas na de Tweede Wereldoorlog. Die gingen de door ir. Rückert in 1917 al ontworpen ruime gordel van ringbanen zelfs ver te buiten. Tilburg ontwikkelt zich nu langzamerhand tot een 'bandstad' met als as de spoorlijn naar Breda.
Hoewel het historisch gegroeide patroon binnen de ringbanen nog duidelijk aanwezig is, is Tilburg de laatste decennia van aanblik sterk veranderd. De skyline van de stad wordt niet meer zoals vroeger in de eerste plaats beheerst door de torens van de vele parochiekerken en de schoorstenen van de textielfabrieken, maar meer door de hoogbouw van de nieuwe woonwijken, die zowel aan de rand van de stad als ook op de terreinen van de gesloopte wolindustrie is neergezet.
Die nieuwe woningen waren hard nodig. De bevolking van Tilburg was altijd al talrijk geweest, maar door de grote spreiding over het grondgebied toch ook tamelijk dun. Nog in de 19e eeuw bood de stad een landelijke aanblik, en veel arbeiders bezaten ook nog een stukje grond, waarvan de opbrengst voor eigen behoefte werd gebruikt.
De bevolking begon echter vanaf het eind van de 18e eeuw steeds sneller te groeien, zowel door natuurlijke aanwas als door toeloop voornamelijk vanuit de nabije omgeving. Omstreeks 1800 telde Tilburg bijna 10.000 inwoners. Dit aantal groeide tot 14.500 in 1850 en vervolgens tot ruim 40.000 in 1900. De 100.000 werd in 1941 gehaald en kort voor de gemeentelijke herindeling kon de 160.000ste inwoner worden ingeschreven. Nu hebben Tilburg, Udenhout en Berkel-Enschot samen 190.000 inwoners.
De verandering van plattelands- naar stedelijke samenleving lokte ook de vraag uit naar meer grootschalige voorzieningen. Een der 'herdgangen', Kerk en Heuvel, waar vanouds al het kerkelijk en bestuurlijk zwaartepunt van het dorp lag, groeide uit tot stadscentrum. Het verstedelijkingsproces dat onmiskenbaar in de aard en kwaliteit van de bebouwing tot uiting kwam zette zich gaandeweg naar het noorden voort richting Wilhelminapark, de oude 'herdgang' Veldhoven.
Toch had dit centrum nog lang niet de voor een stad met een dergelijk inwoneraantal gebruikelijke allure. Die is er door de grote planmatige doorbraken en saneringen, gepaard gaande met de nieuwbouw van winkels, stadhuis en schouwburg en ander stedelijke voorzieningen, pas vanaf de zestiger jaren enigszins gekomen. Nieuwe industrieterreinen en woonwijken werden nu buiten de ringbanen rond de stad ruwweg over het bestaande landschap heen geprojecteerd. Daarin was ook plaats voor ambitieuze nieuwbouw van onderwijsinstituten als de toenmalige Katholieke Hogeschool (nu KUB) en van de ziekenhuizen. Tilburg eiste zijn plaats op in wat tegenwoordig de 'Brabantse stedenrij' genoemd wordt. Meteen kwam er toen echter ook twijfel aan en publieke discussie over de juistheid van zulke radicale ingrepen in een historisch gegroeide structuur. Dat heeft samen met veranderende inzichten op het gebied van stadsvernieuwing en verkeerstechniek geleid tot een nieuwe stedenbouwkundige visie, die neergelegd werd in een aantal opeenvolgende nota's, en inmiddels in deelplannen wordt gerealiseerd. Een winkelcentrum als 'Emmapassage', het tweede en derde stadskantoor, Interpolis en het kunstcluster zijn enige voorbeelden die deze nieuwe fase in de ontwikkeling van de stad markeren.
*****
http://stadsmuseum.tilburg.nl/
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
4. Economische ontwikkeling
**********************
De exploitatie van de heidebodem en de noodzaak om de dorre akkers voortdurend van mest te voorzien leidde ertoe, dat al van stond af aan de schapenteelt wijd verbreid was in de Kempen. Mogelijk is die zelfs van hogerhand bevorderd door de eigenaars van de pachthoeven zoals in Tilburg de abdij van Tongerlo. Grondexploitatie en productie van grondstoffen voor de prille plattelandsindustrie gingen dus hand in hand. Waar deze nijverheid steeds belangrijker werd, omdat ze door lagere kosten kon concurreren met de duurdere producten van de stedelijke nijverheid, en tegelijkertijd de landbouwmethoden verbeterden, waardoor men minder van de schapenmest afhankelijk werd, ontstond de noodzaak om wol van elders in te voeren, zoals uit Spanje.
Zo werd Tilburg in de loop van de 16e eeuw reeds een centrum van wolhandel en fabricage van voor export bestemde wollen stoffen. Dit trok ook belangstelling van buiten aan. Kapitaalkrachtige ondernemers, eerst uit de Brabantse steden en later vooral uit Holland, lieten voor hun rekening vaak via inheemse tussenpersonen door de relatief goedkope arbeidskrachten in Tilburg ruwe lakens weven die in de steden tot eindproduct werden afgewerkt. De succesrijkste Tilburgers gingen in de loop van de 17e en 18e eeuw ook voor eigen rekening werken en handelen, of ze trokken naar textielcentra als Rotterdam en Leiden, maar hielden de relatie met hun plaats van herkomst aan.
In 1651 kreeg Tilburg een bevoorrechte positie, doordat het met betrekking tot in- en uitvoerrechten voortaan beschouwd werd als Hollands gebied.
Op het eind van de 18e eeuw kwam er een belangrijke verandering. Toen gingen ondernemers ertoe over om onderdelen van de productie op grote schaal te concentreren in fabrieksgebouwen.
Begunstigd door veranderingen in de economische politiek en de vergroting van de afzetmogelijkheden met name door de behoeften van de legers aan uniformstoffen, is Tilburg zo het wolcentrum van Nederland geworden. Daar kwam nog bij dat de ondernemers al vroeg de voordelen van de nieuwe technologische ontwikkelingen inzagen. Ze trokken naar het buitenland om hun kennis te vergroten. Al in 1827 werd, niet zonder tegenstand overigens van de arbeiders, de eerste stoommachine geïnstalleerd in de fabriek van Pieter van Dooren.
Die unieke positie van 'de wolstad van Nederland' is, uiteraard met 'ups and downs' eigenlijk zo gebleven tot omstreeks 1960. De textielfabrieken bepaalden het economisch profiel en daarmee ook het gezicht van de stad. Toen echter kort daarna onder invloed van zowel internationale ontwikkelingen, met name de opkomst van de industrie in Zuid-Europa en de derde wereld, als ook in die nieuwe omstandigheden falend ondernemerschap, de Nederlandse textielnijverheid ten onderging, was dat vooral voor Tilburg een grote klap. Noodoplossingen als fusies en specialisatie hebben maar beperkt succes gehad. De fabrieken kwamen leeg te staan en werden afgebroken of in een enkel geval verbouwd voor hergebruik, zoals door het Nederlands Textielmuseum en het Gemeentearchief.
Gelukkig heeft men alternatieven gevonden. Met de textielnijverheid hing het ontstaan van een machine-industrie nauw samen. Die vakkennis kon op andere terreinen gericht worden.
Overigens werd al in 1868 de centrale werkplaats van de Nederlandse Spoorwegen in Tilburg gevestigd. Inheemse voerlieden, vooral stammend uit die families die nog lang het boerenbedrijf trouw waren gebleven, zorgden vanouds voor de aan- en afvoer van producten voor en van de textielnijverheid. Deze ondernemers hebben, geholpen door de goede ligging van de stad midden tussen belangrijke economische centra, hun bedrijfjes weten uit te bouwen tot grootschalige transportondernemingen.
De samenwerking tussen textielfabrikanten was aanleiding voor het ontstaan van landelijke organisaties op dat terrein, die veelal hun zetel in Tilburg kregen en waar bovendien aanzienlijke pensioenfondsen werden beheerd. Daarnaast vestigde de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond haar hoofdkantoor en dat van haar verzekeringsbedrijf in deze stad. Dit oefende weer een zekere aantrekkingskracht op andere soortgelijke instellingen uit en zo werd Tilburg een belangrijk centrum voor dienstverlening en vervoer.
Allengs werd de betrekkelijk jonge stad toch ook verzorgingscentrum voor een steeds wijder omgeving. Dat verklaart het ontstaan van een levendig winkelcentrum, maar ook is dat de grondslag geweest voor de opmerkelijke bloei van zo'n specifieke handel als die in wijnen en gedestilleerd. Een van die wijnhandelaren heeft het overigens in het begin van deze eeuw aangedurfd om zich zakelijk te interesseren in de opkomende elektronische industrie. Het mede door hem opgerichte bedrijf, dat inmiddels allang deel is gaan uitmaken van een wereldwijd concern, heeft jarenlang meer arbeidskrachten gevraagd, dan Tilburg kon leveren, waardoor een drukke pendel vanuit de Belgische Kempen ontstond.
Dat zou allemaal nog niet voldoende zijn geweest voor het op peil houden van de werkgelegenheid als daar niet in de laatste jaren door een alert industrievestigingsbeleid vooral ook de zogenaamde 'high tech'-bedrijven, de fotografische en de farmaceutische industrie waren bijgekomen. Over Tilburg als toeristisch, medisch en onderwijscentrum komen we nog te spreken.
***********
http://stadsmuseum.tilburg.nl/
**********************
De exploitatie van de heidebodem en de noodzaak om de dorre akkers voortdurend van mest te voorzien leidde ertoe, dat al van stond af aan de schapenteelt wijd verbreid was in de Kempen. Mogelijk is die zelfs van hogerhand bevorderd door de eigenaars van de pachthoeven zoals in Tilburg de abdij van Tongerlo. Grondexploitatie en productie van grondstoffen voor de prille plattelandsindustrie gingen dus hand in hand. Waar deze nijverheid steeds belangrijker werd, omdat ze door lagere kosten kon concurreren met de duurdere producten van de stedelijke nijverheid, en tegelijkertijd de landbouwmethoden verbeterden, waardoor men minder van de schapenmest afhankelijk werd, ontstond de noodzaak om wol van elders in te voeren, zoals uit Spanje.
Zo werd Tilburg in de loop van de 16e eeuw reeds een centrum van wolhandel en fabricage van voor export bestemde wollen stoffen. Dit trok ook belangstelling van buiten aan. Kapitaalkrachtige ondernemers, eerst uit de Brabantse steden en later vooral uit Holland, lieten voor hun rekening vaak via inheemse tussenpersonen door de relatief goedkope arbeidskrachten in Tilburg ruwe lakens weven die in de steden tot eindproduct werden afgewerkt. De succesrijkste Tilburgers gingen in de loop van de 17e en 18e eeuw ook voor eigen rekening werken en handelen, of ze trokken naar textielcentra als Rotterdam en Leiden, maar hielden de relatie met hun plaats van herkomst aan.
In 1651 kreeg Tilburg een bevoorrechte positie, doordat het met betrekking tot in- en uitvoerrechten voortaan beschouwd werd als Hollands gebied.
Op het eind van de 18e eeuw kwam er een belangrijke verandering. Toen gingen ondernemers ertoe over om onderdelen van de productie op grote schaal te concentreren in fabrieksgebouwen.
Begunstigd door veranderingen in de economische politiek en de vergroting van de afzetmogelijkheden met name door de behoeften van de legers aan uniformstoffen, is Tilburg zo het wolcentrum van Nederland geworden. Daar kwam nog bij dat de ondernemers al vroeg de voordelen van de nieuwe technologische ontwikkelingen inzagen. Ze trokken naar het buitenland om hun kennis te vergroten. Al in 1827 werd, niet zonder tegenstand overigens van de arbeiders, de eerste stoommachine geïnstalleerd in de fabriek van Pieter van Dooren.
Die unieke positie van 'de wolstad van Nederland' is, uiteraard met 'ups and downs' eigenlijk zo gebleven tot omstreeks 1960. De textielfabrieken bepaalden het economisch profiel en daarmee ook het gezicht van de stad. Toen echter kort daarna onder invloed van zowel internationale ontwikkelingen, met name de opkomst van de industrie in Zuid-Europa en de derde wereld, als ook in die nieuwe omstandigheden falend ondernemerschap, de Nederlandse textielnijverheid ten onderging, was dat vooral voor Tilburg een grote klap. Noodoplossingen als fusies en specialisatie hebben maar beperkt succes gehad. De fabrieken kwamen leeg te staan en werden afgebroken of in een enkel geval verbouwd voor hergebruik, zoals door het Nederlands Textielmuseum en het Gemeentearchief.
Gelukkig heeft men alternatieven gevonden. Met de textielnijverheid hing het ontstaan van een machine-industrie nauw samen. Die vakkennis kon op andere terreinen gericht worden.
Overigens werd al in 1868 de centrale werkplaats van de Nederlandse Spoorwegen in Tilburg gevestigd. Inheemse voerlieden, vooral stammend uit die families die nog lang het boerenbedrijf trouw waren gebleven, zorgden vanouds voor de aan- en afvoer van producten voor en van de textielnijverheid. Deze ondernemers hebben, geholpen door de goede ligging van de stad midden tussen belangrijke economische centra, hun bedrijfjes weten uit te bouwen tot grootschalige transportondernemingen.
De samenwerking tussen textielfabrikanten was aanleiding voor het ontstaan van landelijke organisaties op dat terrein, die veelal hun zetel in Tilburg kregen en waar bovendien aanzienlijke pensioenfondsen werden beheerd. Daarnaast vestigde de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond haar hoofdkantoor en dat van haar verzekeringsbedrijf in deze stad. Dit oefende weer een zekere aantrekkingskracht op andere soortgelijke instellingen uit en zo werd Tilburg een belangrijk centrum voor dienstverlening en vervoer.
Allengs werd de betrekkelijk jonge stad toch ook verzorgingscentrum voor een steeds wijder omgeving. Dat verklaart het ontstaan van een levendig winkelcentrum, maar ook is dat de grondslag geweest voor de opmerkelijke bloei van zo'n specifieke handel als die in wijnen en gedestilleerd. Een van die wijnhandelaren heeft het overigens in het begin van deze eeuw aangedurfd om zich zakelijk te interesseren in de opkomende elektronische industrie. Het mede door hem opgerichte bedrijf, dat inmiddels allang deel is gaan uitmaken van een wereldwijd concern, heeft jarenlang meer arbeidskrachten gevraagd, dan Tilburg kon leveren, waardoor een drukke pendel vanuit de Belgische Kempen ontstond.
Dat zou allemaal nog niet voldoende zijn geweest voor het op peil houden van de werkgelegenheid als daar niet in de laatste jaren door een alert industrievestigingsbeleid vooral ook de zogenaamde 'high tech'-bedrijven, de fotografische en de farmaceutische industrie waren bijgekomen. Over Tilburg als toeristisch, medisch en onderwijscentrum komen we nog te spreken.
***********
http://stadsmuseum.tilburg.nl/
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
5. Verbindingen
****
Zeker toen de grens met de Zuidelijke Nederlanden een feit was geworden, heeft Tilburg tot een eind in de 19e eeuw vrij geïsoleerd gelegen ten opzichte van het bovenlokale wegennet. Alleen een oude verbinding van Den Bosch via Turnhout naar Brussel liep over Tilburg. De economisch gezien veel belangrijkere weg Den Bosch - Breda - Antwerpen liep ver noordelijk langs het dorp en de baan van de Moerdijk naar Maastricht ging er ten zuiden langs over Alphen. De op oudere kaarten en in allerlei akten voorkomende heerbanen hadden slechts een beperkt interlokale betekenis. Voor de aan- en afvoer van grondstoffen en producten voor de prille industrie per wagen van en naar de grotere handelscentra was men eigenlijk op zichzelf aangewezen. Tilburgse voerlieden trokken met hun karren alle kanten op, maar al in de 16e eeuw en zeker na 1648 vooral naar Holland.
Pas in 1781 werd de diligence-dienst Den Bosch-Breda via Tilburg verlegd. Toch moeten gezien het groot aantal herbergen heel wat reizigers van de rechte weg zijn afgeweken om het dorp als pleisterplaats te kiezen. Bovendien trok de wolindustrie al snel nog al wat zakenlieden aan.
Tilburg lag ook niet aan bevaarbaar water. Daarvoor moest men eerst over land naar Waalwijk en Heusden. Die verbinding, die ook de voornaamste route naar de Noordelijke gewesten vormde, was dan ook tot in deze eeuw van zeer groot belang. Dit gold temeer daar veel Tilburgers zich bezig hielden met de zogenaamde 'vetweiderij', het telen van slachtvee op de veel betere weidegronden in het gebied van de Langstraat. De Koestraat loopt nog steeds vanaf de Heuvel, waarop zeker sinds 1659 veemarkten werden gehouden naar het noorden. Tevoren werden vee en andere waar al verhandeld op de weekmarkten bij de Kerk. Daartoe en voor vier jaarmarkten op de Heuvel had Philips II in 1575 een octrooi verleend. De verbinding tussen deze twee, altijd rivaliserende handelscentra, de huidige Heuvelstraat, was ook de eerste zo geheten 'Steenweg' van het dorp. Die bestrating werd in 1659 voltooid en twee jaar later doorgetrokken over de huidige Nieuwlandstraat.
De verbindingswegen naar buiten bleven veel langer ongeplaveid. Pas het nationaal wegenplan van 1816 voorzag in een steenweg tussen Breda en Den Bosch, onderdeel van de verbinding Tholen-Grave, maar deze zou tot groot misnoegen van de Tilburgse bestuurderen weer ten noorden langs hun stad gaan. Hun protesten hadden succes. In 1821 werd besloten de weg door Tilburg te laten gaan. In 1825 bereikte de aanleg in de westelijke stadsgrens. Enige jaren eerder werd op particuliere kosten de Korvelseweg, deel van de oude route naar Breda, verhard.
Dat was daarom ook van belang omdat hierop de in 1854 gereed gekomen nieuwe weg via Goirle naar de grens bij Poppel kon aansluiten, waarop dan weer eenzelfde weg Turnhout-Poppel aansloot. Vanaf die tijd zijn successievelijk alle uitvalswegen verhard, maar de interlokale verbindingen liepen tot de sluiting van het ringbanenstelsel in de vijftiger jaren nog dwars door het centrum.

Daarna is onder invloed van de explosieve groei van het gemotoriseerde verkeer in Nederland een stelsel van autowegen aangelegd, waarin ook Tilburg werd opgenomen. Dat had weer tot gevolg, dat men de binnenstad door middel van ingrijpende doorbraken en de aanleg van een zogenaamde 'binnenring' meende te moeten ontsluiten, een opvatting waarop men gedeeltelijk weer gaat terugkomen.
In de loop van de eerste helft van de 19e eeuw werden met meer of minder zakelijk succes een aantal diligence-diensten op de omringende plaatsen geëxploiteerd.
In 1863 kreeg die op Breda concurrentie van de spoorweg, die toen met veel vertoon door minister Thorbecke werd geopend. Het was de eerste aansluiting op het net van de Staatsspoorwegen nadat een aantal eerdere concessies aan meestal Belgische particuliere maatschappijen tot niets hadden geleid. De lijn hield voorlopig nog in Tilburg op. Pas in 1866 werd deze via Boxtel en Eindhoven met Venlo en vandaar met Maastricht verbonden. 's-Hertogenbosch kon pas in 1868 via de omweg langs Boxtel bereikt worden en eerst veel later in 1881 rechtstreeks. Merkwaardigerwijs heeft een veel vroeger plan van een particuliere onderneming voor een verbinding van Nijmegen via de Brabantse hoofdstad en Tilburg op het Belgische spoorwegnet geleid tot een eerdere directe verbinding met Turnhout. De eerste trein vertrok naar daar op 1 oktober 1867. De laatste is echter inmiddels ook vertrokken. De normale passagiersdienst sloot al in 1934, aan de goederendienst kwam in 1973 een einde. Daarna reed er van 1974 tot 1981 nog een toeristische stoomtrein tot Baarle-Nassau en nu is het tracé herschapen in een recreatief fietspad.
Rond de eeuwwisseling zijn nog een aantal buurtspoorwegen aangelegd zoals die naar Waalwijk, die naar Dongen, en die via Goirle naar Hilvarenbeek en zo verder achter Esbeek de grens over, aansluitend op het Belgische net (1909). Die laatste stoomtramlijn heeft maar tot 1935 dienst gedaan.
Dit vervoer per rail is sindsdien al lang geheel verdrongen door het busvervoer over de weg. In deze contreien wordt dit gedaan door de B.B.A. maatschappij, die in samenwerking met Belgische "be lijn" ook een verbinding met Turnhout verzorgt.
De eerste plannen om Tilburg door een kanaal met het stroomgebied van de Mark en daardoor met de delta te verbinden zijn al in de 18e eeuw gemaakt. In de vorige eeuw werd voor zo'n project een maatschappij opgericht, die echter geen succes had. Pas in 1909 werd het eerste stuk van een kanaal van de monding van de Donge naar de Zuid-Willemsvaart aanbesteed. Dit Wilhelminakanaal, dat in een grote boog om Tilburg heenloopt en insteekhavens en loswallen kreeg bij een aantal industrie-terreinen, is in 1923 voltooid. Een enige decennia geleden nog opduikend ontwerp voor een verbinding van dit kanaal met die in de Belgische Kempen ter hoogte van Postel is nooit gerealiseerd.
***********
http://stadsmuseum.tilburg.nl/
****
Zeker toen de grens met de Zuidelijke Nederlanden een feit was geworden, heeft Tilburg tot een eind in de 19e eeuw vrij geïsoleerd gelegen ten opzichte van het bovenlokale wegennet. Alleen een oude verbinding van Den Bosch via Turnhout naar Brussel liep over Tilburg. De economisch gezien veel belangrijkere weg Den Bosch - Breda - Antwerpen liep ver noordelijk langs het dorp en de baan van de Moerdijk naar Maastricht ging er ten zuiden langs over Alphen. De op oudere kaarten en in allerlei akten voorkomende heerbanen hadden slechts een beperkt interlokale betekenis. Voor de aan- en afvoer van grondstoffen en producten voor de prille industrie per wagen van en naar de grotere handelscentra was men eigenlijk op zichzelf aangewezen. Tilburgse voerlieden trokken met hun karren alle kanten op, maar al in de 16e eeuw en zeker na 1648 vooral naar Holland.
Pas in 1781 werd de diligence-dienst Den Bosch-Breda via Tilburg verlegd. Toch moeten gezien het groot aantal herbergen heel wat reizigers van de rechte weg zijn afgeweken om het dorp als pleisterplaats te kiezen. Bovendien trok de wolindustrie al snel nog al wat zakenlieden aan.
Tilburg lag ook niet aan bevaarbaar water. Daarvoor moest men eerst over land naar Waalwijk en Heusden. Die verbinding, die ook de voornaamste route naar de Noordelijke gewesten vormde, was dan ook tot in deze eeuw van zeer groot belang. Dit gold temeer daar veel Tilburgers zich bezig hielden met de zogenaamde 'vetweiderij', het telen van slachtvee op de veel betere weidegronden in het gebied van de Langstraat. De Koestraat loopt nog steeds vanaf de Heuvel, waarop zeker sinds 1659 veemarkten werden gehouden naar het noorden. Tevoren werden vee en andere waar al verhandeld op de weekmarkten bij de Kerk. Daartoe en voor vier jaarmarkten op de Heuvel had Philips II in 1575 een octrooi verleend. De verbinding tussen deze twee, altijd rivaliserende handelscentra, de huidige Heuvelstraat, was ook de eerste zo geheten 'Steenweg' van het dorp. Die bestrating werd in 1659 voltooid en twee jaar later doorgetrokken over de huidige Nieuwlandstraat.
De verbindingswegen naar buiten bleven veel langer ongeplaveid. Pas het nationaal wegenplan van 1816 voorzag in een steenweg tussen Breda en Den Bosch, onderdeel van de verbinding Tholen-Grave, maar deze zou tot groot misnoegen van de Tilburgse bestuurderen weer ten noorden langs hun stad gaan. Hun protesten hadden succes. In 1821 werd besloten de weg door Tilburg te laten gaan. In 1825 bereikte de aanleg in de westelijke stadsgrens. Enige jaren eerder werd op particuliere kosten de Korvelseweg, deel van de oude route naar Breda, verhard.
Dat was daarom ook van belang omdat hierop de in 1854 gereed gekomen nieuwe weg via Goirle naar de grens bij Poppel kon aansluiten, waarop dan weer eenzelfde weg Turnhout-Poppel aansloot. Vanaf die tijd zijn successievelijk alle uitvalswegen verhard, maar de interlokale verbindingen liepen tot de sluiting van het ringbanenstelsel in de vijftiger jaren nog dwars door het centrum.

Daarna is onder invloed van de explosieve groei van het gemotoriseerde verkeer in Nederland een stelsel van autowegen aangelegd, waarin ook Tilburg werd opgenomen. Dat had weer tot gevolg, dat men de binnenstad door middel van ingrijpende doorbraken en de aanleg van een zogenaamde 'binnenring' meende te moeten ontsluiten, een opvatting waarop men gedeeltelijk weer gaat terugkomen.
In de loop van de eerste helft van de 19e eeuw werden met meer of minder zakelijk succes een aantal diligence-diensten op de omringende plaatsen geëxploiteerd.
In 1863 kreeg die op Breda concurrentie van de spoorweg, die toen met veel vertoon door minister Thorbecke werd geopend. Het was de eerste aansluiting op het net van de Staatsspoorwegen nadat een aantal eerdere concessies aan meestal Belgische particuliere maatschappijen tot niets hadden geleid. De lijn hield voorlopig nog in Tilburg op. Pas in 1866 werd deze via Boxtel en Eindhoven met Venlo en vandaar met Maastricht verbonden. 's-Hertogenbosch kon pas in 1868 via de omweg langs Boxtel bereikt worden en eerst veel later in 1881 rechtstreeks. Merkwaardigerwijs heeft een veel vroeger plan van een particuliere onderneming voor een verbinding van Nijmegen via de Brabantse hoofdstad en Tilburg op het Belgische spoorwegnet geleid tot een eerdere directe verbinding met Turnhout. De eerste trein vertrok naar daar op 1 oktober 1867. De laatste is echter inmiddels ook vertrokken. De normale passagiersdienst sloot al in 1934, aan de goederendienst kwam in 1973 een einde. Daarna reed er van 1974 tot 1981 nog een toeristische stoomtrein tot Baarle-Nassau en nu is het tracé herschapen in een recreatief fietspad.
Rond de eeuwwisseling zijn nog een aantal buurtspoorwegen aangelegd zoals die naar Waalwijk, die naar Dongen, en die via Goirle naar Hilvarenbeek en zo verder achter Esbeek de grens over, aansluitend op het Belgische net (1909). Die laatste stoomtramlijn heeft maar tot 1935 dienst gedaan.
Dit vervoer per rail is sindsdien al lang geheel verdrongen door het busvervoer over de weg. In deze contreien wordt dit gedaan door de B.B.A. maatschappij, die in samenwerking met Belgische "be lijn" ook een verbinding met Turnhout verzorgt.
De eerste plannen om Tilburg door een kanaal met het stroomgebied van de Mark en daardoor met de delta te verbinden zijn al in de 18e eeuw gemaakt. In de vorige eeuw werd voor zo'n project een maatschappij opgericht, die echter geen succes had. Pas in 1909 werd het eerste stuk van een kanaal van de monding van de Donge naar de Zuid-Willemsvaart aanbesteed. Dit Wilhelminakanaal, dat in een grote boog om Tilburg heenloopt en insteekhavens en loswallen kreeg bij een aantal industrie-terreinen, is in 1923 voltooid. Een enige decennia geleden nog opduikend ontwerp voor een verbinding van dit kanaal met die in de Belgische Kempen ter hoogte van Postel is nooit gerealiseerd.
***********
http://stadsmuseum.tilburg.nl/
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
6. Bevolking en migratie
****
Tilburg werd in de 18e eeuw door schrijvers het 'volkrijkste vlek van de Kempen' genoemd. De gunstige economische situatie had het conglomeraat van gehuchten goed gedaan. Geboorte- en vestigingsoverschotten zorgden ervoor, dat de door mens of natuur veroorzaakte rampen geen blijvend effect hadden op de gestage groeikracht van de bevolking. Tot ver in deze eeuw is die aanwas merkwaardigerwijs vooral van binnen uit of van zeer nabij gekomen. Opvallend is het feit, dat heel veel hedendaagse Tilburgers zeer autochtoon zijn, dat wil zeggen dat zij in hun voorgeslacht over het algemeen een meerderheid aan Tilburgse of in ieder geval Midden-Brabantse voorouders hebben. Bepaalde typische familienamen zijn dan ook erg talrijk vertegenwoordigd. Een onderzoek gebaseerd op de volkstelling van 1947 toonde aan dat binnen Noord-Brabant in Tilburg verreweg de meeste kernnamen voorkwamen, dat wil zeggen namen waarvan de dragers voor meer dan 50% in dezelfde gemeente wonen. Dat waren er 68, terwijl dat getal in Eindhoven 30, in Breda 16 en in 's-Hertogenbosch slechts 11 bedroeg. Tilburg was ook de enige gemeente met een kernnaam van boven de 1000 naamdragers (De Beer: 635 van de 1096).
Dat neemt echter niet weg dat er bij tijd en wijle toch opvallende immigratie over grotere afstand was. Zo schijnt Tilburg in de periode na ca. 1570 zijn deel te hebben gekregen van de stroom Zuid-Nederlanders, die als gevolg van de godsdiensttwisten en het ineenzakken van de economie naar het noorden trokken. Dat heeft overigens meer het karakter van doorgang dan vestiging gehad. Het is zelfs zo dat er waarschijnlijk in die dagen een vertrekoverschot is geweest ten gunste van de Hollandse steden zoals Rotterdam en Leiden. Veel drapeniersfamilies in die steden hebben Tilburgse voorouders gehad. Opvallend is ook het voorkomen van achternamen als: Van Gorinchem en Van Eethen, die juist omgekeerd duiden op een instroom vanuit het Hollands-Gelders rivierengebied, wellicht als resultaat van de handelscontacten. We mogen ook niet vergeten, dat er vanouds ook een zekere (politiek-zakelijke) expansie vanuit het noorden was, die er bijvoorbeeld toe heeft geleid, dat vele heerlijkheden in Noord-Brabant in handen zijn gekomen van Hollands-Gelderse geslachten. In Tilburg waren dat de families Van Haestrecht en Van Malsen, in Oosterhout en Breda de Van Polanens en in het er tussenin gelegen Dongen de familie Van Dalem.
Heel belangrijk is de migratie van en naar de tegenwoordige Belgische Kempen geweest. Natuurlijk bestond die vooral tussen Tilburg en de nabij gelegen dorpen als Poppel en Weelde. Maar er was ook een voortdurende uitwisseling met de verder weg gelegen plattelands-industriecentra als Moll, Dessel, Retie en Arendonk. Turnhout was vanuit het zuiden proportioneel gezien zeker niet de grootste leverancier van nieuwe Tilburgers; afgaande op de bewaarde borgbrieven moet er zelfs een vertrekoverschot daar naar toe geweest zijn. Het allerbelangrijkst was echter de instroom vanuit de directe buurdorpen. Vooral toen in de 19e eeuw de textielindustrie zijn grote expansie beleefde, groeide de jonge stad ten koste van die directe omgeving. De huwelijksvruchtbaarheid was daar zeker niet kleiner, maar waar de bevolking van Tilburg tussen 1800 en 1950 groeide met een factor twaalf (van ca. 10.000 naar 120.000), was dat bijvoorbeeld voor het naburige toch niet zo onbelangrijke Oisterwijk maar een factor zes (van ca. 1600 naar 9500). Tekenend is in dit verband bijvoorbeeld dat van een familie als Van Roessel, die in de 18e eeuw nog vrijwel geheel geconcentreerd was in Oisterwijk, er in 1947 van de in totaal 304 naamdragers nog maar 49 meer in die plaats woonden tegen 120 in Tilburg en de rest zeer verspreid in Midden-Brabant. En nog sterker is dat het geval met de van oorsprong Oisterwijkse Van den Brekels, waarvan er dan van de in totaal 156 naamdragers 130 in Tilburg wonen, maar bij die familie was de verhuisbeweging al een eeuw vroeger op gang gekomen.
Een en ander neemt niet weg, dat zeker vanaf het derde kwart van de vorige eeuw en vooral ook door de vestiging van andere dan de traditionele nijverheid, zoals met name de Centrale Werkplaats van de Spoorwegen, ook van verder weg arbeiders en kader zich in Tilburg vestigden. Op het sociale klimaat, en dan vooral het ontstaan van de vakbeweging, hebben juist deze nieuwkomers een belangrijke invloed uitgeoefend. Het is uiteraard evident dat de gigantische economische omschakeling die de stad sinds de zestiger jaren heeft gekend en ook de uitbouw van de talloze onderwijsinstellingen eveneens migratiestromen van een ander karakter hebben veroorzaakt. Zo is er nu door het grote aantal studenten een relatief hoog getal een- en tweepersoonshuishoudens, hetgeen belangrijke consequenties voor het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente heeft.
Maar nog steeds is Tilburg een zeer Brabantse stad, waar bijvoorbeeld het eigen dialect zich goed heeft kunnen handhaven, zelfs overgenomen wordt door de van soms zeer ver weg komende allochtonen
*****
http://stadsmuseum.tilburg.nl/
****
Tilburg werd in de 18e eeuw door schrijvers het 'volkrijkste vlek van de Kempen' genoemd. De gunstige economische situatie had het conglomeraat van gehuchten goed gedaan. Geboorte- en vestigingsoverschotten zorgden ervoor, dat de door mens of natuur veroorzaakte rampen geen blijvend effect hadden op de gestage groeikracht van de bevolking. Tot ver in deze eeuw is die aanwas merkwaardigerwijs vooral van binnen uit of van zeer nabij gekomen. Opvallend is het feit, dat heel veel hedendaagse Tilburgers zeer autochtoon zijn, dat wil zeggen dat zij in hun voorgeslacht over het algemeen een meerderheid aan Tilburgse of in ieder geval Midden-Brabantse voorouders hebben. Bepaalde typische familienamen zijn dan ook erg talrijk vertegenwoordigd. Een onderzoek gebaseerd op de volkstelling van 1947 toonde aan dat binnen Noord-Brabant in Tilburg verreweg de meeste kernnamen voorkwamen, dat wil zeggen namen waarvan de dragers voor meer dan 50% in dezelfde gemeente wonen. Dat waren er 68, terwijl dat getal in Eindhoven 30, in Breda 16 en in 's-Hertogenbosch slechts 11 bedroeg. Tilburg was ook de enige gemeente met een kernnaam van boven de 1000 naamdragers (De Beer: 635 van de 1096).
Dat neemt echter niet weg dat er bij tijd en wijle toch opvallende immigratie over grotere afstand was. Zo schijnt Tilburg in de periode na ca. 1570 zijn deel te hebben gekregen van de stroom Zuid-Nederlanders, die als gevolg van de godsdiensttwisten en het ineenzakken van de economie naar het noorden trokken. Dat heeft overigens meer het karakter van doorgang dan vestiging gehad. Het is zelfs zo dat er waarschijnlijk in die dagen een vertrekoverschot is geweest ten gunste van de Hollandse steden zoals Rotterdam en Leiden. Veel drapeniersfamilies in die steden hebben Tilburgse voorouders gehad. Opvallend is ook het voorkomen van achternamen als: Van Gorinchem en Van Eethen, die juist omgekeerd duiden op een instroom vanuit het Hollands-Gelders rivierengebied, wellicht als resultaat van de handelscontacten. We mogen ook niet vergeten, dat er vanouds ook een zekere (politiek-zakelijke) expansie vanuit het noorden was, die er bijvoorbeeld toe heeft geleid, dat vele heerlijkheden in Noord-Brabant in handen zijn gekomen van Hollands-Gelderse geslachten. In Tilburg waren dat de families Van Haestrecht en Van Malsen, in Oosterhout en Breda de Van Polanens en in het er tussenin gelegen Dongen de familie Van Dalem.
Heel belangrijk is de migratie van en naar de tegenwoordige Belgische Kempen geweest. Natuurlijk bestond die vooral tussen Tilburg en de nabij gelegen dorpen als Poppel en Weelde. Maar er was ook een voortdurende uitwisseling met de verder weg gelegen plattelands-industriecentra als Moll, Dessel, Retie en Arendonk. Turnhout was vanuit het zuiden proportioneel gezien zeker niet de grootste leverancier van nieuwe Tilburgers; afgaande op de bewaarde borgbrieven moet er zelfs een vertrekoverschot daar naar toe geweest zijn. Het allerbelangrijkst was echter de instroom vanuit de directe buurdorpen. Vooral toen in de 19e eeuw de textielindustrie zijn grote expansie beleefde, groeide de jonge stad ten koste van die directe omgeving. De huwelijksvruchtbaarheid was daar zeker niet kleiner, maar waar de bevolking van Tilburg tussen 1800 en 1950 groeide met een factor twaalf (van ca. 10.000 naar 120.000), was dat bijvoorbeeld voor het naburige toch niet zo onbelangrijke Oisterwijk maar een factor zes (van ca. 1600 naar 9500). Tekenend is in dit verband bijvoorbeeld dat van een familie als Van Roessel, die in de 18e eeuw nog vrijwel geheel geconcentreerd was in Oisterwijk, er in 1947 van de in totaal 304 naamdragers nog maar 49 meer in die plaats woonden tegen 120 in Tilburg en de rest zeer verspreid in Midden-Brabant. En nog sterker is dat het geval met de van oorsprong Oisterwijkse Van den Brekels, waarvan er dan van de in totaal 156 naamdragers 130 in Tilburg wonen, maar bij die familie was de verhuisbeweging al een eeuw vroeger op gang gekomen.
Een en ander neemt niet weg, dat zeker vanaf het derde kwart van de vorige eeuw en vooral ook door de vestiging van andere dan de traditionele nijverheid, zoals met name de Centrale Werkplaats van de Spoorwegen, ook van verder weg arbeiders en kader zich in Tilburg vestigden. Op het sociale klimaat, en dan vooral het ontstaan van de vakbeweging, hebben juist deze nieuwkomers een belangrijke invloed uitgeoefend. Het is uiteraard evident dat de gigantische economische omschakeling die de stad sinds de zestiger jaren heeft gekend en ook de uitbouw van de talloze onderwijsinstellingen eveneens migratiestromen van een ander karakter hebben veroorzaakt. Zo is er nu door het grote aantal studenten een relatief hoog getal een- en tweepersoonshuishoudens, hetgeen belangrijke consequenties voor het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente heeft.
Maar nog steeds is Tilburg een zeer Brabantse stad, waar bijvoorbeeld het eigen dialect zich goed heeft kunnen handhaven, zelfs overgenomen wordt door de van soms zeer ver weg komende allochtonen
*****
http://stadsmuseum.tilburg.nl/
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
7. Religieus leven
***********
Tussen 1232 en 1264 werden de patronaatsrechten van de parochiekerk van Tilburg en het daarmee verbonden recht op het innen van de tienden op instigatie van de hertog door afstammelingen van de eerste heren aan de abdij van Tongerlo geschonken. Daarmee werd een band geschapen tussen Tilburg en de Norbertijnen, die tot op de huidige dag, zij het nu op andere gronden, voortduurt.
Van die parochiekerk, aanvankelijk een eenvoudige kapel op het domein van de heren en waarschijnlijk afhankelijk van de oudere parochiekerk in Enschot, zijn geen bouwkundige sporen meer over. Wel van de opvolger op dezelfde plek, waaraan in 1430 werd begonnen en die in 1483 kon worden gewijd. De toren van de huidige parochiekerk van 't Heike is in de kern nog die van de oude kerk, zij het in herbouwde staat na een brand in 1595 en ommetseld na de vervanging van de eigenlijke kerk door een gebouw in waterstaatstijl in 1826-1829 en van de voorgevel in neo-gothische stijl in 1894-1895.
Zeker in de moeilijke periode van de reformatie en de Opstand en ook daarna toen de Katholieke eredienst werd verboden of slechts ten koste van grote offers van de gelovigen oogluikend werd toegelaten, hebben de Witheren-pastoors van Tongerlo veel voor de parochie betekend. Die pastoors waren vaak van Zuid-Nederlandse afkomst, hadden daar, meestal aan de universiteit van Leuven, gestudeerd en kregen ook belangrijke functies in de abdij, zoals pastoor en later abt Augustinus Wichmans.
Ook omgekeerd zijn uit Tilburgse families gesproten maar in het zuiden opgeleide Norbertijnen van veel belang geweest voor de abdijgemeenschap. De gebroeders Hubrecht en Walter Back werden na elkaar in 1309 en 1333 abt. De laatste was als voornaamste geestelijke van het Hertogdom ook lid van de hertogelijke raad. Pastoor Nicolaas Mutsaerts heeft vanaf 1592 als abt de rechten van de abdij fel verdedigd tegen de aanspraken van de bisschoppen van Den Bosch. Toen op het eind van de 18e eeuw de abdijgebouwen door de Franse overheersers in beslag waren genomen bleef pastoor en tegelijk prior Evermodus Duchamps de verspreide kloostergemeenschap vanuit de Tilburgse pastorie leiden, terwijl zijn pupil Evermodus Backx uit Tilburg als superior in 1839 de abdij in een deel van de oude gebouwen kon herstichten.
Op grond van de Abdij juist over de grens bij Steenvoort-Poppel kon in 1650 een zogenaamde 'grenskerk' worden gebouwd waar de Tilburgers hun religieuze verplichtingen konden nakomen, toen de oude kerk in handen van een kleine groep Hervormden was overgegaan. Later (resp. in 1691 en 1710) werden op het Heike en het Goirke twee zogenaamde schuurkerken gebouwd. Die zijn de basis geworden voor de eerste splitsing van de parochie in 1797. Kort daarna hebben de Witheren van Tongerlo de zielzorg in Tilburg opgegeven.
Joannes Zwijsen, de later bisschop van 's-Hertogenbosch en aartsbisschop van Utrecht werd in 1832 de eerste 'zwarte' pastoor op 't Heike. Sinds 1964 zijn de Norbertijnen echter opnieuw actief in Tilburg. Nu zijn het die van de Abdij van Berne in het Noord-Brabantse Heeswijk, die de grote parochie Heikant-Quirijnstok bedienen. Dit is een van de talrijke parochies die vaak met als centrum een der oorspronkelijke woonkernen in de loop van de laatste eeuw van de in tweeën gedeelde moederparochie zijn afgescheiden, en die met hun vaak monumentale kerkgebouwen lange tijd het gezicht van de stad bepaald hebben.
*****
http://stadsmuseum.tilburg.nl/histb/religie.htm
***********
Tussen 1232 en 1264 werden de patronaatsrechten van de parochiekerk van Tilburg en het daarmee verbonden recht op het innen van de tienden op instigatie van de hertog door afstammelingen van de eerste heren aan de abdij van Tongerlo geschonken. Daarmee werd een band geschapen tussen Tilburg en de Norbertijnen, die tot op de huidige dag, zij het nu op andere gronden, voortduurt.
Van die parochiekerk, aanvankelijk een eenvoudige kapel op het domein van de heren en waarschijnlijk afhankelijk van de oudere parochiekerk in Enschot, zijn geen bouwkundige sporen meer over. Wel van de opvolger op dezelfde plek, waaraan in 1430 werd begonnen en die in 1483 kon worden gewijd. De toren van de huidige parochiekerk van 't Heike is in de kern nog die van de oude kerk, zij het in herbouwde staat na een brand in 1595 en ommetseld na de vervanging van de eigenlijke kerk door een gebouw in waterstaatstijl in 1826-1829 en van de voorgevel in neo-gothische stijl in 1894-1895.
Zeker in de moeilijke periode van de reformatie en de Opstand en ook daarna toen de Katholieke eredienst werd verboden of slechts ten koste van grote offers van de gelovigen oogluikend werd toegelaten, hebben de Witheren-pastoors van Tongerlo veel voor de parochie betekend. Die pastoors waren vaak van Zuid-Nederlandse afkomst, hadden daar, meestal aan de universiteit van Leuven, gestudeerd en kregen ook belangrijke functies in de abdij, zoals pastoor en later abt Augustinus Wichmans.
Ook omgekeerd zijn uit Tilburgse families gesproten maar in het zuiden opgeleide Norbertijnen van veel belang geweest voor de abdijgemeenschap. De gebroeders Hubrecht en Walter Back werden na elkaar in 1309 en 1333 abt. De laatste was als voornaamste geestelijke van het Hertogdom ook lid van de hertogelijke raad. Pastoor Nicolaas Mutsaerts heeft vanaf 1592 als abt de rechten van de abdij fel verdedigd tegen de aanspraken van de bisschoppen van Den Bosch. Toen op het eind van de 18e eeuw de abdijgebouwen door de Franse overheersers in beslag waren genomen bleef pastoor en tegelijk prior Evermodus Duchamps de verspreide kloostergemeenschap vanuit de Tilburgse pastorie leiden, terwijl zijn pupil Evermodus Backx uit Tilburg als superior in 1839 de abdij in een deel van de oude gebouwen kon herstichten.
Op grond van de Abdij juist over de grens bij Steenvoort-Poppel kon in 1650 een zogenaamde 'grenskerk' worden gebouwd waar de Tilburgers hun religieuze verplichtingen konden nakomen, toen de oude kerk in handen van een kleine groep Hervormden was overgegaan. Later (resp. in 1691 en 1710) werden op het Heike en het Goirke twee zogenaamde schuurkerken gebouwd. Die zijn de basis geworden voor de eerste splitsing van de parochie in 1797. Kort daarna hebben de Witheren van Tongerlo de zielzorg in Tilburg opgegeven.
Joannes Zwijsen, de later bisschop van 's-Hertogenbosch en aartsbisschop van Utrecht werd in 1832 de eerste 'zwarte' pastoor op 't Heike. Sinds 1964 zijn de Norbertijnen echter opnieuw actief in Tilburg. Nu zijn het die van de Abdij van Berne in het Noord-Brabantse Heeswijk, die de grote parochie Heikant-Quirijnstok bedienen. Dit is een van de talrijke parochies die vaak met als centrum een der oorspronkelijke woonkernen in de loop van de laatste eeuw van de in tweeën gedeelde moederparochie zijn afgescheiden, en die met hun vaak monumentale kerkgebouwen lange tijd het gezicht van de stad bepaald hebben.
*****
http://stadsmuseum.tilburg.nl/histb/religie.htm
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Toen de Hervormde gemeente in 1824 de sterk vervallen oude kerk weer aan de katholieke parochie van 't Heike had overgedragen, kon ze beschikken over een nog bestaand fraai nieuw kerkgebouw, waarvan de eerste steen in 1822 gelegd was. Deze gemeente groeide in de loop van de 19e eeuw sterk door de toevloed van allochtonen naar de stad. Zij mocht zich bovendien verheugen in de belangstelling van koning Willem II en zijn gezin, aan wier verblijf nog fraai avondmaalszilver herinnert.
Uiteraard hebben met het groeien van de stad meer religieuze gezindten hier onderdak gevonden. Belangrijk is in dit verband nog op te merken, dat een bescheiden Joodse gemeente al werd gevormd in het begin van de 19e eeuw. Men beschikte sinds 1873 ook over een fraaie nieuwe synagoge, die weliswaar enige jaren geleden door de in de Tweede Wereldoorlog zwaar beproefde gemeente moest worden verlaten, maar die nu weer door de Liberaal Joodse Gemeente van Midden-Brabant is gerestaureerd en in gebruik genomen.
Vóór ca. 1830 heeft Tilburg geen kloosters gekend. Jongens die de religieuze staat verkozen traden vooral in bij de Norbertijnen in Tongerlo en Berne en er zijn ook nog al wat Tilburgers in Franciscaanse kloosters in de Zuidelijke Nederlanden terechtgekomen. Het dichtstbijzijnde vrouwenklooster was dat van Sint-Catharinenberg in Oisterwijk. Daar werden veel Tilburgse meisjes non, evenals in de kloosters van 's-Hertogenbosch. Belangrijk was ook de trek naar de Zuid-Brabantse begijnhoven zoals die van Turnhout, Hoogstraten en Diest. Wel bevorderden de Norbertijner pastoors hier de toetreding van vrome vrouwen tot de zogenaamde 'derde orde van Sint Norbertus'. Zij werden 'kwezels' genoemd en zij ondersteunden de zielzorg bijvoorbeeld met het geven van godsdienstonderricht aan kinderen.
De al genoemde pastoor Zwijsen heeft in die situatie verandering gebracht. De door hem ten behoeve van de armenzorg en het onderwijs gestichte congregaties van Zusters van Liefde (1832) en Fraters van Tilburg (1844) waarvan de moederhuizen nog steeds in de stad gevestigd zijn, werden een groot succes, niet alleen in Tilburg waar zij in heel veel parochies de scholen bedienden en bij-kloosters hadden, maar ook in het hele land en in talrijke missiegebieden. Vanaf de jaren tachtig volgde een reeks van kloosterstichtingen in de stad met name van paters- en zusterscongregaties, die zich op de missionering toelegden zoals die van de Missionarissen van het Heilig Hart (1882) en de paters van Mill-Hill (1912). Zij inspireerden vele Tilburgers tot vertrek naar verre landen om daar het geloof te prediken
Daarin hadden ze overigens al illustere voorbeelden gehad zoals de in 1982 zalig verklaarde Redemptorist en 'apostel van Suriname' Petrus Donders (1809-1887) en mgr. François Janssens (1843-1897), die in 1888 aartsbisschop van New Orleans werd. Ook beschouwende orden vestigden zich in of vlak bij Tilburg.
De zusters Visitandinen (1885) en Clarissen (1889) kregen kloosters in de stad. In 1881 mochten enige Trappisten van de toenmalige eigenaar de vroegere boerderij 'De Schaapskooi' van koning Willem II, net over de gemeentegrens met Berkel-Enschot als klooster in gebruik nemen. In 1893 betrokken ze daar hun nieuwe abdijcomplex, waar nu nog steeds het enige kloosterbier van Nederland wordt gebrouwen.
Al die kloostercomplexen, soms de hoofdzetel van de congregatie in Nederland, hebben vanaf de eeuwwisseling Tilburg het karakter van een kloosterstad gegeven.
Er zijn in de archieven vele getuigenissen van het feit dat Tilburgers soms zeer ver weg ter bedevaart trokken. Dat was dan vaak een verplichting in het kader van een verzoening over een begane misdaad. Maar er werd ook zonder die twijfelachtige inspiratie uit pure devotie soms in processie opgetrokken naar genadeoorden. Vooral de Maria-bedevaarten naar Den Bosch, Kevelaer en Scherpenheuvel waren in trek en er ontstonden bloeiende processieverenigingen.
Zelf heeft Tilburg ook zo'n miraculeus Mariabeeld in de uit het begin van de 16e eeuw daterende en in 1972 gerestaureerde Hasseltse kapel. Het hele jaar door maar vooral in de maand mei trekken veel Tilburgers daar nog steeds naar toe.
De jaarlijkse massale Heilig Harthulde bij het beeld op de Heuvel heeft de veranderingen in de opvattingen over de religieuze praktijk niet overleefd, ondanks de fraaie en kunstzinnige modernisering van de ommegang in de vijftiger jaren.
Weliswaar de enige maar daarom misschien juist zeer karakteristieke vorm van devotie verbonden met folklore, die het veranderingsproces van het dorp naar de stad Tilburg heeft overleefd is het 'driekoningen-zingen' op 6 januari. De kinderen trekken dan verkleed en met brandende lampions langs de deuren om met hun traditionele of tegenwoordig ook wel modernere liedjes de bewoners tot een milde gave te bewegen.
*******************
http://stadsmuseum.tilburg.nl/histb/religie.htm/
Uiteraard hebben met het groeien van de stad meer religieuze gezindten hier onderdak gevonden. Belangrijk is in dit verband nog op te merken, dat een bescheiden Joodse gemeente al werd gevormd in het begin van de 19e eeuw. Men beschikte sinds 1873 ook over een fraaie nieuwe synagoge, die weliswaar enige jaren geleden door de in de Tweede Wereldoorlog zwaar beproefde gemeente moest worden verlaten, maar die nu weer door de Liberaal Joodse Gemeente van Midden-Brabant is gerestaureerd en in gebruik genomen.
Vóór ca. 1830 heeft Tilburg geen kloosters gekend. Jongens die de religieuze staat verkozen traden vooral in bij de Norbertijnen in Tongerlo en Berne en er zijn ook nog al wat Tilburgers in Franciscaanse kloosters in de Zuidelijke Nederlanden terechtgekomen. Het dichtstbijzijnde vrouwenklooster was dat van Sint-Catharinenberg in Oisterwijk. Daar werden veel Tilburgse meisjes non, evenals in de kloosters van 's-Hertogenbosch. Belangrijk was ook de trek naar de Zuid-Brabantse begijnhoven zoals die van Turnhout, Hoogstraten en Diest. Wel bevorderden de Norbertijner pastoors hier de toetreding van vrome vrouwen tot de zogenaamde 'derde orde van Sint Norbertus'. Zij werden 'kwezels' genoemd en zij ondersteunden de zielzorg bijvoorbeeld met het geven van godsdienstonderricht aan kinderen.
De al genoemde pastoor Zwijsen heeft in die situatie verandering gebracht. De door hem ten behoeve van de armenzorg en het onderwijs gestichte congregaties van Zusters van Liefde (1832) en Fraters van Tilburg (1844) waarvan de moederhuizen nog steeds in de stad gevestigd zijn, werden een groot succes, niet alleen in Tilburg waar zij in heel veel parochies de scholen bedienden en bij-kloosters hadden, maar ook in het hele land en in talrijke missiegebieden. Vanaf de jaren tachtig volgde een reeks van kloosterstichtingen in de stad met name van paters- en zusterscongregaties, die zich op de missionering toelegden zoals die van de Missionarissen van het Heilig Hart (1882) en de paters van Mill-Hill (1912). Zij inspireerden vele Tilburgers tot vertrek naar verre landen om daar het geloof te prediken
Daarin hadden ze overigens al illustere voorbeelden gehad zoals de in 1982 zalig verklaarde Redemptorist en 'apostel van Suriname' Petrus Donders (1809-1887) en mgr. François Janssens (1843-1897), die in 1888 aartsbisschop van New Orleans werd. Ook beschouwende orden vestigden zich in of vlak bij Tilburg.
De zusters Visitandinen (1885) en Clarissen (1889) kregen kloosters in de stad. In 1881 mochten enige Trappisten van de toenmalige eigenaar de vroegere boerderij 'De Schaapskooi' van koning Willem II, net over de gemeentegrens met Berkel-Enschot als klooster in gebruik nemen. In 1893 betrokken ze daar hun nieuwe abdijcomplex, waar nu nog steeds het enige kloosterbier van Nederland wordt gebrouwen.
Al die kloostercomplexen, soms de hoofdzetel van de congregatie in Nederland, hebben vanaf de eeuwwisseling Tilburg het karakter van een kloosterstad gegeven.
Er zijn in de archieven vele getuigenissen van het feit dat Tilburgers soms zeer ver weg ter bedevaart trokken. Dat was dan vaak een verplichting in het kader van een verzoening over een begane misdaad. Maar er werd ook zonder die twijfelachtige inspiratie uit pure devotie soms in processie opgetrokken naar genadeoorden. Vooral de Maria-bedevaarten naar Den Bosch, Kevelaer en Scherpenheuvel waren in trek en er ontstonden bloeiende processieverenigingen.
Zelf heeft Tilburg ook zo'n miraculeus Mariabeeld in de uit het begin van de 16e eeuw daterende en in 1972 gerestaureerde Hasseltse kapel. Het hele jaar door maar vooral in de maand mei trekken veel Tilburgers daar nog steeds naar toe.
De jaarlijkse massale Heilig Harthulde bij het beeld op de Heuvel heeft de veranderingen in de opvattingen over de religieuze praktijk niet overleefd, ondanks de fraaie en kunstzinnige modernisering van de ommegang in de vijftiger jaren.
Weliswaar de enige maar daarom misschien juist zeer karakteristieke vorm van devotie verbonden met folklore, die het veranderingsproces van het dorp naar de stad Tilburg heeft overleefd is het 'driekoningen-zingen' op 6 januari. De kinderen trekken dan verkleed en met brandende lampions langs de deuren om met hun traditionele of tegenwoordig ook wel modernere liedjes de bewoners tot een milde gave te bewegen.
*******************
http://stadsmuseum.tilburg.nl/histb/religie.htm/
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
8. Cultuur
*******
De oudste maar toch nog steeds bestaande vorm van verenigingsleven in Tilburg vinden we in de schuttersgilden van Sint Joris (vóór 1483, voetboog), Sint Sebastiaan (vóór 1504, heropgericht 1967, handboog) en Sint Dionysius (1665, geweer). Weliswaar kan gesteld worden, dat ze primair zijn gesticht en door de plaatselijke overheid gereglementeerd als voor de bescherming van openbare orde bedoelde corporaties, maar toch hebben ze al vanouds onmiskenbaar een sociale en ontspannende functie gehad. Bij de gildefeesten werd, getuige de bewaarde rekeningen voor speellieden, ook gemusiceerd. Daarnaast is het religieuze element in hun doelstellingen natuurlijk ook niet te verwaarlozen. En tenslotte hebben ze ook betekenis gehad voor de zorg voor de armen en hulpbehoevenden.
De eerste verenigingen met een louter ontspannend en ook wel cultureel doel komen we in Tilburg, zoals ook elders, tegen op het einde van de 18e eeuw. In 1785 werd een sociëteit 'Concordia' opgericht. De twee jaar later ontstane 'Vaderlandse Sociteit' had een meer politiek karakter. In diezelfde periode wordt ook voor het eerst gewag gemaakt van toneelspel. In 1778 richtten Tilburgers een toneelgezelschap op. Ook hier was nog sprake van een gemengd doel, zo al niet een alibi. De opbrengst van de voorstellingen was voor de armen. De eerste, waarschijnlijk provisorische, toneelzaal kwam er in 1790. Deze werd in 1808 vervangen door het gebouw 'De Nieuwe Comedie' aan de huidige Heuvelstraat. De Bataafs-Franse tijd was bij uitstek de periode van de gemengd cultureel-politiek-pedagogische vertoningen. De dorpsbestuurders en politieke vrienden Pieter Vreede en Adriaan van der Willigen zijn met het schrijven en regisseren daarvan zeer actief geweest. De 'Nieuwe Comedie" werd in 1869 afgebroken. Sindsdien heeft Tilburg bijna een eeuw moeten wachten vooraleer de opeenvolgende en telkens weer mislukkende plannen in 1961 eindelijk tot de opening van de huidige Schouwburg konden leiden. Daarvóór moest men zich zelfs jaren lang met een provisorisch omgebouwde fabriek behelpen.
Inmiddels zijn er ook een aantal kleinere podia in de stad gekomen, waardoor een verrassend gevariëerd aanbod mogelijk is geworden.
Het culturele leven in de 19e eeuw werd sterk bevorderd door een aantal nieuw opgerichte sociëteiten: 'Philharmonie'(1840), 'Nieuwe Koninklijke Harmonie' (1843), 'Souvenir des Montagnards' (1846), 'Orpheus' (1864) en tenslotte 'L'Echo des Montagnes' (1871). Hun belangrijkste zo niet enige bezigheid was de muziekbeoefening. Die muziekcultuur was al bevorderd vanuit het kerkelijk leven.
Reeds in de 16e eeuw is sprake van een aan de Heuvel wonende organist. Voor de na de brand van 1595 herbouwde kerk wordt in Breda ook een nieuw orgel aangeschaft. Het is in de eerste plaats ten behoeve van de begeleiding van de eredienst, dat de priester Ph.C. van Roij naast het kerkkoor van 't Heike in 1819 ook een orkest ging dirigeren.
Dat laatste ging echter ook profane concerten geven en het schijnt later opgegaan te zijn in de 'Philharmonie'. De 'Souvenir' werd opgericht als 'Liedertafel'. Er was dus een koor aan verbonden. Dat was ook het geval met de zogenaamde 'Zouavenbroederschap', een vereniging van oud-strijders voor het voortbestaan van de Pauselijke staat. Hieruit ontstond in 1877 het (Koninklijk) Tilburgs Mannenkoor Sint Caecilia. Daarnaast bestond uiteraard een toenemend aantal kerkkoren waarvan het Heikes Mannenkoor het oudst en meest gerenommeerd bleef.
*****
Juist omdat het muzikaal dilettantisme zo bloeide was er al snel behoefte aan een opleidingsmogeljkheid voor de betere amateurs. Vanaf 1869 werden er op instigatie van de gemeentelijke overheid op verscheiden plaatsen in de stad muziekschooltjes gesticht. In 1908 kwam er onder de vleugelen van een door de gemeente gesubsidieerde vereniging één school, welke nog steeds voortbestaat onder de naam van Tilburgse Dans- en Muziekschool. Ook de vestiging rond de eeuwwisseling van de (Koninklijke) Nederlandse Fabriek van Muziekinstrumenten van M. Kessels, waar zelfs een tijdlang een eigen harmonie aan verbonden was, bevorderde de muziekbeoefening in Tilburg.
Sinds het begin van de eeuw zijn er nog talloze koren, operetteverenigingen, harmoniën, fanfares en drumbands ontstaan, waarbij dan de laatste decennia nog de jazz-ensembles gevoegd kunnen worden. Dat laatste genre heeft zijn jaarlijks hoogtepunt gekregen in een druk bezocht Jazz-festival.
Van groot belang waren en zijn ook nog steeds de kamerconcerten die door de 'Liedertafel' in haar eigen intieme concertzaaltje werden georganiseerd. Solisten en ensembles van wereldfaam konden zo al vroeg de weg naar Tilburg vinden.
De vestiging van een conservatorium als onderdeel van de R.K. Leergangen was de kroon op dit alles en gaf zelfs aanleiding tot het ontstaan in 1938 van een semiprofessioneel 'Tilburgs Stedelijk Orkest', dat echter bij de stichting van het 'Brabants Orkest' in 1950 ophield te bestaan. Nadat de concertzaal van de 'Liedertafel' bioscoop moest worden, miste de stad een echte concertzaal die er uiteindelijk in 1996 is gekomen. De Popmuziek waarin Tilburg sinds de opening van zaal "Noorderlicht" al toonaangevend was geworden, heeft sinds 1998 haar eigen "tempel" in het nieuwe complex "013".
De traditie van de 18e-eeuwse leesgezelschappen heeft zich voortgezet in de veel jongere studieclubs en volksuniversiteiten. Een goed voorbeeld daarvan is de 'Kleine Academie', die werd opgericht in 1915.
http://stadsmuseum.tilburg.nl/histb/cultuur.htm/
*******
De oudste maar toch nog steeds bestaande vorm van verenigingsleven in Tilburg vinden we in de schuttersgilden van Sint Joris (vóór 1483, voetboog), Sint Sebastiaan (vóór 1504, heropgericht 1967, handboog) en Sint Dionysius (1665, geweer). Weliswaar kan gesteld worden, dat ze primair zijn gesticht en door de plaatselijke overheid gereglementeerd als voor de bescherming van openbare orde bedoelde corporaties, maar toch hebben ze al vanouds onmiskenbaar een sociale en ontspannende functie gehad. Bij de gildefeesten werd, getuige de bewaarde rekeningen voor speellieden, ook gemusiceerd. Daarnaast is het religieuze element in hun doelstellingen natuurlijk ook niet te verwaarlozen. En tenslotte hebben ze ook betekenis gehad voor de zorg voor de armen en hulpbehoevenden.
De eerste verenigingen met een louter ontspannend en ook wel cultureel doel komen we in Tilburg, zoals ook elders, tegen op het einde van de 18e eeuw. In 1785 werd een sociëteit 'Concordia' opgericht. De twee jaar later ontstane 'Vaderlandse Sociteit' had een meer politiek karakter. In diezelfde periode wordt ook voor het eerst gewag gemaakt van toneelspel. In 1778 richtten Tilburgers een toneelgezelschap op. Ook hier was nog sprake van een gemengd doel, zo al niet een alibi. De opbrengst van de voorstellingen was voor de armen. De eerste, waarschijnlijk provisorische, toneelzaal kwam er in 1790. Deze werd in 1808 vervangen door het gebouw 'De Nieuwe Comedie' aan de huidige Heuvelstraat. De Bataafs-Franse tijd was bij uitstek de periode van de gemengd cultureel-politiek-pedagogische vertoningen. De dorpsbestuurders en politieke vrienden Pieter Vreede en Adriaan van der Willigen zijn met het schrijven en regisseren daarvan zeer actief geweest. De 'Nieuwe Comedie" werd in 1869 afgebroken. Sindsdien heeft Tilburg bijna een eeuw moeten wachten vooraleer de opeenvolgende en telkens weer mislukkende plannen in 1961 eindelijk tot de opening van de huidige Schouwburg konden leiden. Daarvóór moest men zich zelfs jaren lang met een provisorisch omgebouwde fabriek behelpen.
Inmiddels zijn er ook een aantal kleinere podia in de stad gekomen, waardoor een verrassend gevariëerd aanbod mogelijk is geworden.
Het culturele leven in de 19e eeuw werd sterk bevorderd door een aantal nieuw opgerichte sociëteiten: 'Philharmonie'(1840), 'Nieuwe Koninklijke Harmonie' (1843), 'Souvenir des Montagnards' (1846), 'Orpheus' (1864) en tenslotte 'L'Echo des Montagnes' (1871). Hun belangrijkste zo niet enige bezigheid was de muziekbeoefening. Die muziekcultuur was al bevorderd vanuit het kerkelijk leven.
Reeds in de 16e eeuw is sprake van een aan de Heuvel wonende organist. Voor de na de brand van 1595 herbouwde kerk wordt in Breda ook een nieuw orgel aangeschaft. Het is in de eerste plaats ten behoeve van de begeleiding van de eredienst, dat de priester Ph.C. van Roij naast het kerkkoor van 't Heike in 1819 ook een orkest ging dirigeren.
Dat laatste ging echter ook profane concerten geven en het schijnt later opgegaan te zijn in de 'Philharmonie'. De 'Souvenir' werd opgericht als 'Liedertafel'. Er was dus een koor aan verbonden. Dat was ook het geval met de zogenaamde 'Zouavenbroederschap', een vereniging van oud-strijders voor het voortbestaan van de Pauselijke staat. Hieruit ontstond in 1877 het (Koninklijk) Tilburgs Mannenkoor Sint Caecilia. Daarnaast bestond uiteraard een toenemend aantal kerkkoren waarvan het Heikes Mannenkoor het oudst en meest gerenommeerd bleef.
*****
Juist omdat het muzikaal dilettantisme zo bloeide was er al snel behoefte aan een opleidingsmogeljkheid voor de betere amateurs. Vanaf 1869 werden er op instigatie van de gemeentelijke overheid op verscheiden plaatsen in de stad muziekschooltjes gesticht. In 1908 kwam er onder de vleugelen van een door de gemeente gesubsidieerde vereniging één school, welke nog steeds voortbestaat onder de naam van Tilburgse Dans- en Muziekschool. Ook de vestiging rond de eeuwwisseling van de (Koninklijke) Nederlandse Fabriek van Muziekinstrumenten van M. Kessels, waar zelfs een tijdlang een eigen harmonie aan verbonden was, bevorderde de muziekbeoefening in Tilburg.
Sinds het begin van de eeuw zijn er nog talloze koren, operetteverenigingen, harmoniën, fanfares en drumbands ontstaan, waarbij dan de laatste decennia nog de jazz-ensembles gevoegd kunnen worden. Dat laatste genre heeft zijn jaarlijks hoogtepunt gekregen in een druk bezocht Jazz-festival.
Van groot belang waren en zijn ook nog steeds de kamerconcerten die door de 'Liedertafel' in haar eigen intieme concertzaaltje werden georganiseerd. Solisten en ensembles van wereldfaam konden zo al vroeg de weg naar Tilburg vinden.
De vestiging van een conservatorium als onderdeel van de R.K. Leergangen was de kroon op dit alles en gaf zelfs aanleiding tot het ontstaan in 1938 van een semiprofessioneel 'Tilburgs Stedelijk Orkest', dat echter bij de stichting van het 'Brabants Orkest' in 1950 ophield te bestaan. Nadat de concertzaal van de 'Liedertafel' bioscoop moest worden, miste de stad een echte concertzaal die er uiteindelijk in 1996 is gekomen. De Popmuziek waarin Tilburg sinds de opening van zaal "Noorderlicht" al toonaangevend was geworden, heeft sinds 1998 haar eigen "tempel" in het nieuwe complex "013".
De traditie van de 18e-eeuwse leesgezelschappen heeft zich voortgezet in de veel jongere studieclubs en volksuniversiteiten. Een goed voorbeeld daarvan is de 'Kleine Academie', die werd opgericht in 1915.
http://stadsmuseum.tilburg.nl/histb/cultuur.htm/
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Een bijzondere vorm van cultuurbeleving is de studie van de eigen geschiedenis, volkskunde en natuurlijke omgeving. Om met dat laatste te beginnen: al in 1917 werd er in de gemeenteraad voor gepleit om geld ter beschikking te stellen voor een Natuurhistorisch museum. Het kwam er pas in 1935 en groeide uit tot het huidige Noordbrabants Natuurmuseum.
Het andere al wat oudere museum in Tilburg, het Nederlands Textielmuseum, is ontstaan door de initiatieven voor een meer op de plaatselijke geschiedenis georiënteerd museum. De gedachten hierover leefden sterk onder een aantal lieden rondom de eerste in 1916 aangestelde Tilburgse gemeentearchivaris F. Ouwerling (1883-1960), waarvan de productieve scribent van historische bijdragen in Tilburgse kranten en gedenkboeken Lambert G. de Wijs (1882-1949) de actiefste was. Hij verzamelde vrijwel op eigen titel een groot aantal vooral ook op de geschiedenis van de textielindustrie betrekking hebbende voorwerpen, welke merendeels de basis zijn geweest voor de collectie van het ook weer pas veel later in 1958 geopende museum, dat inmiddels met zijn prachtige nieuwe behuizing in een gerestaureerde textielfabriek een veel ruimere doelstelling en een landelijke uitstraling heeft gekregen.
Ondanks dit enthousiasme van enkelingen voor Tilburgs rijke historie is er nooit een historische vereniging van enige omvang ontstaan. Wel werd in de zestiger jaren een Heemkundige Kring actief, die zich vooral ook liet horen in de opiniestrijd over de rigoureuze aanpak van de stadsvernieuwing. Uit die 'choque des opinions', die een hoogtepunt beleefde in de politieke strijd over de sloop van de monumentale fabriek van 'Pieter van Dooren' ontstond het besef dat bestaande waarden in de bebouwde omgeving bescherming verdienden, opdat ze de identiteit van de zich verjongende stad zouden kunnen versterken. Dat resulteerde in 1975 in het raadsvoorstel voor een monumentenverordening en de instelling van een Monumentencommissie. Sindsdien is veel karakteristiek historisch erfgoed in de stad gered, soms door er verrassende nieuwe bestemmingen aan te geven.
Op het gebied van de beeldende kunst heeft Tilburg merkwaardigerwijs juist bij het begin van haar transformatie van dorp naar stad enige opvallend succesrijke figuren voortgebracht. ADRIAAN DE LELIE (1755-1820) maakte een grote carrière in Amsterdam als genre- en portretschilder.
De Gebroeders Gerard (1746-1822) en Cornelis (1756-1840) Van Spaendonck trokken naar Parijs, waar vooral de eerste in zijn functie van directeur van de 'Jardin des Plantes' en schilder van bloemstillevens grote faam verwierf. Opeenvolgende generaties van de familie Knip tenslotte, met als meest getalenteerde Josephus Augustus (1777-1847), hebben tot ver in de 19e eeuw verdienstelijk werk geleverd.
Daarna was het echter even stil op dit punt. Pas in deze eeuw zijn er met de komst van de Academie van de R.K. Leergangen en de daar werkende docenten en leerlingen nieuwe generaties kunstenaars gekomen. Dat heeft de vraag naar expositiemogelijkheden voor eigen werk sterk vergroot. Daartoe en ook om door het naar de stad halen van werk van gerenommeerde tijdgenoten de Tilburgers te kunnen confronteren met kunst, was sinds 1940 de Kunstkring Tilburg actief en werd ook in 1958 de Brabantse Kunststichting opgericht. De eerste is na een succesrijke periode in de vijftiger en zestiger jaren helaas ter ziele. De tweede is inmiddels naar elders in Brabant verhuisd.
Met de opening van het Scryption in 1988 en De Pont, centrum voor hedendaagse kunst, in 1992, kreeg Tilburg er twee nieuwe musea bij. Het eerste museum ontstond uit de collectie met schrijven samenhangende voorwerpen en apparaten van frater Ferrerius van den Berg, het tweede werd opgezet uit het legaat van de uit Tilburg afkomstige mr. J.H. de Pont (1915-1987).
De belangen en de opleiding van de amateurs in de beste zin van dat woord worden met succes behartigd door de Tilburgse Kunststichting, die overigens ook werkzaam is op het terrein van kleinschalig theater.
***********
http://stadsmuseum.tilburg.nl/histb/cultuur.htm
Het andere al wat oudere museum in Tilburg, het Nederlands Textielmuseum, is ontstaan door de initiatieven voor een meer op de plaatselijke geschiedenis georiënteerd museum. De gedachten hierover leefden sterk onder een aantal lieden rondom de eerste in 1916 aangestelde Tilburgse gemeentearchivaris F. Ouwerling (1883-1960), waarvan de productieve scribent van historische bijdragen in Tilburgse kranten en gedenkboeken Lambert G. de Wijs (1882-1949) de actiefste was. Hij verzamelde vrijwel op eigen titel een groot aantal vooral ook op de geschiedenis van de textielindustrie betrekking hebbende voorwerpen, welke merendeels de basis zijn geweest voor de collectie van het ook weer pas veel later in 1958 geopende museum, dat inmiddels met zijn prachtige nieuwe behuizing in een gerestaureerde textielfabriek een veel ruimere doelstelling en een landelijke uitstraling heeft gekregen.
Ondanks dit enthousiasme van enkelingen voor Tilburgs rijke historie is er nooit een historische vereniging van enige omvang ontstaan. Wel werd in de zestiger jaren een Heemkundige Kring actief, die zich vooral ook liet horen in de opiniestrijd over de rigoureuze aanpak van de stadsvernieuwing. Uit die 'choque des opinions', die een hoogtepunt beleefde in de politieke strijd over de sloop van de monumentale fabriek van 'Pieter van Dooren' ontstond het besef dat bestaande waarden in de bebouwde omgeving bescherming verdienden, opdat ze de identiteit van de zich verjongende stad zouden kunnen versterken. Dat resulteerde in 1975 in het raadsvoorstel voor een monumentenverordening en de instelling van een Monumentencommissie. Sindsdien is veel karakteristiek historisch erfgoed in de stad gered, soms door er verrassende nieuwe bestemmingen aan te geven.
Op het gebied van de beeldende kunst heeft Tilburg merkwaardigerwijs juist bij het begin van haar transformatie van dorp naar stad enige opvallend succesrijke figuren voortgebracht. ADRIAAN DE LELIE (1755-1820) maakte een grote carrière in Amsterdam als genre- en portretschilder.
De Gebroeders Gerard (1746-1822) en Cornelis (1756-1840) Van Spaendonck trokken naar Parijs, waar vooral de eerste in zijn functie van directeur van de 'Jardin des Plantes' en schilder van bloemstillevens grote faam verwierf. Opeenvolgende generaties van de familie Knip tenslotte, met als meest getalenteerde Josephus Augustus (1777-1847), hebben tot ver in de 19e eeuw verdienstelijk werk geleverd.
Daarna was het echter even stil op dit punt. Pas in deze eeuw zijn er met de komst van de Academie van de R.K. Leergangen en de daar werkende docenten en leerlingen nieuwe generaties kunstenaars gekomen. Dat heeft de vraag naar expositiemogelijkheden voor eigen werk sterk vergroot. Daartoe en ook om door het naar de stad halen van werk van gerenommeerde tijdgenoten de Tilburgers te kunnen confronteren met kunst, was sinds 1940 de Kunstkring Tilburg actief en werd ook in 1958 de Brabantse Kunststichting opgericht. De eerste is na een succesrijke periode in de vijftiger en zestiger jaren helaas ter ziele. De tweede is inmiddels naar elders in Brabant verhuisd.
Met de opening van het Scryption in 1988 en De Pont, centrum voor hedendaagse kunst, in 1992, kreeg Tilburg er twee nieuwe musea bij. Het eerste museum ontstond uit de collectie met schrijven samenhangende voorwerpen en apparaten van frater Ferrerius van den Berg, het tweede werd opgezet uit het legaat van de uit Tilburg afkomstige mr. J.H. de Pont (1915-1987).
De belangen en de opleiding van de amateurs in de beste zin van dat woord worden met succes behartigd door de Tilburgse Kunststichting, die overigens ook werkzaam is op het terrein van kleinschalig theater.
***********
http://stadsmuseum.tilburg.nl/histb/cultuur.htm
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet