Historie van Nederland
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Vlag van Schiedam)en(Wapen van Schiedam)
De stad Schiedam ligt in Zuid-Holland tussen Rotterdam en Vlaardingen, oorspronkelijk aan de Schie en inmiddels ook aan de Nieuwe Maas. Per 1 juni 2005 had deze gemeente 75.066 inwoners. De stad verwierf bekendheid door haar grote aantal jeneverstokerijen.
Schiedam ontstond op dezelfde wijze als grote buur Rotterdam: nabij de monding van de Schie werd rond 1250 (waarschijnlijk) door edelman Dirk Bokel een dam aangelegd om het polderland te beschermen tegen het zeewater. Deze dam trok handelsactiviteit aan, omdat goederen voor het achterland (Delft, en verderop Leiden en Haarlem) hier dienden te worden overgeslagen. Het plaatsje kreeg al snel stadsrechten: deze werden in 1275 verleend door Aleida van Avesnes, de zuster van graaf Willem II van Holland. Zij had hier een kasteel laten bouwen, het Huis te Riviere of Huis Mathenesse.
De jonge nederzetting kreeg al spoedig concurrentie: in 1340 mochten Rotterdam en Delft een verbinding aanleggen tussen de Schie en de Maas. Vanaf de vijftiende eeuw bloeide de devotie op rond de Heilige Liduina, die in Schiedam leefde. De stad kreeg vervolgens betekenis door de haringvisserij.
De achttiende eeuw was Schiedams Gouden Eeuw: de stilgevallen drankimport uit Frankrijk maakte de opkomst van de Schiedamse jeneverstokerij mogelijk. Vanuit tientallen branderijen en distilleerderijen werd Schiedamse jenever over de hele wereld geëxporteerd. De jeneverindustrie gaf Schiedam de bijnaam 'Zwart Nazareth'. De bedrijfstak is inmiddels grotendeels verdwenen. Echter de vijf korenmolens De Noord, Walvisch, Drie Koornbloemen, Nieuwe Palmboom en Vrijheid, de hoogste molens ter wereld - omdat zij boven de hoge pakhuizen uit moesten steken - en een groot aantal voormalige branderijen herinneren nog aan de branderstijd. In één van deze branderijen, gevestigd aan de historische Lange haven is het Gedistilleerd museum gevestigd.
In de twintigste eeuw bloeide in Schiedam de scheepsbouw op, maar die is inmiddels ter ziele. Schiedam is nu vooral een forenzengemeente. Daarnaast heeft Schiedam zich in de afgelopen jaren meer en meer ontwikkeld als toeristische trekpleister. De historische binnenstad met de hieronder beschreven bezienswaardigheden leent zich daar toe. Sind 2005 is het museumbestand uitgebreid met het glasmuseum.
Oude Stadhuis (Schiedam)
Het Oude Stadhuis van Schiedam is gelegen op de Grote Markt en ruim 350 jaar oud.
Mr. Pieter van Vollenhoven opende op 22 oktober 2004 het gerestaureerde Stadhuis, een restauratie die anderhalf jaar geduurd heeft en mogelijk gemaakt werd door een Kanjersubsidie van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
Bij de restauratie van het oude stadhuis zijn zowel het interieur als het exterieur aan bod gekomen. Het schilderwerk, de plafonds en de inrichting van diverse kamers zijn onder handen genomen. Ook is de buitengevel hersteld en het torentje gerestaureerd.
Tegenwoordig is er een restaurant gevestigd

als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Hedel
Hedel is een dorp, gelegen aan de Maas. Het dorp telt 4.600 inwoners. Sinds 1 januari 1999 behoort het tot de gemeente Maasdriel. Het dorp werd in de Tweede Wereldoorlog voor 90% verwoest.
Hedel wordt voor het eerst in een schriftelijke bron genoemd in 815/816 ('Hatalle' en 'Hedilla'). 'He/ee' of 'Ha/aa' is een aanduiding voor water. Het tweede deel van de plaatsnaam 'lo' verwijst naar loofbos op een oeverwal.
Raadhuis HedelIn Hedel bevinden zich de resten van kasteel Hedel. Het kasteel was al bekend voor 1336, maar werd in 1794 door de Fransen verwoest. In 1802 kocht de katholieke gemeenschap van Hedel de resten op en sloopte alles wat er nog overeind stond. Alleen de Neerhuizinge (voorburcht) bleef overeind. In de Tweede Wereldoorlog werd ook dit gebouw verwoest. In 1981/82 werd er archeologisch onderzoek verricht en werd het kasteel geconsolideerd en gedeeltelijk opgebouwd zodat het kasteel weer te herkennen is.
Nederlands Hervormde kerk HedelHedel telt twee kerken. De Nederlands Hervormde kerk werd gebouwd rond 1640 op de fundamenten van het koor en transept van een eerdere kerk, maar werd in de Tweede Wereldoorlog grotendeels verwoest. De kerk is na de oorlog volledig in oude luister hersteld.
Nederlands Hervormde kerk Hedel
Paardenmarkt HedelKatholieke Sint-Willibrorduskerk is gebouwd in 1949 naar een ontwerp van architect C.H. de Bever ter vervanging van de Neogotische kerk die in de Tweede Wereldoorlog werd vernield. Daarmee was het de eerste kerk die in de Bommelerwaard herbouwd werd. De 19e eeuwse pastorie werd wel hersteld.
In Hedel bevindt zich ook een historisch museum in het in 1882 gebouwde raadhuis. De vaste collectie bevat veel archeologische vonsten die bij het opgraven van het kasteel zijn gevonden, waaronder een unieke collectie muntstempels van de Hedelse munt.
Kaart HedelHedel staat ook bekend om zijn paardenmarkt die elke 1e maandag na Allerzielen in november wordt gehouden. De Hedelse paardenmarkt is een van de grootste van Nederland en bestaat al sinds de 18e eeuw
over die kerk zie bij kerken en molens

als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Welkom bij 'Oud Soetermeer'
De Dorpsstraat van Zoetermeer op een 18e eeuwse gravure
Het Historisch Genootschap 'Oud Soetermeer' (HGOS) is de historische vereniging van Zoetermeer. Het genootschap bestaat sinds 1949 en telt zo'n 1.000 leden. De doelstelling van de vereniging is het onderzoeken, uitdragen en behouden van de historie van Zoetermeer. Het blijkt namelijk dat Zoetermeer veel ouder is dan u wellicht denkt (zie Stadsgeschiedenis) en dat er een echt kasteel 'Het Huis te Palenstein' gestaan heeft in Zoetermeer, gebouwd in de 14e eeuw, waarvan bij opgravingen allerlei interessante vondsten zijn gedaan
*** ************************
Stadsgeschiedenis
Geologie (het ontstaan van het landschap)
We beginnen ons verhaal over de ontstaansgeschiedenis van Zoetermeer ongeveer 100.000 jaar geleden ten tijde van de laatste ijstijd. Het klimaat op aarde was in deze periode een stuk kouder dan nu. Een groot deel van het aardoppervlak was bedekt door een dikke laag ijs. Veel van het water van de oceanen was opgeslagen in deze op sommige plaatsen honderden meters dikke laag landijs. Daardoor was de zeespiegel veel lager dan tegenwoordig. De Noordzee lag volledig droog en het was dus mogelijk zonder natte voeten van het huidige vaste land van Europa naar Engeland te lopen.
Het gebied waar nu Nederland ligt was in die tijd een toendra-achtig landschap. Door een met lage vegetatie begroeide vlakte slingerden zich rivieren die het water van het landijs in het noorden en van de Alpen naar het Westen afvoerden. Door deze snelstromende en sterk meanderende rivieren werd een dik pakket grof zand en grind afgezet. Het is dit zand dat tegenwoordig goed van pas komt bij de nieuwbouw van huizen. Bijna alle huizen in Zoetermeer zijn door middel van heipalen op deze zandlagen, die zich 10 tot 20 meter onder het huidige grondoppervlak bevinden, gefundeerd. Daarnaast wordt het zand ook gewonnen in zandwinningsplassen als de Zoetermeerse plas (vaak ten onrechte Noord-Aa plas genoemd).
Ondanks het koude klimaat waren er dieren die op de toendravlakte konden overleven en die in de permanent bevroren bodem hun voedsel vonden. Bewijs daarvoor zijn de botten van reeds lang uitgestorven grote zoogdieren, zoals de mammoet en de wolharige neushoorn, die regelmatig bij de zandwinning naar boven komen. Het zou kunnen dat er aan het eind van de laatste ijstijd ook al mensen woonden in dit gebied. Men kan hierbij denken aan groepen rondtrekkende jagers op groot wild. Sporen hiervan zijn echter nog nooit aangetroffen.
Ongeveer 10.000 jaar geleden liep de laatste ijstijd ten einde. Het klimaat werd zachter en het landijs begon te smelten waardoor de zeespiegel dramatisch steeg. De noordzee werd gevormd en de deze rukte op tot ongeveer de huidige kustlijn. Nadat het meeste landijs was gesmolten nam de zeespiegelstijging af. Door getijdenstromingen evenwijdig aan de kust ontstonden langgerekte zandbanken die langzaam naar het oosten opschoven. Door stormvloeden en aanstuiving werden deze zogenaamde strandwallen geleidelijk zo hoog dat ze een min of meer gesloten front gingen vormen: het oude duingebied.
Achter dit duingebied ontstond een uitgestrekte lagune, een binnenzee die vergelijkbaar is met het huidige waddengebied. Door zeearmen die het duingebied doorsneden trad de zee tweemaal daags de lagune binnen. Hierdoor werd langzamerhand een dik pakket kleideeltjes afgezet: de oude zeeklei. Het is deze klei die men tegenwoordig op de meeste plaatsen in Zoetermeer aan het oppervlak aantreft.
Ongeveer vierduizend jaar geleden sloot de kustbarriëre zich en de nam invloed van de zee in de lagune langzaam af. Op de klei kon zich een vegetatie ontwikkelen; in eerste instantie voornamelijk riet. De zeespiegel buiten de duinen bleef echter stijgen en hierdoor steeg ook het (grond)waterniveau in de lagune. Plantenresten kwamen nadat ze waren afgestorven direct onder water te liggen, waardoor verrotting geen kans kreeg. Hierdoor werd een laag plantaardig materiaal afgezet, die elk jaar aangroeide. Deze aangroei ging nog door tot ongeveer het jaar 1000; in totaal werd er een laag van 4 tot 6 meter veen afgezet. Op deze wijze ontstond het Hollands veengebied: een moeras dat zich uitstrekte van het huidige Alkmaar tot Rotterdam en van Utrecht tot de duinen. Dit gebied was woest en ondoordringbaar. De menselijke aanwezigheid beperkte zich tot de geestgronden langs de kust en de hoger gelegen en dus droge gebieden langs de rivieren zoals de Oude Rijn bij Leiden en de Maas in het zuiden.
De geologische situatie rondom Zoetermeer in de Romeinse tijd met in zwart de huidige kustlijn. Zoetermeer ligt middenin een (hoog)veenkussen.
Het veengebied zelf had de vorm van een kussen: naar het midden toe werd de veenlaag dikker en dus hoger. Het gebied rond Zoetermeer bevond zich ongeveer in het midden van dit veenkussen. Het regenwater waardoor het veengebied werd gevoed werd in kleine stroompjes afgevoerd naar de omringende rivieren. In de omgeving van Zoetermeer zijn dit bijvoorbeeld de Wilk bij Benthuizen, de Zwet bij Zoeterwoude en de Rotte bij Bleiswijk.
Rond het jaar 1000 veranderde de stroming langs de kust. Als gevolg hiervan werd de kust steiler; het zand dat hierbij vrij kwam werd door zee en wind bovenop het oude duingebied afgezet. Hierdoor ontstond het huidige duinlandschap: de jonge duinen. Voor de bewoners van het oude duingebied was dit een ramp: de akkers op de vruchtbare geestgronden werden ondergestoven en bedekt met een metersdikke laag zand. Dit verlies aan akkergrond en veranderingen van politieke aard waren er de oorzaak van dat vanaf de tiende eeuw het Hollands veengebied langzaam geschikt zou worden gemaakt voor menselijke bewoning.
**********************
morgen verder is heel uitgebreid
De Dorpsstraat van Zoetermeer op een 18e eeuwse gravure
Het Historisch Genootschap 'Oud Soetermeer' (HGOS) is de historische vereniging van Zoetermeer. Het genootschap bestaat sinds 1949 en telt zo'n 1.000 leden. De doelstelling van de vereniging is het onderzoeken, uitdragen en behouden van de historie van Zoetermeer. Het blijkt namelijk dat Zoetermeer veel ouder is dan u wellicht denkt (zie Stadsgeschiedenis) en dat er een echt kasteel 'Het Huis te Palenstein' gestaan heeft in Zoetermeer, gebouwd in de 14e eeuw, waarvan bij opgravingen allerlei interessante vondsten zijn gedaan
*** ************************
Stadsgeschiedenis
Geologie (het ontstaan van het landschap)
We beginnen ons verhaal over de ontstaansgeschiedenis van Zoetermeer ongeveer 100.000 jaar geleden ten tijde van de laatste ijstijd. Het klimaat op aarde was in deze periode een stuk kouder dan nu. Een groot deel van het aardoppervlak was bedekt door een dikke laag ijs. Veel van het water van de oceanen was opgeslagen in deze op sommige plaatsen honderden meters dikke laag landijs. Daardoor was de zeespiegel veel lager dan tegenwoordig. De Noordzee lag volledig droog en het was dus mogelijk zonder natte voeten van het huidige vaste land van Europa naar Engeland te lopen.
Het gebied waar nu Nederland ligt was in die tijd een toendra-achtig landschap. Door een met lage vegetatie begroeide vlakte slingerden zich rivieren die het water van het landijs in het noorden en van de Alpen naar het Westen afvoerden. Door deze snelstromende en sterk meanderende rivieren werd een dik pakket grof zand en grind afgezet. Het is dit zand dat tegenwoordig goed van pas komt bij de nieuwbouw van huizen. Bijna alle huizen in Zoetermeer zijn door middel van heipalen op deze zandlagen, die zich 10 tot 20 meter onder het huidige grondoppervlak bevinden, gefundeerd. Daarnaast wordt het zand ook gewonnen in zandwinningsplassen als de Zoetermeerse plas (vaak ten onrechte Noord-Aa plas genoemd).
Ondanks het koude klimaat waren er dieren die op de toendravlakte konden overleven en die in de permanent bevroren bodem hun voedsel vonden. Bewijs daarvoor zijn de botten van reeds lang uitgestorven grote zoogdieren, zoals de mammoet en de wolharige neushoorn, die regelmatig bij de zandwinning naar boven komen. Het zou kunnen dat er aan het eind van de laatste ijstijd ook al mensen woonden in dit gebied. Men kan hierbij denken aan groepen rondtrekkende jagers op groot wild. Sporen hiervan zijn echter nog nooit aangetroffen.
Ongeveer 10.000 jaar geleden liep de laatste ijstijd ten einde. Het klimaat werd zachter en het landijs begon te smelten waardoor de zeespiegel dramatisch steeg. De noordzee werd gevormd en de deze rukte op tot ongeveer de huidige kustlijn. Nadat het meeste landijs was gesmolten nam de zeespiegelstijging af. Door getijdenstromingen evenwijdig aan de kust ontstonden langgerekte zandbanken die langzaam naar het oosten opschoven. Door stormvloeden en aanstuiving werden deze zogenaamde strandwallen geleidelijk zo hoog dat ze een min of meer gesloten front gingen vormen: het oude duingebied.
Achter dit duingebied ontstond een uitgestrekte lagune, een binnenzee die vergelijkbaar is met het huidige waddengebied. Door zeearmen die het duingebied doorsneden trad de zee tweemaal daags de lagune binnen. Hierdoor werd langzamerhand een dik pakket kleideeltjes afgezet: de oude zeeklei. Het is deze klei die men tegenwoordig op de meeste plaatsen in Zoetermeer aan het oppervlak aantreft.
Ongeveer vierduizend jaar geleden sloot de kustbarriëre zich en de nam invloed van de zee in de lagune langzaam af. Op de klei kon zich een vegetatie ontwikkelen; in eerste instantie voornamelijk riet. De zeespiegel buiten de duinen bleef echter stijgen en hierdoor steeg ook het (grond)waterniveau in de lagune. Plantenresten kwamen nadat ze waren afgestorven direct onder water te liggen, waardoor verrotting geen kans kreeg. Hierdoor werd een laag plantaardig materiaal afgezet, die elk jaar aangroeide. Deze aangroei ging nog door tot ongeveer het jaar 1000; in totaal werd er een laag van 4 tot 6 meter veen afgezet. Op deze wijze ontstond het Hollands veengebied: een moeras dat zich uitstrekte van het huidige Alkmaar tot Rotterdam en van Utrecht tot de duinen. Dit gebied was woest en ondoordringbaar. De menselijke aanwezigheid beperkte zich tot de geestgronden langs de kust en de hoger gelegen en dus droge gebieden langs de rivieren zoals de Oude Rijn bij Leiden en de Maas in het zuiden.
De geologische situatie rondom Zoetermeer in de Romeinse tijd met in zwart de huidige kustlijn. Zoetermeer ligt middenin een (hoog)veenkussen.
Het veengebied zelf had de vorm van een kussen: naar het midden toe werd de veenlaag dikker en dus hoger. Het gebied rond Zoetermeer bevond zich ongeveer in het midden van dit veenkussen. Het regenwater waardoor het veengebied werd gevoed werd in kleine stroompjes afgevoerd naar de omringende rivieren. In de omgeving van Zoetermeer zijn dit bijvoorbeeld de Wilk bij Benthuizen, de Zwet bij Zoeterwoude en de Rotte bij Bleiswijk.
Rond het jaar 1000 veranderde de stroming langs de kust. Als gevolg hiervan werd de kust steiler; het zand dat hierbij vrij kwam werd door zee en wind bovenop het oude duingebied afgezet. Hierdoor ontstond het huidige duinlandschap: de jonge duinen. Voor de bewoners van het oude duingebied was dit een ramp: de akkers op de vruchtbare geestgronden werden ondergestoven en bedekt met een metersdikke laag zand. Dit verlies aan akkergrond en veranderingen van politieke aard waren er de oorzaak van dat vanaf de tiende eeuw het Hollands veengebied langzaam geschikt zou worden gemaakt voor menselijke bewoning.
**********************
morgen verder is heel uitgebreid
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
De ontstaansgeschiedenis van Zoetermeer
*******************************
Eerste bewoners
Romeinen?
De Archeologische Werkgroep Zoetermeer heeft wel enkele Romeinse scherven gevonden maar dit zijn er zo weinig dat niet met zekerheid kan worden bepaald of Zoetermeer reeds in de Romeinse tijd bewoning kende. Ouder dierlijk materiaal is wel in ruime mate naar boven gekomen: bij het winnen van zand voor de nieuwbouwwijken zijn van grote diepte botten van mammoeten, oerossen en sabeltandtijgers naar boven gehaald. Deze dieren liepen hier tien- tot honderdduizend jaar geleden rond
***********
Jagers en vissers
***
In het eerste millenium van onze jaartelling was een groot deel van Holland bedekt met een uitgebreid moerasgebied dat zich vanaf de kuststrook tot in Utrecht uitstrekte. In de vroege middeleeuwen was deze wildernis vrijwel onbewoond, al zal het moeras ongetwijfeld sporadisch bezocht zijn door jagers en vissers. Bewoning was er voornamelijk langs de kust en langs de rivieren. Ten Noorden van Zoetermeer, langs de (Oude) Rijn bevonden zich, volgens een register uit circa 860, eigendommen van de bisschop van Utrecht. Genoemd worden onder andere Alfna (Alphen), Leiton (nabij het huidige Leiderdorp) en Suetan. De laatste naam wordt in verband gebracht met Zwieten, een nederzetting aan de monding van de Zwiet, een zijrivier van de Rijn. Wanneer men dit riviertje, de huidige Weipoortse Vliet, in die tijd stroomopwaarts volgde, dan kwam men uit in een natuurlijk meer in het midden van het veengebied: het Zoetermeerse meer. Het is aannemelijk dat dit meer door de bewoners van de Rijnoever werd bezocht voor jacht en visvangst; wellicht reeds vanaf de Romeinse tijd. Mogelijk bevond zich aan de oevers van dit meer al vroeg in de middeleeuwen een nederzetting van vissers. Om de geschiedenis van de eerste nederzetting te achterhalen zijn maar heel weinig bronnen beschikbaar: documenten uit deze tijd zijn zeer schaars en eventuele archeologische resten zijn bijna allemaal in later tijd vernietigd. Daarom moeten we de oudste geschiedenis dit afleiden uit analoge ontwikkelingen in de omgeving.
Over de naamgeving van Zoetermeer is veel geschreven. Een logische verklaring is dat het meer de naam van het riviertje de Zwiet heeft overgenomen: Zwietermeer. Dit moet dan later verbasterd zijn tot Zoetermeer, een naam die op de nederzetting is overgegaan. Naderhand, toen de nederzetting belangrijker werd dan de waterplas is de naam van het meer veranderd in Zoetermeerse meer en, na de inpoldering in 1611, de Zoetermeerse Meerpolder.
*****
De graaf op bezoek
***
Holland hoorde in de middeleeuwen bij het gebied van de Duitse koningen. Deze gaven het in leen aan de graven van Holland. De graven hadden de gewoonte eenmaal per twee jaar een rondgang langs de nederzettingen in hun gebied te maken om ter plaatse recht te spreken. Deze rechtszitting werd de botding genoemd, een samentrekking van 'bot' (gebod) en 'ding' (rechtszitting). De nederzettingen waar de graaf langs kwam hadden de verplichting het grafelijk gevolg gedurende het bezoek te onderhouden. Toen de tweejaarlijkse rechtszitting werd afgeschaft, werd deze onderhoudsverplichting omgezet in een belasting, botting genaamd. Deze belasting werd alleen opgebracht door dorpen die de graaf voorheen bezocht had; nieuwe nederzettingen en dorpen die na de afschaffing van het ding door gebiedsuitsbreidingen onder de graaf kwamen te vallen waren ervan vrijgesteld.
In het jaar 985 verkreeg graaf Dirk II van de koning een grote gebiedsuitbreiding. Aangezien de nederzettingen in dit gebied niet op de zogenaamde bottinglijsten voorkomen, was het ding in dit jaar blijkbaar reeds afgeschaft. Lijsten van nederzettingen die botting moesten opbrengen zijn bekend uit grafelijke rekeningen uit de 13e eeuw. Zoetermeer bevind zich onder de dorpen die op de bottinglijsten voorkomen, waaruit we kunnen afleiden dat Zoetermeer in 985 reeds als nederzetting bestond.
****************
Het veenkussen (bruin) tussen (Oude) Rijn, (Hollandse) IJssel en Maas met de afwateringsriviertjes waaronder de Zwiet en de Rotte, en het Zoetermeerse meer.
***
De grote ontginning van de wildernis
****
Behalve een gebiedsuitbreiding kreeg Dirk II in 985 ook de rechten op de wildernis: het reusachtige onontgonnen veengebied. Het werd voor hem lucratief om dit in cultuur te brengen. Door groei van de bevolking en het verloren gaan van landbouwareaal in de kuststrook was er behoefte aan landbouwgrond en door belastingen te heffen kon de graaf een graantje meepikken van de opbrengst. Een gelukkige bijkomstigheid was dat de tiende eeuw uitzonderlijk droog was waardoor de bovenlaag van het veengebied enigszins uitgedroogd en daardoor gemakkelijker te betreden was.
Dirk II nam de grootschalige ontginning van het veengebied voortvarend ter hand. Stukken wildernis werden afgebakend en uitgegeven aan groepen vrije boeren, in ruil voor een kleine jaarlijkse vergoeding, de recognitietijns. De rechten en plichten van de pioniers werden gedetailleerd geregeld in een contract, de Cope. De term Cope herkent men nog in veel plaatsnamen in Holland en Utrecht, bijvoorbeeld Boskoop.
Een zogenaamde Cope ontginning heeft steeds dezelfde structuur, die op veel plaatsen, met name ten noorden van de Oude Rijn nog in het landschap is terug te vinden.
Om het moerasland in gebruik te nemen moest er eerst worden gezorgd voor een goede afwatering. Men ging vaak uit van een natuurlijk stroompje, dat eventueel werd gekanaliseerd. Loodrecht op deze ontginningsbasis groef men een stelsel van evenwijdige sloten het veengebied in. Omdat het veengebied hoger lag dan het omringende land, werd het water door het natuurlijk verval via sloten en veenriviertjes afgevoerd.
De afmetingen van het ontgonnen land werd nauwkeurig bepaald met behulp van een lange meetstok: de roede. De kavels die zo ontstonden hadden een vaste breedte van 30 roeden en een lengte 360 roeden oftwel zes voorling. Een voorling was de afstand die men kon ploegde zonder de ploeg te keren. Was een ontginning succesvol, dan werden de kavels verlengd tot twaalf voorling; men spreekt van zes- en twaalf voorlinghoeven. In Rijnland maakte men gebruik van een roede met een standaardmaat van twaalf Rijnlandse voet. De lengte van deze zgn. Rijnlandse roede staat nog steeds aangegeven op de voorgevel van het stadhuis van Leiden: 3 meter 77. Bij de ontginning werd echter ook wel gebruik gemaakt van roeden met een andere lengte, zoals de koningsroede die slechts 10 voet lang was. De kavels waren hierdoor 94 tot 113 meter breed en, voor een twaalf voorlinghoeve ontginning, 2250 tot 2700 meter lang. Aan het einde van de ontginning werd vaak een dijkje (kade) aangelegd om te voorkomen dat water van het, hoger liggende, onontgonnen veengebied op het land voor problemen zou zorgen.
De op deze manier gecreerde landbouwgrond was geschikt voor het telen van graan. Dat de ontginning zeer succesvol was is af te leiden uit de zeer aanzienlijke bedragen die de graaf in de 13e eeuw ontving aan de belasting op graan (de korentiende) uit de ontgonnen wildernis. Zo succesvol was het systeem dat het werd ge-exporteerd: in het begin van de 12e eeuw werden grote stukken wildernis in de buurt van de Duitse steden Bremen en Hamburg op deze wijze door Hollanders ontgonnen.
******************
Tekening van een maaier met zeis in een psalmboek uit circa 1240
,
morgen verder
*******************************
Eerste bewoners
Romeinen?
De Archeologische Werkgroep Zoetermeer heeft wel enkele Romeinse scherven gevonden maar dit zijn er zo weinig dat niet met zekerheid kan worden bepaald of Zoetermeer reeds in de Romeinse tijd bewoning kende. Ouder dierlijk materiaal is wel in ruime mate naar boven gekomen: bij het winnen van zand voor de nieuwbouwwijken zijn van grote diepte botten van mammoeten, oerossen en sabeltandtijgers naar boven gehaald. Deze dieren liepen hier tien- tot honderdduizend jaar geleden rond
***********
Jagers en vissers
***
In het eerste millenium van onze jaartelling was een groot deel van Holland bedekt met een uitgebreid moerasgebied dat zich vanaf de kuststrook tot in Utrecht uitstrekte. In de vroege middeleeuwen was deze wildernis vrijwel onbewoond, al zal het moeras ongetwijfeld sporadisch bezocht zijn door jagers en vissers. Bewoning was er voornamelijk langs de kust en langs de rivieren. Ten Noorden van Zoetermeer, langs de (Oude) Rijn bevonden zich, volgens een register uit circa 860, eigendommen van de bisschop van Utrecht. Genoemd worden onder andere Alfna (Alphen), Leiton (nabij het huidige Leiderdorp) en Suetan. De laatste naam wordt in verband gebracht met Zwieten, een nederzetting aan de monding van de Zwiet, een zijrivier van de Rijn. Wanneer men dit riviertje, de huidige Weipoortse Vliet, in die tijd stroomopwaarts volgde, dan kwam men uit in een natuurlijk meer in het midden van het veengebied: het Zoetermeerse meer. Het is aannemelijk dat dit meer door de bewoners van de Rijnoever werd bezocht voor jacht en visvangst; wellicht reeds vanaf de Romeinse tijd. Mogelijk bevond zich aan de oevers van dit meer al vroeg in de middeleeuwen een nederzetting van vissers. Om de geschiedenis van de eerste nederzetting te achterhalen zijn maar heel weinig bronnen beschikbaar: documenten uit deze tijd zijn zeer schaars en eventuele archeologische resten zijn bijna allemaal in later tijd vernietigd. Daarom moeten we de oudste geschiedenis dit afleiden uit analoge ontwikkelingen in de omgeving.
Over de naamgeving van Zoetermeer is veel geschreven. Een logische verklaring is dat het meer de naam van het riviertje de Zwiet heeft overgenomen: Zwietermeer. Dit moet dan later verbasterd zijn tot Zoetermeer, een naam die op de nederzetting is overgegaan. Naderhand, toen de nederzetting belangrijker werd dan de waterplas is de naam van het meer veranderd in Zoetermeerse meer en, na de inpoldering in 1611, de Zoetermeerse Meerpolder.
*****
De graaf op bezoek
***
Holland hoorde in de middeleeuwen bij het gebied van de Duitse koningen. Deze gaven het in leen aan de graven van Holland. De graven hadden de gewoonte eenmaal per twee jaar een rondgang langs de nederzettingen in hun gebied te maken om ter plaatse recht te spreken. Deze rechtszitting werd de botding genoemd, een samentrekking van 'bot' (gebod) en 'ding' (rechtszitting). De nederzettingen waar de graaf langs kwam hadden de verplichting het grafelijk gevolg gedurende het bezoek te onderhouden. Toen de tweejaarlijkse rechtszitting werd afgeschaft, werd deze onderhoudsverplichting omgezet in een belasting, botting genaamd. Deze belasting werd alleen opgebracht door dorpen die de graaf voorheen bezocht had; nieuwe nederzettingen en dorpen die na de afschaffing van het ding door gebiedsuitsbreidingen onder de graaf kwamen te vallen waren ervan vrijgesteld.
In het jaar 985 verkreeg graaf Dirk II van de koning een grote gebiedsuitbreiding. Aangezien de nederzettingen in dit gebied niet op de zogenaamde bottinglijsten voorkomen, was het ding in dit jaar blijkbaar reeds afgeschaft. Lijsten van nederzettingen die botting moesten opbrengen zijn bekend uit grafelijke rekeningen uit de 13e eeuw. Zoetermeer bevind zich onder de dorpen die op de bottinglijsten voorkomen, waaruit we kunnen afleiden dat Zoetermeer in 985 reeds als nederzetting bestond.
****************
Het veenkussen (bruin) tussen (Oude) Rijn, (Hollandse) IJssel en Maas met de afwateringsriviertjes waaronder de Zwiet en de Rotte, en het Zoetermeerse meer.
***
De grote ontginning van de wildernis
****
Behalve een gebiedsuitbreiding kreeg Dirk II in 985 ook de rechten op de wildernis: het reusachtige onontgonnen veengebied. Het werd voor hem lucratief om dit in cultuur te brengen. Door groei van de bevolking en het verloren gaan van landbouwareaal in de kuststrook was er behoefte aan landbouwgrond en door belastingen te heffen kon de graaf een graantje meepikken van de opbrengst. Een gelukkige bijkomstigheid was dat de tiende eeuw uitzonderlijk droog was waardoor de bovenlaag van het veengebied enigszins uitgedroogd en daardoor gemakkelijker te betreden was.
Dirk II nam de grootschalige ontginning van het veengebied voortvarend ter hand. Stukken wildernis werden afgebakend en uitgegeven aan groepen vrije boeren, in ruil voor een kleine jaarlijkse vergoeding, de recognitietijns. De rechten en plichten van de pioniers werden gedetailleerd geregeld in een contract, de Cope. De term Cope herkent men nog in veel plaatsnamen in Holland en Utrecht, bijvoorbeeld Boskoop.
Een zogenaamde Cope ontginning heeft steeds dezelfde structuur, die op veel plaatsen, met name ten noorden van de Oude Rijn nog in het landschap is terug te vinden.
Om het moerasland in gebruik te nemen moest er eerst worden gezorgd voor een goede afwatering. Men ging vaak uit van een natuurlijk stroompje, dat eventueel werd gekanaliseerd. Loodrecht op deze ontginningsbasis groef men een stelsel van evenwijdige sloten het veengebied in. Omdat het veengebied hoger lag dan het omringende land, werd het water door het natuurlijk verval via sloten en veenriviertjes afgevoerd.
De afmetingen van het ontgonnen land werd nauwkeurig bepaald met behulp van een lange meetstok: de roede. De kavels die zo ontstonden hadden een vaste breedte van 30 roeden en een lengte 360 roeden oftwel zes voorling. Een voorling was de afstand die men kon ploegde zonder de ploeg te keren. Was een ontginning succesvol, dan werden de kavels verlengd tot twaalf voorling; men spreekt van zes- en twaalf voorlinghoeven. In Rijnland maakte men gebruik van een roede met een standaardmaat van twaalf Rijnlandse voet. De lengte van deze zgn. Rijnlandse roede staat nog steeds aangegeven op de voorgevel van het stadhuis van Leiden: 3 meter 77. Bij de ontginning werd echter ook wel gebruik gemaakt van roeden met een andere lengte, zoals de koningsroede die slechts 10 voet lang was. De kavels waren hierdoor 94 tot 113 meter breed en, voor een twaalf voorlinghoeve ontginning, 2250 tot 2700 meter lang. Aan het einde van de ontginning werd vaak een dijkje (kade) aangelegd om te voorkomen dat water van het, hoger liggende, onontgonnen veengebied op het land voor problemen zou zorgen.
De op deze manier gecreerde landbouwgrond was geschikt voor het telen van graan. Dat de ontginning zeer succesvol was is af te leiden uit de zeer aanzienlijke bedragen die de graaf in de 13e eeuw ontving aan de belasting op graan (de korentiende) uit de ontgonnen wildernis. Zo succesvol was het systeem dat het werd ge-exporteerd: in het begin van de 12e eeuw werden grote stukken wildernis in de buurt van de Duitse steden Bremen en Hamburg op deze wijze door Hollanders ontgonnen.
******************
Tekening van een maaier met zeis in een psalmboek uit circa 1240
,morgen verder
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Pioniers aan het meer
In Holland was de ontginning van het veengebied in de 11e en 12e eeuw op zijn hoogtepunt. Omdat Zoetermeer volgens de botting-theorie uit de 10e eeuw stamt, moet het een vroege ontginning geweest zijn, wellicht uitgaande van bestaande bewoning aan het Zoetermeerse meer. Waar moeten wij die vroegste nederzetting zoeken?
In de omgeving van Zoetermeer is het originele verkavelingspatroon door de latere vervening en inpoldering minder goed te herkennen. We moeten hier uitgaan van de struktuur van de hoofd(water-)wegen en dijken en van aanwijzingen op de vroegste kaarten van dit gebied. Zo is in archiefbronnen is sprake van het "oude kerkhof", dat gelokaliseerd moet worden aan de kruising van de Broekweg en de Zwaartslootseweg, tegenover waar nu de Sniep staat.
Aangezien Zoetermeer een van de eerste ontginningen in de buurt geweest moet zijn, kunnen wij ervan uitgaan dat er geen ruimtegebrek was; wij zoeken dus een 12 voorlinghoeven ontginning met kavels van ca. 2700 meter. Met deze kennis gewapend komt er eigenlijk maar een gebied in aanmerking: het Lange Land. Dit is een, zelfs in het huidige stratenplan nog met enige moeite te herkennen lange strook land tussen de vroegere Broekweg (nu J.L. van Rijweg en Broekwegzijde, -schouw en -kade) in het westen en de Leidsewallen wetering in het oosten. Op de oudste kaarten van het gebied rond Zoetermeer, uit het begin van de 17e eeuw, wordt het Lange Land doorsneden door een waterweg, genaamd Aernt Heyndricksvaert. Gezien het wat kronkelige verloop van deze vaart is het mogelijk dat dit een overblijfsel van een oorspronkelijk watertje is dat uit het moeras op het meer afwaterde. Wanneer men vanaf de Aernt Heyndricksvaart 1350 meter (650 Rijnlandse roeden) naar het noorden gaat stuit daar op een weg, de tweede weg genaamd; gaat men dezelfde afstand naar het Zuiden dan treft men de huidige Dorpsstraat (Vlamingstraat) aan. In de breedte is in het Lange Land ruimte voor zes kavels (hoeven). Dit is een relatief klein aantal - de meeste Cope ontginningen zijn twaalf of meer hoeven breed. Het zou kunnen dat de ontginning oorspronkelijk groter was en dat het westelijke gedeelte bij een stormvloed door het Zoetermeerse meer is verzwolgen; iets soortgelijks is bekend van Rijnsaterwoude aan het Brasemermeer. Een andere mogelijkheid is dat het aantal hoeven beperkt was omdat het Lange Land slechts een uitbreiding was van bestaande ontginningen langs de rand van het meer
De 12-voorlinghoeve ontginning in het Lange Land geprojecteerd op een stafkaart uit 1950.
***********************************
Het ontstaan van de dorpskern
Zoetermeer is ontstaan in (of voor) de tiende eeuw als een nederzetting van akkerbouwers en vissers midden in het grote Hollands-Utrechts moerasgebied dat werd aangeduid als "die Wildernisse". De vroegste nederzetting met de naam Zoetermeer ontstond naar alle waarschijnlijkheid in het Lange land, de smalle strook grond tussen de Leidsewallenwetering (Aziëweg) en de Broekweg (-zijde en -kade). In het zuiden strekte de het ontgonnen gebied zich uit tot de huidige Vlamingsstraat/Dorpsstraat, in het noorden liep de ontginning in eerste instantie tot de op oude kaarten terug te vinden "tweede" of Groeneweg. Als ontginningsbasis werd een watertje gebruikt dat ongeveer halverwege deze strook lag: de Aernt Heyndricksvaert (ongeveer ter hoogte van het sprinterstation De Leyens). Aan weerszijden van deze vaart lagen percelen met een lengte van ongeveer 650 meter wat overeenkomt met de middeleeuwse standaardmaat van 6 voorling. De zuidelijke percelen werden doorsneden door de zogenaamde "Eerste weg" die verbonden was met het meer via de Zwaartsloot. De kerk lag net buiten de ontginning, op de hoek van de eerste weg en de Zwaartsloot
Kaartbeeld Zoetermeer
Schematische weergave van de ligging van de wijken, sprinterlijn en hoofdwegen van het huidige Zoetermeer op de stafkaart uit 1950.
Zoetermeer is nu een stad met meer dan 100.000 inwoners, maar nog geen halve eeuw geleden was het een dorp met slechts enkele duizenden inwoners. Op de stafkaart uit 1950 ziet Zoetermeer er nog ongeveer hetzelfde uit als op de vroegste kaarten van dit gebied uit het begin van de 17e eeuw: een kleine bewoningskern omgeven door akkerland met langs hoofdwegen verspreide boerderijen. Anno 2000 is dat beeld volledig veranderd en zijn de polders volgebouwd met woonwijken.
De wildernis in
In de elfde en twaalfde eeuw versnelde de ontginning van de wildernis. De Zoetermeerse ontginning werd naar het westen uitgebreid. De verlengde zuidgrens van het Lange land, de huidige Voorweg, vormde de basis voor deze tweede ontginningsfase. De akkers lagen in eerste instantie aan de noordkant tussen de Voorweg (in 1544 Soetermeerseweg genoemd) en het Zoetermeerse meer. Ook nu nog is te zien dat de Voorweg richting Leidschendam door een tweetal knikken de zuidgrens van de Zoetermeerse Meerpolder volgt.
In het zuidoosten van de huidige gemeente werd - waarschijnlijk onder leiding van ene Rutger - een nieuw stuk wildernis ontgonnen: Rutkenvene (Rutgers veen), het latere Rokkeveen. De percelen liepen vanaf de (mogelijk reeds bestaande) Molenweg, de huidige Stationsstraat, ongeveer 650 meter (6 voorling) naar het oosten, met ongeveer halverwege de Rokkeveense weg. Aan de Molenweg stond al in de 14e eeuw een korenmolen. In het verlengde van de Rokkeveense weg ontstond een derde ontginning: Zegwaart. De naam Zegwaart duidt op een laaggelegen stuk land (een waart), begroeid met Zegge (een moerasplant). De boerderijen van deze ontginningen stonden vermoedelijk langs de Rokkeveense en de Zegwaartseweg. De ontginners stichtten een kapel op enige afstand van de bebouwing op de grens tussen Rokkeveen en Zegwaart (de huidige Dorpsstraat) bij de kruising met de Molenweg (Stationsstraat).
Om het veengebied in cultuur te brengen was het nodig om het te ontwateren. Daarvoor werden langs de akkers lange sloten gegraven. Bij de ontginning lag het veengebied nog boven zeeniveau, en kon het water worden afgevoerd door eenvoudig een verbinding te maken met een van de veenstroompjes die afwaterden op de (Oude) Rijn of Maas. Zegwaart en Rokkeveen waterden van nature af op het noorden. Om dit voor elkaar te krijgen werd een wetering aangelegd langs de grens met de Zoetermeerse ontginning: de Delftse- en Leidsewallenwetering. In oude archiefstukken wordt ook wel gesproken van de Zegwaartsewalle. Deze wetering waterde via de zogenaamde Elleboogsewetering af op de Weipoortse vliet (oftewel de Zwet) in Zoeterwoude. Langs de wetering lag een dijk of wal die waarschijnlijk de oudere Zoetermeerse ontginning moest vrijwaren van wateroverlast van het hoger gelegen Zegwaart.
Dit afwateringssysteem is (dedeeltelijk) nog in het huidige landschap terug te vinden. Delftsewallenwetering loopt nu nog vanaf de Oude kerk in het Dorp langs de Sprinterbaan naar het zuiden tot aan de Rijksweg. De Leidsewallenwetering loopt vanaf de Oude Kerk naar het Noorden, parallel aan de Aziëweg, tot hij verdwijnt in de Zoetermeerseplas. De Elleboogsewetering is het hooggelegen water ten Noorden van het strand aan de Zoetermeerseplas. Overigens werd het al gauw onmogelijk om het water naar het noorden af te voeren; reeds in de 14e eeuw kregen Zegwaart en Rokkeveen toestemming om het overtollige water via de Rotte naar het zuiden te lozen
De ontginning van Zoetermeer, Zegwaart en Rokkeveen (rond het jaar 1300) geprojecteerd op de stafkaart uit 1950.
morgen vervolg
In Holland was de ontginning van het veengebied in de 11e en 12e eeuw op zijn hoogtepunt. Omdat Zoetermeer volgens de botting-theorie uit de 10e eeuw stamt, moet het een vroege ontginning geweest zijn, wellicht uitgaande van bestaande bewoning aan het Zoetermeerse meer. Waar moeten wij die vroegste nederzetting zoeken?
In de omgeving van Zoetermeer is het originele verkavelingspatroon door de latere vervening en inpoldering minder goed te herkennen. We moeten hier uitgaan van de struktuur van de hoofd(water-)wegen en dijken en van aanwijzingen op de vroegste kaarten van dit gebied. Zo is in archiefbronnen is sprake van het "oude kerkhof", dat gelokaliseerd moet worden aan de kruising van de Broekweg en de Zwaartslootseweg, tegenover waar nu de Sniep staat.
Aangezien Zoetermeer een van de eerste ontginningen in de buurt geweest moet zijn, kunnen wij ervan uitgaan dat er geen ruimtegebrek was; wij zoeken dus een 12 voorlinghoeven ontginning met kavels van ca. 2700 meter. Met deze kennis gewapend komt er eigenlijk maar een gebied in aanmerking: het Lange Land. Dit is een, zelfs in het huidige stratenplan nog met enige moeite te herkennen lange strook land tussen de vroegere Broekweg (nu J.L. van Rijweg en Broekwegzijde, -schouw en -kade) in het westen en de Leidsewallen wetering in het oosten. Op de oudste kaarten van het gebied rond Zoetermeer, uit het begin van de 17e eeuw, wordt het Lange Land doorsneden door een waterweg, genaamd Aernt Heyndricksvaert. Gezien het wat kronkelige verloop van deze vaart is het mogelijk dat dit een overblijfsel van een oorspronkelijk watertje is dat uit het moeras op het meer afwaterde. Wanneer men vanaf de Aernt Heyndricksvaart 1350 meter (650 Rijnlandse roeden) naar het noorden gaat stuit daar op een weg, de tweede weg genaamd; gaat men dezelfde afstand naar het Zuiden dan treft men de huidige Dorpsstraat (Vlamingstraat) aan. In de breedte is in het Lange Land ruimte voor zes kavels (hoeven). Dit is een relatief klein aantal - de meeste Cope ontginningen zijn twaalf of meer hoeven breed. Het zou kunnen dat de ontginning oorspronkelijk groter was en dat het westelijke gedeelte bij een stormvloed door het Zoetermeerse meer is verzwolgen; iets soortgelijks is bekend van Rijnsaterwoude aan het Brasemermeer. Een andere mogelijkheid is dat het aantal hoeven beperkt was omdat het Lange Land slechts een uitbreiding was van bestaande ontginningen langs de rand van het meer
De 12-voorlinghoeve ontginning in het Lange Land geprojecteerd op een stafkaart uit 1950.
***********************************
Het ontstaan van de dorpskern
Zoetermeer is ontstaan in (of voor) de tiende eeuw als een nederzetting van akkerbouwers en vissers midden in het grote Hollands-Utrechts moerasgebied dat werd aangeduid als "die Wildernisse". De vroegste nederzetting met de naam Zoetermeer ontstond naar alle waarschijnlijkheid in het Lange land, de smalle strook grond tussen de Leidsewallenwetering (Aziëweg) en de Broekweg (-zijde en -kade). In het zuiden strekte de het ontgonnen gebied zich uit tot de huidige Vlamingsstraat/Dorpsstraat, in het noorden liep de ontginning in eerste instantie tot de op oude kaarten terug te vinden "tweede" of Groeneweg. Als ontginningsbasis werd een watertje gebruikt dat ongeveer halverwege deze strook lag: de Aernt Heyndricksvaert (ongeveer ter hoogte van het sprinterstation De Leyens). Aan weerszijden van deze vaart lagen percelen met een lengte van ongeveer 650 meter wat overeenkomt met de middeleeuwse standaardmaat van 6 voorling. De zuidelijke percelen werden doorsneden door de zogenaamde "Eerste weg" die verbonden was met het meer via de Zwaartsloot. De kerk lag net buiten de ontginning, op de hoek van de eerste weg en de Zwaartsloot
Kaartbeeld Zoetermeer
Schematische weergave van de ligging van de wijken, sprinterlijn en hoofdwegen van het huidige Zoetermeer op de stafkaart uit 1950.
Zoetermeer is nu een stad met meer dan 100.000 inwoners, maar nog geen halve eeuw geleden was het een dorp met slechts enkele duizenden inwoners. Op de stafkaart uit 1950 ziet Zoetermeer er nog ongeveer hetzelfde uit als op de vroegste kaarten van dit gebied uit het begin van de 17e eeuw: een kleine bewoningskern omgeven door akkerland met langs hoofdwegen verspreide boerderijen. Anno 2000 is dat beeld volledig veranderd en zijn de polders volgebouwd met woonwijken.
De wildernis in
In de elfde en twaalfde eeuw versnelde de ontginning van de wildernis. De Zoetermeerse ontginning werd naar het westen uitgebreid. De verlengde zuidgrens van het Lange land, de huidige Voorweg, vormde de basis voor deze tweede ontginningsfase. De akkers lagen in eerste instantie aan de noordkant tussen de Voorweg (in 1544 Soetermeerseweg genoemd) en het Zoetermeerse meer. Ook nu nog is te zien dat de Voorweg richting Leidschendam door een tweetal knikken de zuidgrens van de Zoetermeerse Meerpolder volgt.
In het zuidoosten van de huidige gemeente werd - waarschijnlijk onder leiding van ene Rutger - een nieuw stuk wildernis ontgonnen: Rutkenvene (Rutgers veen), het latere Rokkeveen. De percelen liepen vanaf de (mogelijk reeds bestaande) Molenweg, de huidige Stationsstraat, ongeveer 650 meter (6 voorling) naar het oosten, met ongeveer halverwege de Rokkeveense weg. Aan de Molenweg stond al in de 14e eeuw een korenmolen. In het verlengde van de Rokkeveense weg ontstond een derde ontginning: Zegwaart. De naam Zegwaart duidt op een laaggelegen stuk land (een waart), begroeid met Zegge (een moerasplant). De boerderijen van deze ontginningen stonden vermoedelijk langs de Rokkeveense en de Zegwaartseweg. De ontginners stichtten een kapel op enige afstand van de bebouwing op de grens tussen Rokkeveen en Zegwaart (de huidige Dorpsstraat) bij de kruising met de Molenweg (Stationsstraat).
Om het veengebied in cultuur te brengen was het nodig om het te ontwateren. Daarvoor werden langs de akkers lange sloten gegraven. Bij de ontginning lag het veengebied nog boven zeeniveau, en kon het water worden afgevoerd door eenvoudig een verbinding te maken met een van de veenstroompjes die afwaterden op de (Oude) Rijn of Maas. Zegwaart en Rokkeveen waterden van nature af op het noorden. Om dit voor elkaar te krijgen werd een wetering aangelegd langs de grens met de Zoetermeerse ontginning: de Delftse- en Leidsewallenwetering. In oude archiefstukken wordt ook wel gesproken van de Zegwaartsewalle. Deze wetering waterde via de zogenaamde Elleboogsewetering af op de Weipoortse vliet (oftewel de Zwet) in Zoeterwoude. Langs de wetering lag een dijk of wal die waarschijnlijk de oudere Zoetermeerse ontginning moest vrijwaren van wateroverlast van het hoger gelegen Zegwaart.
Dit afwateringssysteem is (dedeeltelijk) nog in het huidige landschap terug te vinden. Delftsewallenwetering loopt nu nog vanaf de Oude kerk in het Dorp langs de Sprinterbaan naar het zuiden tot aan de Rijksweg. De Leidsewallenwetering loopt vanaf de Oude Kerk naar het Noorden, parallel aan de Aziëweg, tot hij verdwijnt in de Zoetermeerseplas. De Elleboogsewetering is het hooggelegen water ten Noorden van het strand aan de Zoetermeerseplas. Overigens werd het al gauw onmogelijk om het water naar het noorden af te voeren; reeds in de 14e eeuw kregen Zegwaart en Rokkeveen toestemming om het overtollige water via de Rotte naar het zuiden te lozen
De ontginning van Zoetermeer, Zegwaart en Rokkeveen (rond het jaar 1300) geprojecteerd op de stafkaart uit 1950.
morgen vervolg
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Tweelingdorp
De eerste boeren waren nog vrijwel helemaal zelfvoorzienend, als pioniers in een uitgestrekte wildernis waren zij immers op zichzelf aangewezen. Door de toenemende bevolking werd het echter voordelig om zich - naast het boerenbedrijf - te specialiseren in bepaalde ambachten. Zo ontstond er langzaamaan een middenstand van bakkers, smeden en andere andere ambachtslieden. Deze ambachtslieden vestigden zich bij voorkeur in het zwaartepunt van de bewoning, het liefst bij een kruispunt van wegen. In Zoetermeer was een voor de hand liggende plaats het "drielandenpunt" tussen Rokkeveen, Zegwaart en Zoetermeer, op het kruispunt van de Voorweg en de wallenwetering, midden in de huidige Dorpsstraat.
In de Zoetermeerse ontginning lopen de kavels overwegend in Noord-Zuid richting (loodrecht op de Voorweg); in de Zegwaartse ongeveer Oost-West (loodrecht op de Zegwaartseweg). Aan de Zoetermeerse kant van de Dorpsstraat kon de bebouwing zich eenvoudig verplaatsen van de omgeving van de Aernt Hendriksvaart naar de Voorweg / Dorpsstraat. Hier stond de bebouwing op de originele brede kavels. Deze kavels zijn in de loop van de tijd opgesplitst.
Aan de Zegwaartse kant werd een kavel van de Zegwaartseweg tot aan de wallenwetering opgeofferd en in smalle percelen verdeeld. Waarschijnlijk werd dit perceel eerst nog een flink stuk opgehoogd om wateroverlast tegen te gaan - bij opgravingen in de Dorpsstraat zijn sporen teruggevonden van een ophoging vóór de 14e eeuw. De percelen aan de Zegwaartse kant van de Dorpsstraat waren smaller dan die aan de Zoetermeerse kant. Dit verschil is in het huidige straatbeeldnog steeds goed herkenbaar.
Op de hoek van de Dorpsstraat en de Delftse wallenwetering verrees de nieuwe gezamenlijke parochiekerk, op de plaats van de huidige Oude Kerk. De kerk aan de Zwaartslootseweg werd afgebroken, het terrein werd echter honderden jaren later nog aangeduid als het oude kerkhof. De Zegwaartse kapel bleef langer bestaan, deze werd pas rond 1610 gesloopt
****************
Binnen, Buiten, Boven
****
Bij bestudering van 17e eeuwse kaarten van Zoetermeer valt op dat de naamgeving van de Zoetermeerse ontginning rond de Voorweg en de Zegwaartse en Rokkeveense ontginning overeen komt. In beide gevallen is sprake van een Voorweg: de Voorweg in Zoetermeer (ook wel Zoetermeerse Voorweg) en de Zegwaartseweg, die ook wel Zegwaartse Voorweg genoemd wordt. Evenwijdig aan de Voorweg loopt de Groeneweg of Achterweg; de Groeneweg in Zegwaart wordt in 1531 Aftergroneweg genoemd. Opvallend is dat de stukken land ook worden aangeduid met namen die eindigen op "weg" ("wech" of "wegh"). Het gebied tussen de voor- en achterweg heet "Binnenweg", het gebied aan de overzijde van de Voorweg heet "Buitenweg". Het gebied "Voor Seghwaert" op de kaart van 1615 wordt ook wel Buitenweg genoemd. Het stuk voorbij de Groeneweg heet in beide gevallen "Bovenweg". Een mogelijke verklaring voor deze naamgeving is dat het stuk Binnenweg binnen de twee wegen en het stuk Buitenweg buiten de wegen lag. Bovenweg bestond waarschijnlijk uit onontgonnen, en dus hoger liggend, wildernis. In Zoetermeer en Zegwaart is Bovenweg nooit als landbouwgrond in gebruik genomen, in plaats daarvan werd het al vroeg gebruikt voor de turfwinning. Eenzelfde combinatie van een Voor- en een Achterweg met stukken land die Buiten-, Binnen- en Bovenweg worden genoemd treft men verder alleen aan in de ontginning van Hazerswoude en (voor zover bekend) niet in andere veenontginningen in Holland. Hoe oud deze namen zijn, is niet bekend.
*****************
Bezoek van een commissie
***********
Tegen het einde van de dertiende eeuw is de ontginning van het Hollands \veengebied in volle gang. Overal in het gebied zijn kleinere en grotere stukken grond in cultuur gebracht, maar er zijn ook nog onontgonnen, 'wilde' stukken land. Van sommige gebieden zijn de rechten (eigendom en belastingen) geregeld in een contract met de graaf, de zogenaamde Cope. Andere gebieden zijn van oudsher in bezit van vrij gevestigde boeren of maken deel uit van een oude grafelijke hofstede. Een aantal gebieden is door de graaf in leen gegeven aan lagere edelen. Om duidelijkheid te krijgen over het eigendom van de grond stuurde de graaf in 1296 en 1297 een commissie de veengebieden in die moest optekenen welke gebieden waren ontgonnen en welke rechten er op de grond gevestigd waren.
Over Zoetermeer meldt de commissie:
In Zoetermere van der brugghen die dair leghet ter kerke, vinden wi dat die reesloet van dier brugghe upwart alsoe recht up gaen sal, alse hi van beneden upcomet; ende van diere rechter ree die westzide wisen wi dat land an 't langhe land; ambocht ende tiende vinden wi ter Zoetermere.
De commissie staat op de brug naast de kerk en ziet een reesloot (grenssloot) recht doorgaan zoals hij vanuit het zuiden aankomt. Het land aan de westkant van de grenssloot behoort bij het Lange Land, in het ambacht van Zoetermeer.
Het kan haast niet anders of men staat op de brug bij de kerk in de Dorpsstraat, de grenssloot is de Leidsewallenwetering.
Voirt van die Broecwege an 't ambocht van Zoetermere ende vande Kercwege ter merewaert, dat vinden wi den luden toe.
Van de Broekweg en van de Kerkweg naar het meer, het huidige Buytenwegh en De Leyens, dat is van de luden (lieden). Met de Kerkwege wordt waarschijnlijk de Voorweg bedoeld, voor de "luden" leidde deze weg inderdaad naar de kerk in de Dorpsstraat en in de 1463 wordt de Voorweg aangeduid met "Voorkerckweghe".
Ende voirt van den Kercwege upwaert ten vene wart an dien van Catwijc, zoe vinden wij 't den Grave toe (...)
Van de Voorweg naar het zuiden, in de richting van het buurtschap Katwijk bij Pijnacker is het gebied blijkbaar nog niet in gebruik als akkerland; het wordt aangeduid als "vene" en is volgens de Commissie als onontgonnen gebied nog eigendom van de Graaf. Nu is het hele gebied van Zoetermeer verdeeld in drie stukken: het Lange Land, tussen Broekweg en Leidsewallenwetering, het stuk van de luden tussen Voorweg, Broekweg en het meer en het resterende stuk van de Graaf.
Blijkbaar stond de kerk reeds in 1296 op zijn huidige plaats. Deze stelling wordt onderbouwd door resultaten van een archeologische opgraving op de hoek van de Dorpsstraat en de Leidse wallen, waarbij 13e eeuwse bewoningssporen werden aangetroffen.
Zegwaart en Rokkeveen worden in het verslag van de grafelijke commissie in één adem genoemd:
Voirt Ruckenvene ende Zegwaert sonder die tuschen twee tuiselen, vinden wi den grave arve, rechte ende tiende; twisken die twee tuiselen vinden wie haren Florens van Brederode toe (...)
De betekenis van het woord tuiselen (het is ook mogelijk dat er tniselen staat) is onduidelijk, maar mogelijk worden hiermee de kaden langs de Groeneweg en de Molenweg/Oudeweg bedoeld. Alles binnen deze twee kaden behoort tot het gebied van heer Florens van Brederode, die volgens andere bronnen al in 1283 ambachtsheer was van Zegwaart. Het gebied erbuiten is in 1296 ontgonnen en daarom eigendom van de graaf.
*************
Epiloog
******
Met de verplaatsing van de bewoningskern naar de huidige Dorpsstraat ontstond het tweelingdorp Zoetermeer-Zegwaart, dat in de eeuwen die erop volgden weinig zou veranderen - tot 1960, toen het werd aangewezen als groeikern.
De structuur van het dorp Zoetermeer-Zegwaart veranderde wellicht weinig in de eeuwen na 1300, de omgeving des te meer. In eerste instantie werd de ontginning nog enige tijd voortgezet. Het gebied ten zuiden van de Voorweg tot de Groeneweg werd in cultuur gebracht. Door de ontwatering die nodig was voor het plegen van landbouw klonk echter het veen in, zodat men langzamerhand steeds meer moeite kreeg om het land boven water te houden. In de veertiende eeuw ging men dan ook over op een ander soort grondgebruik: turfsteken. In de loop der eeuwen werd de hele vier meter dikke laag veen als turf afgevoerd en verkocht en ontstonden er waterplassen die het grootste deel van de oppervlakte van het ambacht bedekten. Pas in de 17e eeuw werden deze gebieden weer op het water heroverd en ontstond het huidige polderlandschap.
Met het originele oppervlak verdwenen ook de sporen van de vroege nederzettingen in dit gebied. Voor informatie over de ontginning zijn we aangewezen op papieren bronnen van honderden jaren na dato en van archeologische vondsten op de schaarse plekken waar de veenlaag gespaard is gebleven. Daarom is het verhaal van het ontstaan van Zoetermeer altijd een verhaal van hoe het geweest zou kunnen zijn. Ook in deze korte serie heb ik (met enige stelligheid) een beeld geschetst dat niet de absolute waarheid is, maar slechts een hypothese.
********************
Kasteel Palenstein
****
Rond 1380 liet ridder Willem van Egmond, ambachtsheer van Zegwaart, zijn kasteel Het Huis te Palenstein in de Dorpsstraat bouwen. De honderden palen waarop de woontoren was gebouwd, zijn tijdens opgravingen in de jaren tachtig teruggevonden, evenals vele gebruiksvoorwerpen uit de 14e tot 18e eeuw. De ridderhofstede werd in 1791 afgebroken en ter plaatse verrees een fraai buitenhuis met een groot park. Dit buitenhuis werd in de vorige eeuw gesloopt om plaats te maken voor de voorlopers van Brinkers margarinefabrieken, die tot voor kort in Zoetermeer gevestigd waren. Voor enige impressies rondom dit kasteel .
morgen verder
De eerste boeren waren nog vrijwel helemaal zelfvoorzienend, als pioniers in een uitgestrekte wildernis waren zij immers op zichzelf aangewezen. Door de toenemende bevolking werd het echter voordelig om zich - naast het boerenbedrijf - te specialiseren in bepaalde ambachten. Zo ontstond er langzaamaan een middenstand van bakkers, smeden en andere andere ambachtslieden. Deze ambachtslieden vestigden zich bij voorkeur in het zwaartepunt van de bewoning, het liefst bij een kruispunt van wegen. In Zoetermeer was een voor de hand liggende plaats het "drielandenpunt" tussen Rokkeveen, Zegwaart en Zoetermeer, op het kruispunt van de Voorweg en de wallenwetering, midden in de huidige Dorpsstraat.
In de Zoetermeerse ontginning lopen de kavels overwegend in Noord-Zuid richting (loodrecht op de Voorweg); in de Zegwaartse ongeveer Oost-West (loodrecht op de Zegwaartseweg). Aan de Zoetermeerse kant van de Dorpsstraat kon de bebouwing zich eenvoudig verplaatsen van de omgeving van de Aernt Hendriksvaart naar de Voorweg / Dorpsstraat. Hier stond de bebouwing op de originele brede kavels. Deze kavels zijn in de loop van de tijd opgesplitst.
Aan de Zegwaartse kant werd een kavel van de Zegwaartseweg tot aan de wallenwetering opgeofferd en in smalle percelen verdeeld. Waarschijnlijk werd dit perceel eerst nog een flink stuk opgehoogd om wateroverlast tegen te gaan - bij opgravingen in de Dorpsstraat zijn sporen teruggevonden van een ophoging vóór de 14e eeuw. De percelen aan de Zegwaartse kant van de Dorpsstraat waren smaller dan die aan de Zoetermeerse kant. Dit verschil is in het huidige straatbeeldnog steeds goed herkenbaar.
Op de hoek van de Dorpsstraat en de Delftse wallenwetering verrees de nieuwe gezamenlijke parochiekerk, op de plaats van de huidige Oude Kerk. De kerk aan de Zwaartslootseweg werd afgebroken, het terrein werd echter honderden jaren later nog aangeduid als het oude kerkhof. De Zegwaartse kapel bleef langer bestaan, deze werd pas rond 1610 gesloopt
****************
Binnen, Buiten, Boven
****
Bij bestudering van 17e eeuwse kaarten van Zoetermeer valt op dat de naamgeving van de Zoetermeerse ontginning rond de Voorweg en de Zegwaartse en Rokkeveense ontginning overeen komt. In beide gevallen is sprake van een Voorweg: de Voorweg in Zoetermeer (ook wel Zoetermeerse Voorweg) en de Zegwaartseweg, die ook wel Zegwaartse Voorweg genoemd wordt. Evenwijdig aan de Voorweg loopt de Groeneweg of Achterweg; de Groeneweg in Zegwaart wordt in 1531 Aftergroneweg genoemd. Opvallend is dat de stukken land ook worden aangeduid met namen die eindigen op "weg" ("wech" of "wegh"). Het gebied tussen de voor- en achterweg heet "Binnenweg", het gebied aan de overzijde van de Voorweg heet "Buitenweg". Het gebied "Voor Seghwaert" op de kaart van 1615 wordt ook wel Buitenweg genoemd. Het stuk voorbij de Groeneweg heet in beide gevallen "Bovenweg". Een mogelijke verklaring voor deze naamgeving is dat het stuk Binnenweg binnen de twee wegen en het stuk Buitenweg buiten de wegen lag. Bovenweg bestond waarschijnlijk uit onontgonnen, en dus hoger liggend, wildernis. In Zoetermeer en Zegwaart is Bovenweg nooit als landbouwgrond in gebruik genomen, in plaats daarvan werd het al vroeg gebruikt voor de turfwinning. Eenzelfde combinatie van een Voor- en een Achterweg met stukken land die Buiten-, Binnen- en Bovenweg worden genoemd treft men verder alleen aan in de ontginning van Hazerswoude en (voor zover bekend) niet in andere veenontginningen in Holland. Hoe oud deze namen zijn, is niet bekend.
*****************
Bezoek van een commissie
***********
Tegen het einde van de dertiende eeuw is de ontginning van het Hollands \veengebied in volle gang. Overal in het gebied zijn kleinere en grotere stukken grond in cultuur gebracht, maar er zijn ook nog onontgonnen, 'wilde' stukken land. Van sommige gebieden zijn de rechten (eigendom en belastingen) geregeld in een contract met de graaf, de zogenaamde Cope. Andere gebieden zijn van oudsher in bezit van vrij gevestigde boeren of maken deel uit van een oude grafelijke hofstede. Een aantal gebieden is door de graaf in leen gegeven aan lagere edelen. Om duidelijkheid te krijgen over het eigendom van de grond stuurde de graaf in 1296 en 1297 een commissie de veengebieden in die moest optekenen welke gebieden waren ontgonnen en welke rechten er op de grond gevestigd waren.
Over Zoetermeer meldt de commissie:
In Zoetermere van der brugghen die dair leghet ter kerke, vinden wi dat die reesloet van dier brugghe upwart alsoe recht up gaen sal, alse hi van beneden upcomet; ende van diere rechter ree die westzide wisen wi dat land an 't langhe land; ambocht ende tiende vinden wi ter Zoetermere.
De commissie staat op de brug naast de kerk en ziet een reesloot (grenssloot) recht doorgaan zoals hij vanuit het zuiden aankomt. Het land aan de westkant van de grenssloot behoort bij het Lange Land, in het ambacht van Zoetermeer.
Het kan haast niet anders of men staat op de brug bij de kerk in de Dorpsstraat, de grenssloot is de Leidsewallenwetering.
Voirt van die Broecwege an 't ambocht van Zoetermere ende vande Kercwege ter merewaert, dat vinden wi den luden toe.
Van de Broekweg en van de Kerkweg naar het meer, het huidige Buytenwegh en De Leyens, dat is van de luden (lieden). Met de Kerkwege wordt waarschijnlijk de Voorweg bedoeld, voor de "luden" leidde deze weg inderdaad naar de kerk in de Dorpsstraat en in de 1463 wordt de Voorweg aangeduid met "Voorkerckweghe".
Ende voirt van den Kercwege upwaert ten vene wart an dien van Catwijc, zoe vinden wij 't den Grave toe (...)
Van de Voorweg naar het zuiden, in de richting van het buurtschap Katwijk bij Pijnacker is het gebied blijkbaar nog niet in gebruik als akkerland; het wordt aangeduid als "vene" en is volgens de Commissie als onontgonnen gebied nog eigendom van de Graaf. Nu is het hele gebied van Zoetermeer verdeeld in drie stukken: het Lange Land, tussen Broekweg en Leidsewallenwetering, het stuk van de luden tussen Voorweg, Broekweg en het meer en het resterende stuk van de Graaf.
Blijkbaar stond de kerk reeds in 1296 op zijn huidige plaats. Deze stelling wordt onderbouwd door resultaten van een archeologische opgraving op de hoek van de Dorpsstraat en de Leidse wallen, waarbij 13e eeuwse bewoningssporen werden aangetroffen.
Zegwaart en Rokkeveen worden in het verslag van de grafelijke commissie in één adem genoemd:
Voirt Ruckenvene ende Zegwaert sonder die tuschen twee tuiselen, vinden wi den grave arve, rechte ende tiende; twisken die twee tuiselen vinden wie haren Florens van Brederode toe (...)
De betekenis van het woord tuiselen (het is ook mogelijk dat er tniselen staat) is onduidelijk, maar mogelijk worden hiermee de kaden langs de Groeneweg en de Molenweg/Oudeweg bedoeld. Alles binnen deze twee kaden behoort tot het gebied van heer Florens van Brederode, die volgens andere bronnen al in 1283 ambachtsheer was van Zegwaart. Het gebied erbuiten is in 1296 ontgonnen en daarom eigendom van de graaf.
*************
Epiloog
******
Met de verplaatsing van de bewoningskern naar de huidige Dorpsstraat ontstond het tweelingdorp Zoetermeer-Zegwaart, dat in de eeuwen die erop volgden weinig zou veranderen - tot 1960, toen het werd aangewezen als groeikern.
De structuur van het dorp Zoetermeer-Zegwaart veranderde wellicht weinig in de eeuwen na 1300, de omgeving des te meer. In eerste instantie werd de ontginning nog enige tijd voortgezet. Het gebied ten zuiden van de Voorweg tot de Groeneweg werd in cultuur gebracht. Door de ontwatering die nodig was voor het plegen van landbouw klonk echter het veen in, zodat men langzamerhand steeds meer moeite kreeg om het land boven water te houden. In de veertiende eeuw ging men dan ook over op een ander soort grondgebruik: turfsteken. In de loop der eeuwen werd de hele vier meter dikke laag veen als turf afgevoerd en verkocht en ontstonden er waterplassen die het grootste deel van de oppervlakte van het ambacht bedekten. Pas in de 17e eeuw werden deze gebieden weer op het water heroverd en ontstond het huidige polderlandschap.
Met het originele oppervlak verdwenen ook de sporen van de vroege nederzettingen in dit gebied. Voor informatie over de ontginning zijn we aangewezen op papieren bronnen van honderden jaren na dato en van archeologische vondsten op de schaarse plekken waar de veenlaag gespaard is gebleven. Daarom is het verhaal van het ontstaan van Zoetermeer altijd een verhaal van hoe het geweest zou kunnen zijn. Ook in deze korte serie heb ik (met enige stelligheid) een beeld geschetst dat niet de absolute waarheid is, maar slechts een hypothese.
********************
Kasteel Palenstein
****
Rond 1380 liet ridder Willem van Egmond, ambachtsheer van Zegwaart, zijn kasteel Het Huis te Palenstein in de Dorpsstraat bouwen. De honderden palen waarop de woontoren was gebouwd, zijn tijdens opgravingen in de jaren tachtig teruggevonden, evenals vele gebruiksvoorwerpen uit de 14e tot 18e eeuw. De ridderhofstede werd in 1791 afgebroken en ter plaatse verrees een fraai buitenhuis met een groot park. Dit buitenhuis werd in de vorige eeuw gesloopt om plaats te maken voor de voorlopers van Brinkers margarinefabrieken, die tot voor kort in Zoetermeer gevestigd waren. Voor enige impressies rondom dit kasteel .
morgen verder
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Veen en turf
De bodem van Zoetermeer bestond in de middeleeuwen uit een metersdikke veenlaag, waarop landbouw kon worden bedreven. Door het graven van slootjes werd het land afgewaterd. Op den duur klonk hierdoor het veen in en nam de wateroverlast toe. In de 15e eeuw, toen de eerste polderdijkjes allang verschenen waren, ging men over tot bemaling door middel van molens. Het land bleef hiermee tot op zekere hoogte droog. Het veen bleek na droging een uitstekende brandstof (turf) te vormen, waarmee - wat Zoetermeer betreft - vooral de Delftse bierbrouwers eeuwenlang hun voordeel hebben gedaan. Door de turfstekerij ontstonden echter enorme waterplassen. De turf was namelijk zo in trek dat men rond 1500 overging tot slagturven, waarbij het complete veenpakket tot op de kleilaag - dus tot meters onder de waterspiegel - werd opgebaggerd. Honderden hectaren veenland verdwenen op die manier letterlijk in het water en de ontstane binnenzeetjes vormden een voortdurende bedreiging voor de smalle veenstroken waarop de huizen stonden. Het zou tot in de 19e eeuw duren voordat al het land door droogmakingen weer was teruggewonnen
*************************
Het ontzet van Leiden
De Tachtigjarige Oorlog heeft ook Zoetermeer niet onberoerd gelaten. In september 1574, toen de Maasdijken op bevel van de prins van Oranje waren doorgestoken en het gehele gebied tussen Maas en Rijn blank stond, voeren de watergeuzen onder leiding van Boisot op platbodems richting Zoetermeer. Ten zuiden van Zoetermeer lag namelijk de eeuwenoude Landscheidingsdijk tussen Delfland en Rijnland, waarop de Spanjaarden zich verschanst hadden. Na de nodige schermutselingen werden de Spanjaarden door de geuzen verslagen, de dijken doorgestoken en konden de geuzen door de Zoetermeerse polder verder varen. Een volgend obstakel vormde echter de Voorweg in Zoetermeer, die door de Spanjaarden was bezet en te hoog was om onder water te lopen. De Zoetermeerder Wolfert Adriaanszoon, wees de geuzen een sluiproute en met een omtrekkende beweging bereikten ze toen het Zoetermeerse meer. Vandaar was het een peulenschil om bij Leiden te komen en de Spanjaarden boden hoegenaamd geen weerstand meer. De gevolgen zijn bekend: op 3 oktober werd Leiden ontzet en dit wordt nog jaarlijks gevierd.
De tocht die de geuzen via Zoetermeer naar Leiden voerde in 1574
is gestippeld aangegeven (Detail van een schoolkaart)
*********************
Veel geloven op een kussen
Een grote groep katholieken kerkte vanaf 1685 in een schuurkerk aan de Voorweg, tussen Zoetermeer en Leidschendam. De Hervormden gebruikten de middeleeuwse kerk in de dorpskern en schuin daar tegenover hadden de Remonstranten sinds 1635 hun schuilkerk. De Remonstrantse gemeente was tot aan haar opheffing in 1866 een van de grootste van Zuid-Holland. Afgezien van voortdurend gekissebis over vermeende rechten en hindernissen, was er sprake van vreedzaam samenleven, tot in 1787: de patriotten waren door het optreden van Wilhelmina van Pruissen, de echtgenote van prins Willem V, voorlopig terzijde geschoven en overal namen de prinsgezinden de touwtjes weer in handen. In Zoetermeer raakten de gemoederen dusdanig verhit dat een Oranjegezinde menigte optrok naar het huis van de Remonstrantse emeritus predikant ds. Van den Bosch en hem van patriottisme beschuldigde. Na een angstige nacht en twee dagen zich schuil houden, vluchtte de predikant voor de woedende menigte, viel in het water en verdronk. Het lijk bleef vijf dagen op de stoep liggen en werd vervolgens door het water naar het kerkhof gesleept en zonder kist begraven.
In dezelfde tijd vond de nieuwbouw van de Hervormde kerk in de Dorpsstraat plaats. De kerkmeesters hadden in 1785 toestemming gekregen om gedurende tien jaar belasting te heffen op allerlei zaken zoals bier, graan en zelfs bruiloften, om de nieuwbouw te kunnen bekostigen. De kerk kwam in 1787 gereed. De toren was in 1642 reeds grotendeels vernieuwd en kon blijven staan.
De Oude Kerk aan de Dorpsstraat, gefotografeerd omstreeks 1910.
De kerk dateert uit 1785, de toren al uit 1642
**** *****************************
Torenuurwerk in de Oude Kerk
Het oude uurwerk in de Oude Kerk is één van de weinige zeventiende eeuwse monumenten van Zoetermeer. Niet veel mensen weten van het bestaan van het historische torenuurwerk dat hier huist, maar het Historisch Genootschap ijvert al enkele jaren voor de restauratie van het pronkstuk. Het uurwerk dateert van 1664. In de kerkrekeningen uit dat jaar wordt gesproken van de aanschaf van een oirlogie van heel en halff uyrslach, gaende met een slinger. Het bijzondere van het uurwerk is dus dat het hiermee één van de oudste slingeruurwerken van Nederland is. Het werd slechts enkele jaren na de uitvinding van het slingermechanisme door Christiaan Huyens in 1656 gemaakt
Het mechaniek is gebouwd en geleverd door Harmanus Brouckman, uurwerkmaker in Leiden. Het uurwerk verving een ouder exemplaar en aanvankelijk hadden de twee wijzerplaten aan de buitenkant van de kerk ook maar alleen een uurwijzer. In de loop der jaren zijn enkele reparaties aan het uurwerk uitgevoerd. Zo werd in de achttiende eeuw een derde wijzerplaat, boven het orgel in de kerk, op het torenuurwerk aangesloten. Uiteindelijk werd het uurwerk pas in 1926 door de lokale smid, J.P. van Herwijnen, van minuutwijzers voorzien.
Na de restauratie van de kerktoren, in de jaren na de tweede wereldoorlog, werd het uurwerk buiten werking gesteld. Sinds dien heeft het bijna een halve eeuw niet meer gefunctioneerd
Een aantal leden van het Historisch Genootschap heeft in 1996 het initiatief genomen om het historische torenuurwerk te restaureren. Om verdere achteruitgang van het monument te voorkomen is het, ondertoeziend oog van enkele specialisten, grondig gereinigd en opnieuw van een verfje voorzien. Het torenuurwerk staat in de toren van de Oude Kerk, en dat zal voorlopig nog wel even zo blijven. Elk jaar op Open Monumentendag is het, tijdens een rondleiding door de toren, te bezichtigen.
morgen verder
De bodem van Zoetermeer bestond in de middeleeuwen uit een metersdikke veenlaag, waarop landbouw kon worden bedreven. Door het graven van slootjes werd het land afgewaterd. Op den duur klonk hierdoor het veen in en nam de wateroverlast toe. In de 15e eeuw, toen de eerste polderdijkjes allang verschenen waren, ging men over tot bemaling door middel van molens. Het land bleef hiermee tot op zekere hoogte droog. Het veen bleek na droging een uitstekende brandstof (turf) te vormen, waarmee - wat Zoetermeer betreft - vooral de Delftse bierbrouwers eeuwenlang hun voordeel hebben gedaan. Door de turfstekerij ontstonden echter enorme waterplassen. De turf was namelijk zo in trek dat men rond 1500 overging tot slagturven, waarbij het complete veenpakket tot op de kleilaag - dus tot meters onder de waterspiegel - werd opgebaggerd. Honderden hectaren veenland verdwenen op die manier letterlijk in het water en de ontstane binnenzeetjes vormden een voortdurende bedreiging voor de smalle veenstroken waarop de huizen stonden. Het zou tot in de 19e eeuw duren voordat al het land door droogmakingen weer was teruggewonnen
*************************
Het ontzet van Leiden
De Tachtigjarige Oorlog heeft ook Zoetermeer niet onberoerd gelaten. In september 1574, toen de Maasdijken op bevel van de prins van Oranje waren doorgestoken en het gehele gebied tussen Maas en Rijn blank stond, voeren de watergeuzen onder leiding van Boisot op platbodems richting Zoetermeer. Ten zuiden van Zoetermeer lag namelijk de eeuwenoude Landscheidingsdijk tussen Delfland en Rijnland, waarop de Spanjaarden zich verschanst hadden. Na de nodige schermutselingen werden de Spanjaarden door de geuzen verslagen, de dijken doorgestoken en konden de geuzen door de Zoetermeerse polder verder varen. Een volgend obstakel vormde echter de Voorweg in Zoetermeer, die door de Spanjaarden was bezet en te hoog was om onder water te lopen. De Zoetermeerder Wolfert Adriaanszoon, wees de geuzen een sluiproute en met een omtrekkende beweging bereikten ze toen het Zoetermeerse meer. Vandaar was het een peulenschil om bij Leiden te komen en de Spanjaarden boden hoegenaamd geen weerstand meer. De gevolgen zijn bekend: op 3 oktober werd Leiden ontzet en dit wordt nog jaarlijks gevierd.
De tocht die de geuzen via Zoetermeer naar Leiden voerde in 1574
is gestippeld aangegeven (Detail van een schoolkaart)
*********************
Veel geloven op een kussen
Een grote groep katholieken kerkte vanaf 1685 in een schuurkerk aan de Voorweg, tussen Zoetermeer en Leidschendam. De Hervormden gebruikten de middeleeuwse kerk in de dorpskern en schuin daar tegenover hadden de Remonstranten sinds 1635 hun schuilkerk. De Remonstrantse gemeente was tot aan haar opheffing in 1866 een van de grootste van Zuid-Holland. Afgezien van voortdurend gekissebis over vermeende rechten en hindernissen, was er sprake van vreedzaam samenleven, tot in 1787: de patriotten waren door het optreden van Wilhelmina van Pruissen, de echtgenote van prins Willem V, voorlopig terzijde geschoven en overal namen de prinsgezinden de touwtjes weer in handen. In Zoetermeer raakten de gemoederen dusdanig verhit dat een Oranjegezinde menigte optrok naar het huis van de Remonstrantse emeritus predikant ds. Van den Bosch en hem van patriottisme beschuldigde. Na een angstige nacht en twee dagen zich schuil houden, vluchtte de predikant voor de woedende menigte, viel in het water en verdronk. Het lijk bleef vijf dagen op de stoep liggen en werd vervolgens door het water naar het kerkhof gesleept en zonder kist begraven.
In dezelfde tijd vond de nieuwbouw van de Hervormde kerk in de Dorpsstraat plaats. De kerkmeesters hadden in 1785 toestemming gekregen om gedurende tien jaar belasting te heffen op allerlei zaken zoals bier, graan en zelfs bruiloften, om de nieuwbouw te kunnen bekostigen. De kerk kwam in 1787 gereed. De toren was in 1642 reeds grotendeels vernieuwd en kon blijven staan.
De Oude Kerk aan de Dorpsstraat, gefotografeerd omstreeks 1910.
De kerk dateert uit 1785, de toren al uit 1642
**** *****************************
Torenuurwerk in de Oude Kerk
Het oude uurwerk in de Oude Kerk is één van de weinige zeventiende eeuwse monumenten van Zoetermeer. Niet veel mensen weten van het bestaan van het historische torenuurwerk dat hier huist, maar het Historisch Genootschap ijvert al enkele jaren voor de restauratie van het pronkstuk. Het uurwerk dateert van 1664. In de kerkrekeningen uit dat jaar wordt gesproken van de aanschaf van een oirlogie van heel en halff uyrslach, gaende met een slinger. Het bijzondere van het uurwerk is dus dat het hiermee één van de oudste slingeruurwerken van Nederland is. Het werd slechts enkele jaren na de uitvinding van het slingermechanisme door Christiaan Huyens in 1656 gemaakt
Het mechaniek is gebouwd en geleverd door Harmanus Brouckman, uurwerkmaker in Leiden. Het uurwerk verving een ouder exemplaar en aanvankelijk hadden de twee wijzerplaten aan de buitenkant van de kerk ook maar alleen een uurwijzer. In de loop der jaren zijn enkele reparaties aan het uurwerk uitgevoerd. Zo werd in de achttiende eeuw een derde wijzerplaat, boven het orgel in de kerk, op het torenuurwerk aangesloten. Uiteindelijk werd het uurwerk pas in 1926 door de lokale smid, J.P. van Herwijnen, van minuutwijzers voorzien.
Na de restauratie van de kerktoren, in de jaren na de tweede wereldoorlog, werd het uurwerk buiten werking gesteld. Sinds dien heeft het bijna een halve eeuw niet meer gefunctioneerd
Een aantal leden van het Historisch Genootschap heeft in 1996 het initiatief genomen om het historische torenuurwerk te restaureren. Om verdere achteruitgang van het monument te voorkomen is het, ondertoeziend oog van enkele specialisten, grondig gereinigd en opnieuw van een verfje voorzien. Het torenuurwerk staat in de toren van de Oude Kerk, en dat zal voorlopig nog wel even zo blijven. Elk jaar op Open Monumentendag is het, tijdens een rondleiding door de toren, te bezichtigen.
morgen verder
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Droogmakerijen
Naast de watervlakten die door de vervening waren ontstaan, vormde het Zoetermeerse meer door zijn omvang een grote bedreiging voor het omringende land. De oevers bestonden slechts uit modderig veen, waarvan telkens stukken werden weggeslagen. Gesterkt door de ervaringen met de Beemster en de Purmer vatte men in 1614 het plan op om het meer droog te malen. Dit project werd reeds twee jaar later voltooid. De Zoetermeerse Meerpolder was een feit en zou de basis gaan vormen voor de vermaardheid van Zoetermeer als boterdorp. De polder is door zijn grootte en opvallende ovale vorm op kaarten goed te herkennen
Vlakbij het Noord Aastrand staat deze molenstomp uit 1759.
Ooit hield hij de Zoetermeerse polder droog.
Goed voorbeeld doet goed volgen en gedurende de 17e en 18e eeuw volgden de droogmakerijen elkaar dan ook in een redelijk tempo op. De Driemanspolder, nu de naam van een wijk, viel midden in het rampjaar 1672 droog en de Binnen- wegsepolder volgde in 1701. Dit had nog wel wat voeten in de aarde. Het dorp Zegwaart had eerst zelf getracht de polder droog te malen. Bij gebrek aan financiën werden de rechten echter overgedaan aan de stad Rotterdam, die hiermee behalve de vergunning ook het eigendom van alle droogvallende landen in de wacht sleepte. Ruim een eeuw zou Rotterdam ongeveer 2/3 van het Zegwaartse grondgebied bezitten. Het zat Zegwaart ook bij de volgende droogmaking niet mee: de Buitenwegsepolder stond in 1759 geheel blank en leverde geen (belasting)cent meer op. De noodzaak tot droogmaking was dus wel aanwezig. Wederom vormden de financiën het probleem. De ambachtsheer van Zegwaart wilde wel helpen en bood aan 2/3 van de kosten te betalen. Het dorpsbestuur ging in arren moede akkoord maar moest er in toestemmen dat 2/3 van de drooggevallen grond in handen van de heer Osy kwam en dat hij bovendien het hoogste woord kon voeren in het polderbestuur. Het land viel in 1763 droog en de polder kreeg de naam Palensteinsepolder.
De laatste grote droogmaking vond plaats rond 1770 in Zoetermeer werden Buytenwegh en De Leyens (nu wijknamen) van hun watermassa ontdaan en ontstond de Nieuw drooggemaakte polder. Veel inwoners van Zoetermeer zullen niet beseffen dat zij door de inspanningen van hun 18e-eeuwse voorgangers nu met droge voeten ruim drie tot vier meter onder de zeespiegel kunnen wonen
*************************
Boterdorp
In de negentiende eeuw werd Zoetermeer-Zegwaart ontsloten door de spoorlijn Den Haag-Utrecht, die in 1868 gereed kwam. Op de plaats van het huidige station Zoetermeer Oost stond een stationnetje, waar het wel niet zo vreselijk druk geweest zal zijn. Toch was dit een aanzet voor grotere bedrijvigheid in de dorpjes want de heren Van Well, Brinkers en Van der Hagen begonnen in de tweede helft van de vorige eeuw hun bedrijven in Zoetermeer. Van Well was de oprichter van de Spar, nu een bedrijf met vertakkingen over heel Europa. Margarinefabrikant Brinkers was tot voor kort gevestigd in Zoetermeer en produceert naast vele andere zaken o.a. het bekende Leeuwenzegel, Wajang en Bak en Braad. Van der Hagen ten slotte was de oprichter van Nutricia, met welks producten miljoenen baby's zijn gevoed en waar ontelbare kinderen Chocomel van drinken. Nutricia is nog steeds in Zoetermeer gevestigd
De in de 19e eeuw opgerichte fabriek van Nutricia, hier nog in oorspronkelijke staat
De boter waar Zoetermeer beroemd om was - in de jaren dertig waren hier maar liefst vijftig 'boterboeren' gevestigd - is ook heden ten dage nog in veel kantines en lunchpakketten te vinden. De minipakjes roomboter werden grotendeels door de Zoetermeerse firma Van der Spek verzorgd onder de naam "Zoetermeers Roem.
******************
Oorlog
Vrijheidsbeperkingen, distributie van voedsel en vordering van allerlei andere goederen maakten het leven in de oorlog een stuk moeilijker. Vele Zoetermeerders werden voor de arbeidsinzet of als krijgsgevangene naar Duitsland gevoerd. Anderen, waaronder de burgemeester, doken onder. In de hongerwinter werd het dorp overstroomd door etenhalers uit de omliggende steden. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog was Zoetermeer een centrum van illegale activiteiten. Van hieruit verspreidde het plaatselijke verzet illegale blaadjes en werden de bezetters zoveel mogelijk dwars gezeten. Begin 1945 stortte de Amerikaanse vlieger John McCormick hier met zijn vliegtuig neer. Hij werd verborgen in Zevenhuizen maar kwam daar evenals de verzetsman J.L. van Rij in april 1945 in een vuurgevecht om het leven. Nog op bevrijdingsdag overvielen de Duitsers de Zoetermeerse Binnenlandse Strijdkrachten, waarbij Cornelis van Eerden en Jan Hoorn werden neergeschoten. De vier mannen werden in een eregraf bij de Oude Kerk begraven.
**************************
Groeikern
12: Groeikern
De dorpen Zoetermeer en Zegwaart werden op 1 mei 1935 samengevoegd tot één gemeente. De nieuwe gemeente had toen 4500 inwoners. Tot in de jaren zestig werd op kleine schaal nieuwbouw gepleegd voor de eigen bevolking. De naoorlogse ruimteproblemen van het snel groeiende Den Haag leidden in 1962 tot aanwijzing van Zoetermeer als groeikern. Het dorp van 10.000 inwoners moest groeien naar een stad van 100.000! Vanaf het begin was al duidelijk dat de nieuwe stad niet slechts een overloop voor Den Haag zou zijn maar dat Zoetermeer zelfvoorzienend moest worden. In razend tempo verdwenen de weilanden en akkers en verschenen de huizen. In 1991 werd de 100.000e inwoner verwelkomd.
De stad werd ingedeeld in afzonderlijke woonwijken, gegroepeerd rondom een te realiseren stadscentrum. De eerste paal voor de wijk Palenstein ging in 1966 de grond in. Deze wijk wordt voornamelijk gekenmerkt door hoogbouw. De wijk Driemanspolder werd gebouwd tussen 1966 en 1974. Hier staan de flats gegroepeerd aan de rand van de wijk rondom laagbouw. Meerzicht startte in 1969 en werd ongeveer met dezelfde ideeën als Driemanspolder gebouwd. Aan de rand van de wijk werd het grote Westerpark aangelegd. Bij de bouw van Buytenwegh en De Leyens vanaf 1974 werd de hoogbouw geheel losgelaten. Het bleek dat flats door de extra ruimte die daar omheen nodig was ongeveer net zoveel plaats in beslag namen als laagbouw. In 1975 startte men met de vierde wijk: Seghwaert. Hier werd weer wat hoogbouw toegelaten. Overigens is in deze wijk bij de aanleg nadrukkelijk rekening gehouden met de oorspronkelijke poldersloten en verkavelingen. Ook werden bomenrijen die rond voormalige boomgaarden stonden, evenals in Buytenwegh, in het stratenpatroon ingepast.
De Dorpsstraat raakte in de jaren tachtig zijn centrumfunctie kwijt door de aanleg van het nieuwe centrum: het Stadshart. Hier kwamen de centrale voorzieningen zoals het stadhuis, theater, winkelcentrum en vele andere voorzieningen. Helemaal in het noorden van de stad werd vanaf 1986 de wijk Noordhove gebouwd, gelegen aan de Zoetermeerse plas, die is ontstaan door zandwinning ten behoeve van de bouwactiviteiten. Aan deze plas ligt het Noord Aastrand. De eerste paal voor Rokkeveen (zo'n 25.000 inwoners) werd in 1987 geslagen. In 1992 werd hier de internationale tuinbouwtentoonstelling Floriade gehouden.
De nieuwste wijk Oosterheem verrijst inmiddels in de Binnenwegsepolder. In 2000 ging ook daar weer een eerste paal de grond in. De aanwezige historische bebouwing wordt opgenomen in de nieuwe wijk
************************
Fotocollectie
Het Historisch Genootschap Oud Soetermeer beschikt over een zeer grote collectie historische foto's en prenten van Zoetermeer en Zoetermeerders uit de periode 1900 - nu. De nadruk ligt op oude foto's, portretten en foto's van historische panden en dorpsgezichten
De Stationsstraat met Molen De Hoop aan het begin van de 20e eeuw
Hofstede Meerzigt aan de Voorweg, een rijksmonument uit 1677.
Het beeld van Sint Nicolaas in de Dorpsstraat. Nicolaas is sinds de
middeleeuwen de beschermheilige van de Zoetermeerse parochie
Wachtend publiek rond 1900 op het eerste Zoetermeerse station, nu Zoetermeer Oost
Een van de weinige boerderijen die in de nieuwbouwwijk Rokkeveen is
blijven staan: Ouderzorg aan de Rokkeveenseweg Zuid.
De fraaie boerderij van de familie Koetsier aan de Vlamingstraat,
sinds jaren in gebruik als Galerie De Vlaming.
De watertoren aan de Stationsstraat uit 1927. Tot in de jaren
negentig nog in gebruik voor de drinkwatervoorziening
De openbare lagere school aan de Dorpsstraat in de jaren zestig, tegenwoordig grand café School.

Naast de watervlakten die door de vervening waren ontstaan, vormde het Zoetermeerse meer door zijn omvang een grote bedreiging voor het omringende land. De oevers bestonden slechts uit modderig veen, waarvan telkens stukken werden weggeslagen. Gesterkt door de ervaringen met de Beemster en de Purmer vatte men in 1614 het plan op om het meer droog te malen. Dit project werd reeds twee jaar later voltooid. De Zoetermeerse Meerpolder was een feit en zou de basis gaan vormen voor de vermaardheid van Zoetermeer als boterdorp. De polder is door zijn grootte en opvallende ovale vorm op kaarten goed te herkennen
Vlakbij het Noord Aastrand staat deze molenstomp uit 1759.
Ooit hield hij de Zoetermeerse polder droog.
Goed voorbeeld doet goed volgen en gedurende de 17e en 18e eeuw volgden de droogmakerijen elkaar dan ook in een redelijk tempo op. De Driemanspolder, nu de naam van een wijk, viel midden in het rampjaar 1672 droog en de Binnen- wegsepolder volgde in 1701. Dit had nog wel wat voeten in de aarde. Het dorp Zegwaart had eerst zelf getracht de polder droog te malen. Bij gebrek aan financiën werden de rechten echter overgedaan aan de stad Rotterdam, die hiermee behalve de vergunning ook het eigendom van alle droogvallende landen in de wacht sleepte. Ruim een eeuw zou Rotterdam ongeveer 2/3 van het Zegwaartse grondgebied bezitten. Het zat Zegwaart ook bij de volgende droogmaking niet mee: de Buitenwegsepolder stond in 1759 geheel blank en leverde geen (belasting)cent meer op. De noodzaak tot droogmaking was dus wel aanwezig. Wederom vormden de financiën het probleem. De ambachtsheer van Zegwaart wilde wel helpen en bood aan 2/3 van de kosten te betalen. Het dorpsbestuur ging in arren moede akkoord maar moest er in toestemmen dat 2/3 van de drooggevallen grond in handen van de heer Osy kwam en dat hij bovendien het hoogste woord kon voeren in het polderbestuur. Het land viel in 1763 droog en de polder kreeg de naam Palensteinsepolder.
De laatste grote droogmaking vond plaats rond 1770 in Zoetermeer werden Buytenwegh en De Leyens (nu wijknamen) van hun watermassa ontdaan en ontstond de Nieuw drooggemaakte polder. Veel inwoners van Zoetermeer zullen niet beseffen dat zij door de inspanningen van hun 18e-eeuwse voorgangers nu met droge voeten ruim drie tot vier meter onder de zeespiegel kunnen wonen
*************************
Boterdorp
In de negentiende eeuw werd Zoetermeer-Zegwaart ontsloten door de spoorlijn Den Haag-Utrecht, die in 1868 gereed kwam. Op de plaats van het huidige station Zoetermeer Oost stond een stationnetje, waar het wel niet zo vreselijk druk geweest zal zijn. Toch was dit een aanzet voor grotere bedrijvigheid in de dorpjes want de heren Van Well, Brinkers en Van der Hagen begonnen in de tweede helft van de vorige eeuw hun bedrijven in Zoetermeer. Van Well was de oprichter van de Spar, nu een bedrijf met vertakkingen over heel Europa. Margarinefabrikant Brinkers was tot voor kort gevestigd in Zoetermeer en produceert naast vele andere zaken o.a. het bekende Leeuwenzegel, Wajang en Bak en Braad. Van der Hagen ten slotte was de oprichter van Nutricia, met welks producten miljoenen baby's zijn gevoed en waar ontelbare kinderen Chocomel van drinken. Nutricia is nog steeds in Zoetermeer gevestigd
De in de 19e eeuw opgerichte fabriek van Nutricia, hier nog in oorspronkelijke staat
De boter waar Zoetermeer beroemd om was - in de jaren dertig waren hier maar liefst vijftig 'boterboeren' gevestigd - is ook heden ten dage nog in veel kantines en lunchpakketten te vinden. De minipakjes roomboter werden grotendeels door de Zoetermeerse firma Van der Spek verzorgd onder de naam "Zoetermeers Roem.
******************
Oorlog
Vrijheidsbeperkingen, distributie van voedsel en vordering van allerlei andere goederen maakten het leven in de oorlog een stuk moeilijker. Vele Zoetermeerders werden voor de arbeidsinzet of als krijgsgevangene naar Duitsland gevoerd. Anderen, waaronder de burgemeester, doken onder. In de hongerwinter werd het dorp overstroomd door etenhalers uit de omliggende steden. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog was Zoetermeer een centrum van illegale activiteiten. Van hieruit verspreidde het plaatselijke verzet illegale blaadjes en werden de bezetters zoveel mogelijk dwars gezeten. Begin 1945 stortte de Amerikaanse vlieger John McCormick hier met zijn vliegtuig neer. Hij werd verborgen in Zevenhuizen maar kwam daar evenals de verzetsman J.L. van Rij in april 1945 in een vuurgevecht om het leven. Nog op bevrijdingsdag overvielen de Duitsers de Zoetermeerse Binnenlandse Strijdkrachten, waarbij Cornelis van Eerden en Jan Hoorn werden neergeschoten. De vier mannen werden in een eregraf bij de Oude Kerk begraven.
**************************
Groeikern
12: Groeikern
De dorpen Zoetermeer en Zegwaart werden op 1 mei 1935 samengevoegd tot één gemeente. De nieuwe gemeente had toen 4500 inwoners. Tot in de jaren zestig werd op kleine schaal nieuwbouw gepleegd voor de eigen bevolking. De naoorlogse ruimteproblemen van het snel groeiende Den Haag leidden in 1962 tot aanwijzing van Zoetermeer als groeikern. Het dorp van 10.000 inwoners moest groeien naar een stad van 100.000! Vanaf het begin was al duidelijk dat de nieuwe stad niet slechts een overloop voor Den Haag zou zijn maar dat Zoetermeer zelfvoorzienend moest worden. In razend tempo verdwenen de weilanden en akkers en verschenen de huizen. In 1991 werd de 100.000e inwoner verwelkomd.
De stad werd ingedeeld in afzonderlijke woonwijken, gegroepeerd rondom een te realiseren stadscentrum. De eerste paal voor de wijk Palenstein ging in 1966 de grond in. Deze wijk wordt voornamelijk gekenmerkt door hoogbouw. De wijk Driemanspolder werd gebouwd tussen 1966 en 1974. Hier staan de flats gegroepeerd aan de rand van de wijk rondom laagbouw. Meerzicht startte in 1969 en werd ongeveer met dezelfde ideeën als Driemanspolder gebouwd. Aan de rand van de wijk werd het grote Westerpark aangelegd. Bij de bouw van Buytenwegh en De Leyens vanaf 1974 werd de hoogbouw geheel losgelaten. Het bleek dat flats door de extra ruimte die daar omheen nodig was ongeveer net zoveel plaats in beslag namen als laagbouw. In 1975 startte men met de vierde wijk: Seghwaert. Hier werd weer wat hoogbouw toegelaten. Overigens is in deze wijk bij de aanleg nadrukkelijk rekening gehouden met de oorspronkelijke poldersloten en verkavelingen. Ook werden bomenrijen die rond voormalige boomgaarden stonden, evenals in Buytenwegh, in het stratenpatroon ingepast.
De Dorpsstraat raakte in de jaren tachtig zijn centrumfunctie kwijt door de aanleg van het nieuwe centrum: het Stadshart. Hier kwamen de centrale voorzieningen zoals het stadhuis, theater, winkelcentrum en vele andere voorzieningen. Helemaal in het noorden van de stad werd vanaf 1986 de wijk Noordhove gebouwd, gelegen aan de Zoetermeerse plas, die is ontstaan door zandwinning ten behoeve van de bouwactiviteiten. Aan deze plas ligt het Noord Aastrand. De eerste paal voor Rokkeveen (zo'n 25.000 inwoners) werd in 1987 geslagen. In 1992 werd hier de internationale tuinbouwtentoonstelling Floriade gehouden.
De nieuwste wijk Oosterheem verrijst inmiddels in de Binnenwegsepolder. In 2000 ging ook daar weer een eerste paal de grond in. De aanwezige historische bebouwing wordt opgenomen in de nieuwe wijk
************************
Fotocollectie
Het Historisch Genootschap Oud Soetermeer beschikt over een zeer grote collectie historische foto's en prenten van Zoetermeer en Zoetermeerders uit de periode 1900 - nu. De nadruk ligt op oude foto's, portretten en foto's van historische panden en dorpsgezichten
De Stationsstraat met Molen De Hoop aan het begin van de 20e eeuw
Hofstede Meerzigt aan de Voorweg, een rijksmonument uit 1677.
Het beeld van Sint Nicolaas in de Dorpsstraat. Nicolaas is sinds de
middeleeuwen de beschermheilige van de Zoetermeerse parochie
Wachtend publiek rond 1900 op het eerste Zoetermeerse station, nu Zoetermeer Oost
Een van de weinige boerderijen die in de nieuwbouwwijk Rokkeveen is
blijven staan: Ouderzorg aan de Rokkeveenseweg Zuid.
De fraaie boerderij van de familie Koetsier aan de Vlamingstraat,
sinds jaren in gebruik als Galerie De Vlaming.
De watertoren aan de Stationsstraat uit 1927. Tot in de jaren
negentig nog in gebruik voor de drinkwatervoorziening
De openbare lagere school aan de Dorpsstraat in de jaren zestig, tegenwoordig grand café School.

als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
De gemeentewapens van Zoetermeer en Zegwaart
Vanouds hebben steden in Nederland een wapen, waarmee ze zich onderscheiden van andere steden. Ook vele grotere plaatsen voerden al vroeg een wapen en in de 18e eeuw beschikten ook veel dorpen over een eigen herkenningsteken. De komst van de Fransen in 1795 maakte hieraan een voorlopig einde: vrijheid, gelijkheid en broederschap zorgden ervoor dat niet alleen de familiewapens van de grafstenen in de kerken werden afgebikt, maar ook dat de verschillende gemeenten en provincies de symbolen van de staat gingen gebruiken. Na de val van Napoleon ontstond in 1813 het Koninkrijk der Nederlanden. Koning Willem I riep alle steden en dorpen op om hun wapen door hem te laten bevestigen, of een nieuw te laten verlenen. Daarmee liet hij duidelijk merken dat de “oude tijden weerom” kwamen en bovendien bevestigde hij daarmee zijn positie als kersvers staatshoofd. Al spoedig stroomden de verzoeken binnen en dat waren er zo veel, dat de vorst de Hoge Raad van Adel, die hij in 1814 had ingesteld als adviescollege in adelszaken, ook belaste met de wapenaangelegenheden. De Raad bevestigde of verleende de wapens en doet dat heden ten dage nog steeds
Het wapen van Zoetermeer
De oudste afbeelding van het wapen van Zoetermeer is te vinden op een register van ontvangen landhuur uit 1784. Daarop is een schild met een kroon afgebeeld. Op het schild staan drie bloemen, met de stelen bij elkaar. Volgens een beschrijving uit 1798 zou dit een zilveren schild met drie korenbloemen zijn geweest. Het onderscheidingsteken voor de gemeentebode, de bodebus, laat in de 18e eeuw ook drie bloemen zien, die uit één punt uit de grond (of het water?) komen. Dat schild werd wel vastgehouden door twee leeuwen. Een fraai exemplaar van het wapen bevindt zich boven de bank van de ambachtsheer in de Oude kerk aan de Dorpsstraat. Zeer waarschijnlijk dateert dit schild uit de bouwtijd van de kerk (1785-1787) en heeft het de Franse revolutie overleefd.
Johannes van Trigt, president van het plaatselijk bestuur van Zoetermeer, meldde de Hoge Raad van Adel in april 1815 dat Zoetermeer “van oudsher” beschikte over een wapen met drie meerbloemen op een zilveren veld, gedekt door een grafelijke kroon en met twee staande leeuwen als schildhouders. Hij stuurde een afdruk mee van het destijds gebruikte wapen en stelde dat de herkomst “waarvan de epoque zich wellicht in de oudheid verliest” hem geheel onbekend was. Wel probeerde hij de naam Zoetermeer te verklaren door de Zwiet die vroeger hier stroomde of door het inmiddels drooggemaakte Zoetermeerse Meer. Hij sloot zijn brief af met de opmerking dat het hem veel genoegen zou doen als Zijne Majesteit gunstig zou beschikken op het verzoek om behoud van het wapen, waarvan “deze gemeente welligt eeuwen in possessie is geweest”. Een week later stuurde hij nog een brief, met de mededeling dat op een afbeelding uit 1616 van het blazoen van de Zoetermeerse rederijkerskamer De Witte Meirbloem, een genootschap van dichters en kunstliefhebbers, de meerbloemen al voorkwamen. Van Trigt meende dat de rederijkers hun embleem in de 16e eeuw aan het wapen van Zoetermeer hadden ontleend en dat het gemeentewapen dus minsten zo oud was.
De Hoge Raad maakte een aantekening bij de afdruk van het wapen “als Rijswijk” en uit het register van verleende wapens blijkt dat de leeuwen die het Zoetermeerse schild vasthouden, inderdaad dezelfde zijn als die van Rijswijk. Schildhouders waren in Zuid-Holland overigens zeldzaam; de meeste plaatsen voerden een kaal schild. Met het zilveren veld had de Hoge Raad blijkbaar meer moeite. In de heraldiek mag op zilver of goud alleen een kleur worden gebruikt, en dan hadden de meerbloemen blauw, rood, groen of bruin moeten zijn. Het lijkt er op dat voor gouden meerbloemen is gekozen, waardoor een zilveren veld onmogelijk werd: dat moest nu juist een kleur krijgen. In dit soort gevallen koos de Hoge Raad voor blauw en goud, de kleuren van de familie Nassau, welk familiewapen in 1815 ook het wapen van het Nederland werd. De stelen kwamen uit een zwarte grond en het wapen kreeg een kroon. De officiële beschrijving luidde: “van lazuur [blauw] beladen met drie bloemen en hunnen stelen, alles van goud op een terras van sabel [zwart]; ’t schild gedekt met eene kroon van goud en vastgehouden door twee leeuwen”. Blijkens de tekening hadden de leeuwen hun natuurlijke kleur. Gouden, rode of zwarte leeuwen waren ook mogelijk geweest
morgen verder
Vanouds hebben steden in Nederland een wapen, waarmee ze zich onderscheiden van andere steden. Ook vele grotere plaatsen voerden al vroeg een wapen en in de 18e eeuw beschikten ook veel dorpen over een eigen herkenningsteken. De komst van de Fransen in 1795 maakte hieraan een voorlopig einde: vrijheid, gelijkheid en broederschap zorgden ervoor dat niet alleen de familiewapens van de grafstenen in de kerken werden afgebikt, maar ook dat de verschillende gemeenten en provincies de symbolen van de staat gingen gebruiken. Na de val van Napoleon ontstond in 1813 het Koninkrijk der Nederlanden. Koning Willem I riep alle steden en dorpen op om hun wapen door hem te laten bevestigen, of een nieuw te laten verlenen. Daarmee liet hij duidelijk merken dat de “oude tijden weerom” kwamen en bovendien bevestigde hij daarmee zijn positie als kersvers staatshoofd. Al spoedig stroomden de verzoeken binnen en dat waren er zo veel, dat de vorst de Hoge Raad van Adel, die hij in 1814 had ingesteld als adviescollege in adelszaken, ook belaste met de wapenaangelegenheden. De Raad bevestigde of verleende de wapens en doet dat heden ten dage nog steeds
Het wapen van Zoetermeer
De oudste afbeelding van het wapen van Zoetermeer is te vinden op een register van ontvangen landhuur uit 1784. Daarop is een schild met een kroon afgebeeld. Op het schild staan drie bloemen, met de stelen bij elkaar. Volgens een beschrijving uit 1798 zou dit een zilveren schild met drie korenbloemen zijn geweest. Het onderscheidingsteken voor de gemeentebode, de bodebus, laat in de 18e eeuw ook drie bloemen zien, die uit één punt uit de grond (of het water?) komen. Dat schild werd wel vastgehouden door twee leeuwen. Een fraai exemplaar van het wapen bevindt zich boven de bank van de ambachtsheer in de Oude kerk aan de Dorpsstraat. Zeer waarschijnlijk dateert dit schild uit de bouwtijd van de kerk (1785-1787) en heeft het de Franse revolutie overleefd.
Johannes van Trigt, president van het plaatselijk bestuur van Zoetermeer, meldde de Hoge Raad van Adel in april 1815 dat Zoetermeer “van oudsher” beschikte over een wapen met drie meerbloemen op een zilveren veld, gedekt door een grafelijke kroon en met twee staande leeuwen als schildhouders. Hij stuurde een afdruk mee van het destijds gebruikte wapen en stelde dat de herkomst “waarvan de epoque zich wellicht in de oudheid verliest” hem geheel onbekend was. Wel probeerde hij de naam Zoetermeer te verklaren door de Zwiet die vroeger hier stroomde of door het inmiddels drooggemaakte Zoetermeerse Meer. Hij sloot zijn brief af met de opmerking dat het hem veel genoegen zou doen als Zijne Majesteit gunstig zou beschikken op het verzoek om behoud van het wapen, waarvan “deze gemeente welligt eeuwen in possessie is geweest”. Een week later stuurde hij nog een brief, met de mededeling dat op een afbeelding uit 1616 van het blazoen van de Zoetermeerse rederijkerskamer De Witte Meirbloem, een genootschap van dichters en kunstliefhebbers, de meerbloemen al voorkwamen. Van Trigt meende dat de rederijkers hun embleem in de 16e eeuw aan het wapen van Zoetermeer hadden ontleend en dat het gemeentewapen dus minsten zo oud was.
De Hoge Raad maakte een aantekening bij de afdruk van het wapen “als Rijswijk” en uit het register van verleende wapens blijkt dat de leeuwen die het Zoetermeerse schild vasthouden, inderdaad dezelfde zijn als die van Rijswijk. Schildhouders waren in Zuid-Holland overigens zeldzaam; de meeste plaatsen voerden een kaal schild. Met het zilveren veld had de Hoge Raad blijkbaar meer moeite. In de heraldiek mag op zilver of goud alleen een kleur worden gebruikt, en dan hadden de meerbloemen blauw, rood, groen of bruin moeten zijn. Het lijkt er op dat voor gouden meerbloemen is gekozen, waardoor een zilveren veld onmogelijk werd: dat moest nu juist een kleur krijgen. In dit soort gevallen koos de Hoge Raad voor blauw en goud, de kleuren van de familie Nassau, welk familiewapen in 1815 ook het wapen van het Nederland werd. De stelen kwamen uit een zwarte grond en het wapen kreeg een kroon. De officiële beschrijving luidde: “van lazuur [blauw] beladen met drie bloemen en hunnen stelen, alles van goud op een terras van sabel [zwart]; ’t schild gedekt met eene kroon van goud en vastgehouden door twee leeuwen”. Blijkens de tekening hadden de leeuwen hun natuurlijke kleur. Gouden, rode of zwarte leeuwen waren ook mogelijk geweest
morgen verder
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
De Hoge Raad maakte een aantekening bij de afdruk van het wapen “als Rijswijk” en uit het register van verleende wapens blijkt dat de leeuwen die het Zoetermeerse schild vasthouden, inderdaad dezelfde zijn als die van Rijswijk. Schildhouders waren in Zuid-Holland overigens zeldzaam; de meeste plaatsen voerden een kaal schild. Met het zilveren veld had de Hoge Raad blijkbaar meer moeite. In de heraldiek mag op zilver of goud alleen een kleur worden gebruikt, en dan hadden de meerbloemen blauw, rood, groen of bruin moeten zijn. Het lijkt er op dat voor gouden meerbloemen is gekozen, waardoor een zilveren veld onmogelijk werd: dat moest nu juist een kleur krijgen. In dit soort gevallen koos de Hoge Raad voor blauw en goud, de kleuren van de familie Nassau, welk familiewapen in 1815 ook het wapen van het Nederland werd. De stelen kwamen uit een zwarte grond en het wapen kreeg een kroon. De officiële beschrijving luidde: “van lazuur [blauw] beladen met drie bloemen en hunnen stelen, alles van goud op een terras van sabel [zwart]; ’t schild gedekt met eene kroon van goud en vastgehouden door twee leeuwen”. Blijkens de tekening hadden de leeuwen hun natuurlijke kleur. Gouden, rode of zwarte leeuwen waren ook mogelijk geweest.
Op 1 mei 1935 werden de gemeenten Zegwaart en Zoetermeer samengevoegd tot de moderne gemeente Zoetermeer. Het gemeentebestuur verzocht eind 1936 om bevestiging in het gebruik van het wapen van de voormalige gemeente Zoetermeer. Anders dan bijvoorbeeld in Leidschendam, dat in 1938 uit Veur en Stompwijk ontstond, werd niet gekozen voor een combinatie van de wapens van Zoetermeer en Zegwaart. De Hoge Raad van Adel nam de kans waar om het wapen volgens de regels der kunst te beschrijven, en aan te passen: “In azuur drie gesteelde meerbloemen van goud op een grond van hetzelfde. Het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee paarlen. Schildhouders: twee leeuwen van goud, getongd en genageld van keel [rood]”. Wederom onderging het wapen dus een kleurverschuiving: de zwarte grond werd goud en de bruine leeuwen werden vervangen door gouden, met rode tongen en nagels. De wapentekenaar tekende drie rechte meerbloemen naast elkaar in plaats van komend uit één punt. De gemeente heeft echter nog tot laat in de jaren vijftig de oude afbeelding met de zwierige bloemen gebruikt.
Het wapen van Zegwaart
De oudste vermelding van het wapen van de gemeente Zegwaart dateert uit 1798: een blauw schild met drie schuine zilveren banen. Schoolmeester en amateur-historicus A. Brauckman ontdekte in 1915 dat de gemeente verzuimd had dit ooit officieel te laten vaststellen. Reden waarom het gemeentebestuur zich tot de koningin wendde met het verzoek om het “van oudsher” gevoerde wapen te bevestigen en tevens om te willen toestaan “dat het schild worde gedekt door eene kroon en geflankeerd door tenanten”. Bovendien verzocht het bestuur vanwege de geringe omvang van de bevolking van Zegwaart op grond van een koninklijk besluit uit 1818 om vrijstelling van te betalen rechten. Ook hier bleef de oorsprong van het wapen duister. Mogelijk is het terug te voeren op het wapen van ridder Willem van Egmond, die in de 14e eeuw kasteel Palenstein in de Dorpsstraat liet bouwen. Hij had ook een wapen met schuine balken, alleen waren die rood op goud.
De Hoge Raad van Adel had geen bezwaren tegen de versiering van het wapen en adviseerde: “in blauw drie schuinbalken van zilver; het schild gedekt door eene gouden kroon van drie bladeren en twee parelpunten; schildhouders: twee gouden leeuwen, getongd en genageld van rood. De minister van Justitie gebruikte in de officiële beschrijving de heraldische termen azuur voor blauw en keel voor rood. Aldus adviseerde hij de vorstin en omdat Zegwaart minder dan 5000 zielen telde “zoude het Uwe Majesteit tevens kunnen behagen, haar [Zegwaart] vrijstelling te verleenen van de terzake verschuldigde taxe”. Zegwaart kreeg de wapenbevestiging gratis en snel: op de stukken staat tot twee maal toe “veel spoed”. Op 20 september kwam het advies van de Hoge Raad binnen en vier dagen later reeds ondertekende de koningin het besluit. Zou het te maken hebben gehad met het feit dat Zegwaart een nieuw raadhuis in gebruik wilde nemen? In ieder geval liet de gemeente trots het wapen met kroon en leeuwen in de gevel aanbrengen. De steen is na de sloop van het raadhuis verhuisd naar de voortuin van ’t Oude Huis aan de Dorpsstraat. Daar staat hij naast het oude wapen van Zoetermeer, eveneens afkomstig van een voormalig raadhuis
Vlag en logo
In 1965 stelde de gemeente Zoetermeer een gemeentevlag in. Deze was gebaseerd op het wapen: “een vlag in kobaltblauw met drie rechtopstaande meerbloemen in goud-geel”. Tien jaar later nam de gemeente een logo in gebruik, dat was gebaseerd op de meerbloemen. Het werd wel oneerbiedig “mattenklopper” genoemd. In 1991 paste het gemeentebestuur het logo aan en ook de vlag werd vernieuwd. Het wapen van de gemeente mag op gepaste wijze worden gebruikt door particulieren. Het gebruik van het logo is voorbehouden aan de gemeente Zoetermeer.
**********************************************************

Op 1 mei 1935 werden de gemeenten Zegwaart en Zoetermeer samengevoegd tot de moderne gemeente Zoetermeer. Het gemeentebestuur verzocht eind 1936 om bevestiging in het gebruik van het wapen van de voormalige gemeente Zoetermeer. Anders dan bijvoorbeeld in Leidschendam, dat in 1938 uit Veur en Stompwijk ontstond, werd niet gekozen voor een combinatie van de wapens van Zoetermeer en Zegwaart. De Hoge Raad van Adel nam de kans waar om het wapen volgens de regels der kunst te beschrijven, en aan te passen: “In azuur drie gesteelde meerbloemen van goud op een grond van hetzelfde. Het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee paarlen. Schildhouders: twee leeuwen van goud, getongd en genageld van keel [rood]”. Wederom onderging het wapen dus een kleurverschuiving: de zwarte grond werd goud en de bruine leeuwen werden vervangen door gouden, met rode tongen en nagels. De wapentekenaar tekende drie rechte meerbloemen naast elkaar in plaats van komend uit één punt. De gemeente heeft echter nog tot laat in de jaren vijftig de oude afbeelding met de zwierige bloemen gebruikt.
Het wapen van Zegwaart
De oudste vermelding van het wapen van de gemeente Zegwaart dateert uit 1798: een blauw schild met drie schuine zilveren banen. Schoolmeester en amateur-historicus A. Brauckman ontdekte in 1915 dat de gemeente verzuimd had dit ooit officieel te laten vaststellen. Reden waarom het gemeentebestuur zich tot de koningin wendde met het verzoek om het “van oudsher” gevoerde wapen te bevestigen en tevens om te willen toestaan “dat het schild worde gedekt door eene kroon en geflankeerd door tenanten”. Bovendien verzocht het bestuur vanwege de geringe omvang van de bevolking van Zegwaart op grond van een koninklijk besluit uit 1818 om vrijstelling van te betalen rechten. Ook hier bleef de oorsprong van het wapen duister. Mogelijk is het terug te voeren op het wapen van ridder Willem van Egmond, die in de 14e eeuw kasteel Palenstein in de Dorpsstraat liet bouwen. Hij had ook een wapen met schuine balken, alleen waren die rood op goud.
De Hoge Raad van Adel had geen bezwaren tegen de versiering van het wapen en adviseerde: “in blauw drie schuinbalken van zilver; het schild gedekt door eene gouden kroon van drie bladeren en twee parelpunten; schildhouders: twee gouden leeuwen, getongd en genageld van rood. De minister van Justitie gebruikte in de officiële beschrijving de heraldische termen azuur voor blauw en keel voor rood. Aldus adviseerde hij de vorstin en omdat Zegwaart minder dan 5000 zielen telde “zoude het Uwe Majesteit tevens kunnen behagen, haar [Zegwaart] vrijstelling te verleenen van de terzake verschuldigde taxe”. Zegwaart kreeg de wapenbevestiging gratis en snel: op de stukken staat tot twee maal toe “veel spoed”. Op 20 september kwam het advies van de Hoge Raad binnen en vier dagen later reeds ondertekende de koningin het besluit. Zou het te maken hebben gehad met het feit dat Zegwaart een nieuw raadhuis in gebruik wilde nemen? In ieder geval liet de gemeente trots het wapen met kroon en leeuwen in de gevel aanbrengen. De steen is na de sloop van het raadhuis verhuisd naar de voortuin van ’t Oude Huis aan de Dorpsstraat. Daar staat hij naast het oude wapen van Zoetermeer, eveneens afkomstig van een voormalig raadhuis
Vlag en logo
In 1965 stelde de gemeente Zoetermeer een gemeentevlag in. Deze was gebaseerd op het wapen: “een vlag in kobaltblauw met drie rechtopstaande meerbloemen in goud-geel”. Tien jaar later nam de gemeente een logo in gebruik, dat was gebaseerd op de meerbloemen. Het werd wel oneerbiedig “mattenklopper” genoemd. In 1991 paste het gemeentebestuur het logo aan en ook de vlag werd vernieuwd. Het wapen van de gemeente mag op gepaste wijze worden gebruikt door particulieren. Het gebruik van het logo is voorbehouden aan de gemeente Zoetermeer.
**********************************************************

als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Gennep
Gennep is een stadje en gemeente in Limburg (Nederland). De gemeente telt 16.786 inwoners (1 juni 2005) en heeft een oppervlakte van 58,37 km² (waarvan 1,60 km² water). Het stadje ligt op de samenloop van de rivieren de Maas en de Niers.
************
Geschiedenis
Gennep is afgeleid van het Keltische 'Ganapja'. Het verwijst daarmee naar de locatie van Gennep: plaats waar twee wateren samenkomen, de Maas en de Niers. Op een doorwaadbare plaats op deze plek kwamen zowel een noord-zuidelijke als een oost-westelijke weg van de Romeinen samen.
Na de Tweede Wereldoorlog blijkt dat onder de (oude) kerk al een houten kerkje rond 750 gestaan heeft. Ondanks een grote stadsbrand op het einde van de 16e eeuw moet Gennep al voor 1371 haar stadsrechten verworven hebben. De stad telde zo'n 750 inwoners en was via 3 poorten te betreden; de Zandpoort, de Nierspoort en de Maaspoort die als laatste in 1820 werd afgebroken. De stad kende geen grote groei, voornamelijk door de strategische ligging van het nabijgelegen Genneperhuis, waardoor vele malen verschillende groepen buitenlandse soldaten Gennep bezetten. Het stadje was in tegenstelling tot het kasteel onverdedigbaar, voornamelijk door de afbraak van het stadskasteel dat zo ongeveer op de plaats van de huidige Sint Martinuskerk gestaan moet hebben
De stad heeft verschillende keren onder een ander bestuur gestaan: Kleefs (1441), Pruisisch (1609), Frans (1794), Nederlands (1815), Belgisch (1830) en weer Nederlands (1839).
Vanaf 1540 vluchten protestanten naar Gennep, op de vlucht voor de Spanjaarden. Doordat Gennep ten tijde van de Republiek in de 16de en 17de eeuw niet tot de Republiek behoorde, werd hier in 1660 een protestantse kerk gebouwd uit eigen middelen. Dit in tegenstelling tot de vele andere protestantse kerken van voor 1660. Doorgaans werd een katholieke kerk onteigend en door de protestanten in gebruik genomen. In het Pruisische Gennep was dit onmogelijk, waardoor Gennep heden ten dage de oudste, uit eigen middelen betaalde, protestantse kerk op haar bodem heeft staan. Het ligt naast het stadhuis dat na de grote stadsbrand van 1597 door Van Bommel werd gebouwd. Ook 's-Heerenberg en Venlo hebben een stadhuis van zijn hand. De overeenkomsten tussen de drie stadhuizen zijn voor eenieder zichtbaar.
Na het Congres van Wenen wordt besloten dat Pruisen de Maasscheepvaart niet mag beïnvloeden. Met een kanonsschot kijkt men hoe ver Pruisen van de Maas moet komen te liggen. Hierdoor komt Gennep binnen het nieuw te vormen Koninkrijk der Nederlanden te liggen. Veel bloei kent de stad niet.
Bij de aanleg van de rijksweg Nijmegen-Maastricht in 1845 wordt gebruik gemaakt van de bestaande Niersbrug in Gennep, waardoor het beter bereikbaar wordt. Als dan in 1869 eveneens spoorlijn Boxtel-Wesel door Gennep wordt aangelegd, begint er een grote bloeiperiode. Deze spoorlijn is lange tijd onderdeel van de kortste route tussen Londen en Moskou, waardoor o.a. keizer Wilhelm II en het Russische goud via Gennep reizen. Het Voorhoeve-park biedt woning aan vele arbeiders. Bedrijven als de Page (Papierfabriek Gennep) maken handig gebruik van de spoorlijn
De spoorbrug is een punt van discussie, omdat Pruisen op deze manier de Maas te makkelijk zou kunnen over steken in geval van oorlog. Dit wordt bewaarheid in 1940 als de Gennepse Maasbrug als enige, door verraad, in Duitse handen valt op de eerste oorlogsdag. De Peel-Raamstelling is hierdoor onhoudbaar geworden.
Onder andere door de sluiting van de Nederlands-Duitse grens na WO II zorgen echter dat de spoorlijn minder in trek raakt en vervalt. Deze was al ingezet door de Nederlandse neutraliteit in WO I en de beurskrach van 1929. In 1971 rijdt de laatste trein Gennep binnen in alle stilte en wordt nog eenmaal de spoorbrug gebruikt voor een carnavaleske leutexpres. Intussen is wel een autobrug naast de spoorbrug aangelegd in de jaren 50, waardoor de eeuwenoude pont naar Oeffelt uit de vaart kan worden genomen.
Ter compensatie van het verlies van het hoofdkantoor van de Noord-Brabantsch-Duitsche Spoorwegmaatschappij (NBDS) wordt de Zuid-Ooster Busbedrijven in Gennep gevestigd. Bij de vorming naar de busmaatschappij Hermes wordt ook dit hoofdkantoor gesloten.
De hei rondom Gennep heeft op verschillende manieren invulling gevonden. Zo waren er de instellingen voor geestelijk-lichamelijk gehandicapten Maria Roepaan en Augustinusstichting er gevestigd, een kuuroord van TBC-patiënten en tegenwoordig een Center Parcs.
Gennep bouwt aan haar toekomst: een Regionaal Overslag Centrum (ROC) aan de Paesplas, een nieuw, 25 ha groot industrieterrein ‘De Sporen’ in de nabijheid van de A77 en een gerenoveerde stadskern als toeristische trekpleister. In samenwerking met de gemeente Mook en Middelaar waar het wonen centraal staat en de gemeente Bergen (L) dat zich toespitst op de industrie probeert Gennep juist de toeristische aspecten te ontwikkelen.
************************

Gennep is een stadje en gemeente in Limburg (Nederland). De gemeente telt 16.786 inwoners (1 juni 2005) en heeft een oppervlakte van 58,37 km² (waarvan 1,60 km² water). Het stadje ligt op de samenloop van de rivieren de Maas en de Niers.
************
Geschiedenis
Gennep is afgeleid van het Keltische 'Ganapja'. Het verwijst daarmee naar de locatie van Gennep: plaats waar twee wateren samenkomen, de Maas en de Niers. Op een doorwaadbare plaats op deze plek kwamen zowel een noord-zuidelijke als een oost-westelijke weg van de Romeinen samen.
Na de Tweede Wereldoorlog blijkt dat onder de (oude) kerk al een houten kerkje rond 750 gestaan heeft. Ondanks een grote stadsbrand op het einde van de 16e eeuw moet Gennep al voor 1371 haar stadsrechten verworven hebben. De stad telde zo'n 750 inwoners en was via 3 poorten te betreden; de Zandpoort, de Nierspoort en de Maaspoort die als laatste in 1820 werd afgebroken. De stad kende geen grote groei, voornamelijk door de strategische ligging van het nabijgelegen Genneperhuis, waardoor vele malen verschillende groepen buitenlandse soldaten Gennep bezetten. Het stadje was in tegenstelling tot het kasteel onverdedigbaar, voornamelijk door de afbraak van het stadskasteel dat zo ongeveer op de plaats van de huidige Sint Martinuskerk gestaan moet hebben
De stad heeft verschillende keren onder een ander bestuur gestaan: Kleefs (1441), Pruisisch (1609), Frans (1794), Nederlands (1815), Belgisch (1830) en weer Nederlands (1839).
Vanaf 1540 vluchten protestanten naar Gennep, op de vlucht voor de Spanjaarden. Doordat Gennep ten tijde van de Republiek in de 16de en 17de eeuw niet tot de Republiek behoorde, werd hier in 1660 een protestantse kerk gebouwd uit eigen middelen. Dit in tegenstelling tot de vele andere protestantse kerken van voor 1660. Doorgaans werd een katholieke kerk onteigend en door de protestanten in gebruik genomen. In het Pruisische Gennep was dit onmogelijk, waardoor Gennep heden ten dage de oudste, uit eigen middelen betaalde, protestantse kerk op haar bodem heeft staan. Het ligt naast het stadhuis dat na de grote stadsbrand van 1597 door Van Bommel werd gebouwd. Ook 's-Heerenberg en Venlo hebben een stadhuis van zijn hand. De overeenkomsten tussen de drie stadhuizen zijn voor eenieder zichtbaar.
Na het Congres van Wenen wordt besloten dat Pruisen de Maasscheepvaart niet mag beïnvloeden. Met een kanonsschot kijkt men hoe ver Pruisen van de Maas moet komen te liggen. Hierdoor komt Gennep binnen het nieuw te vormen Koninkrijk der Nederlanden te liggen. Veel bloei kent de stad niet.
Bij de aanleg van de rijksweg Nijmegen-Maastricht in 1845 wordt gebruik gemaakt van de bestaande Niersbrug in Gennep, waardoor het beter bereikbaar wordt. Als dan in 1869 eveneens spoorlijn Boxtel-Wesel door Gennep wordt aangelegd, begint er een grote bloeiperiode. Deze spoorlijn is lange tijd onderdeel van de kortste route tussen Londen en Moskou, waardoor o.a. keizer Wilhelm II en het Russische goud via Gennep reizen. Het Voorhoeve-park biedt woning aan vele arbeiders. Bedrijven als de Page (Papierfabriek Gennep) maken handig gebruik van de spoorlijn
De spoorbrug is een punt van discussie, omdat Pruisen op deze manier de Maas te makkelijk zou kunnen over steken in geval van oorlog. Dit wordt bewaarheid in 1940 als de Gennepse Maasbrug als enige, door verraad, in Duitse handen valt op de eerste oorlogsdag. De Peel-Raamstelling is hierdoor onhoudbaar geworden.
Onder andere door de sluiting van de Nederlands-Duitse grens na WO II zorgen echter dat de spoorlijn minder in trek raakt en vervalt. Deze was al ingezet door de Nederlandse neutraliteit in WO I en de beurskrach van 1929. In 1971 rijdt de laatste trein Gennep binnen in alle stilte en wordt nog eenmaal de spoorbrug gebruikt voor een carnavaleske leutexpres. Intussen is wel een autobrug naast de spoorbrug aangelegd in de jaren 50, waardoor de eeuwenoude pont naar Oeffelt uit de vaart kan worden genomen.
Ter compensatie van het verlies van het hoofdkantoor van de Noord-Brabantsch-Duitsche Spoorwegmaatschappij (NBDS) wordt de Zuid-Ooster Busbedrijven in Gennep gevestigd. Bij de vorming naar de busmaatschappij Hermes wordt ook dit hoofdkantoor gesloten.
De hei rondom Gennep heeft op verschillende manieren invulling gevonden. Zo waren er de instellingen voor geestelijk-lichamelijk gehandicapten Maria Roepaan en Augustinusstichting er gevestigd, een kuuroord van TBC-patiënten en tegenwoordig een Center Parcs.
Gennep bouwt aan haar toekomst: een Regionaal Overslag Centrum (ROC) aan de Paesplas, een nieuw, 25 ha groot industrieterrein ‘De Sporen’ in de nabijheid van de A77 en een gerenoveerde stadskern als toeristische trekpleister. In samenwerking met de gemeente Mook en Middelaar waar het wonen centraal staat en de gemeente Bergen (L) dat zich toespitst op de industrie probeert Gennep juist de toeristische aspecten te ontwikkelen.
************************

als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Over Cranendonck
Cranendonck is een gemeente met meerdere kernen in een landelijk gebied, gelegen aan de snelweg A2 tussen Eindhoven en Weert. De zes dorpskernen hebben elk hun eigen gezicht. De typisch oude dorpsgezichten sluiten naadloos aan op moderne woonwijken. Een eigentijdse infrastructuur leidt naar natuurgebieden waar een haast serene rust heerst. Het winkelbestand van hoog niveau is ingebed in een echt ‘dorps’ klimaat
Hoewel Cranendonck een typisch Brabantse gemeente genoemd kan worden, zijn de inwoners (mede door de ligging tegen de provinciegrens van Limburg, de landsgrens van België en de aanwezigheid van de Duitse legerplaats aan de rand van Budel) gewend om open te staan voor allerlei culturen en talen. Mensen die Cranendonck bezoeken zullen dit merken aan de gastvrijheid.
De gemeente Cranendonck is op 1 januari 1997 ontstaan door de samenvoeging van de gemeenten Budel en Maarheeze (excl. Sterksel). De kernen Budel, Budel-Dorplein, Budel-Schoot, Gastel, Maarheeze en Soerendonk behoren nu tot de gemeente Cranendonck
**********
Historie
Cranendonck is op 1 januari 1997 ontstaan uit de samenvoeging van gemeenten Budel en Maarheeze (excl. Sterksel) en uit de kernen Budel, Budel-Dorplein, Budel-Schoot, Gastel, Maarheeze en Soerendonk. Dorpen die vanuit het verre verleden al veel met elkaar gemeen hadden.
Het domein Budel wordt het vroegst teruggevonden in de geschiedkundige documenten. Gesticht en geschonken aan de abdij van Luik om de begraafplaats te worden van de grootvader van Karel de Grote. Maarheeze wordt het eerst genoemd in 1223, wanneer het gebied in leen wordt gegeven aan de Heer van Heeze. Het gebied werd in 1242 geërfd door Engelbert van Horne. Vermoedelijk was hij het die tussen Maarheeze en Soerendonk een kasteel liet bouwen. Geïspireerd op de natuurlijke omstandigheden ter plaatse (kraan: kraanvogel, donk: hoogte, heuvel) werd het kasteel Cranendonck genoemd. In 1421 waren Maarheeze, Soerendonk, Gastel en Budel reeds verenigd in twee ‘schepenbanken’, die verantwoordelijk waren voor zowel voor het bestuur als de rechtspraak.
In de jaren daaropvolgend is het kasteel met het omliggende grondgebied, in handen van verschillende eigenaars, waaronder Anna van Egmond. Zij was de eerste vrouw van Willem van Oranje. Nog steeds behoort ‘Barones van Cranendonck’ tot een van de vele titels van H.M. koningin Beatrix. In 1673 werd het kasteel door de Fransen verwoest. In 1938 werd de gemeente Maarheeze eigenaar van Landgoed Cranendonck. De villa die er in de loop der tijd was bijgebouwd werd het bestuurlijke centrum.
In de Bataafs-Franse tijd met de Franse revolutie die daarop volgde (1795), veranderde er veel. Alle geloven werden gelijk voor de wet. Parochies werden samengevoegd en de schepenbanken werden vervangen door het instituut ‘gemeenten’. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen volgde verschillende samenvoegingen en verzelfstandigingen van de dorpen. Vanaf 1 januari 1997 is de gemeente Cranendonck zoals ze nu is, een feit. De kraanvogel in de gemeentevlag en de huisstijl van de gemeente Cranendonck herinneren aan de natuurlijke omstandigheden, zoals ze ooit waren.

Cranendonck is een gemeente met meerdere kernen in een landelijk gebied, gelegen aan de snelweg A2 tussen Eindhoven en Weert. De zes dorpskernen hebben elk hun eigen gezicht. De typisch oude dorpsgezichten sluiten naadloos aan op moderne woonwijken. Een eigentijdse infrastructuur leidt naar natuurgebieden waar een haast serene rust heerst. Het winkelbestand van hoog niveau is ingebed in een echt ‘dorps’ klimaat
Hoewel Cranendonck een typisch Brabantse gemeente genoemd kan worden, zijn de inwoners (mede door de ligging tegen de provinciegrens van Limburg, de landsgrens van België en de aanwezigheid van de Duitse legerplaats aan de rand van Budel) gewend om open te staan voor allerlei culturen en talen. Mensen die Cranendonck bezoeken zullen dit merken aan de gastvrijheid.
De gemeente Cranendonck is op 1 januari 1997 ontstaan door de samenvoeging van de gemeenten Budel en Maarheeze (excl. Sterksel). De kernen Budel, Budel-Dorplein, Budel-Schoot, Gastel, Maarheeze en Soerendonk behoren nu tot de gemeente Cranendonck
**********
Historie
Cranendonck is op 1 januari 1997 ontstaan uit de samenvoeging van gemeenten Budel en Maarheeze (excl. Sterksel) en uit de kernen Budel, Budel-Dorplein, Budel-Schoot, Gastel, Maarheeze en Soerendonk. Dorpen die vanuit het verre verleden al veel met elkaar gemeen hadden.
Het domein Budel wordt het vroegst teruggevonden in de geschiedkundige documenten. Gesticht en geschonken aan de abdij van Luik om de begraafplaats te worden van de grootvader van Karel de Grote. Maarheeze wordt het eerst genoemd in 1223, wanneer het gebied in leen wordt gegeven aan de Heer van Heeze. Het gebied werd in 1242 geërfd door Engelbert van Horne. Vermoedelijk was hij het die tussen Maarheeze en Soerendonk een kasteel liet bouwen. Geïspireerd op de natuurlijke omstandigheden ter plaatse (kraan: kraanvogel, donk: hoogte, heuvel) werd het kasteel Cranendonck genoemd. In 1421 waren Maarheeze, Soerendonk, Gastel en Budel reeds verenigd in twee ‘schepenbanken’, die verantwoordelijk waren voor zowel voor het bestuur als de rechtspraak.
In de jaren daaropvolgend is het kasteel met het omliggende grondgebied, in handen van verschillende eigenaars, waaronder Anna van Egmond. Zij was de eerste vrouw van Willem van Oranje. Nog steeds behoort ‘Barones van Cranendonck’ tot een van de vele titels van H.M. koningin Beatrix. In 1673 werd het kasteel door de Fransen verwoest. In 1938 werd de gemeente Maarheeze eigenaar van Landgoed Cranendonck. De villa die er in de loop der tijd was bijgebouwd werd het bestuurlijke centrum.
In de Bataafs-Franse tijd met de Franse revolutie die daarop volgde (1795), veranderde er veel. Alle geloven werden gelijk voor de wet. Parochies werden samengevoegd en de schepenbanken werden vervangen door het instituut ‘gemeenten’. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen volgde verschillende samenvoegingen en verzelfstandigingen van de dorpen. Vanaf 1 januari 1997 is de gemeente Cranendonck zoals ze nu is, een feit. De kraanvogel in de gemeentevlag en de huisstijl van de gemeente Cranendonck herinneren aan de natuurlijke omstandigheden, zoals ze ooit waren.

als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Historie
Over wanneer Zuidlaren werd gesticht, zijn de meningen van de historici nogal verdeeld. De naam Zuidlaren komt in ieder geval van de 3 Laren in het bos op de Hondsrug waarvan Zuidlaren het zuidelijkst was.
Al ver voor het jaar 1200 werd deze omgeving bewoond. De nederzettingen kwamen tot stand door bossen te kappen om zo 'open plekken' te creëren waar huizen konden worden gebouwd en waar grote stukken grond konden worden gebruikt voor landbouw. Volgens vondsten uit opgravingen werd de omgeving van en om Zuidlaren in de bronstijd permanent bewoond
In de loop der jaren heeft het leger een belangrijke rol gespeeld in Zuidlaren. Al in de middeleeuwen werden hier regelmatig legers gestationeerd en hebben bisdommen, graafschappen en beschermheren vaak in of vanuit deze omgeving hun legers laten opereren. Later kwamen hier ook de Spaanse en Franse heerschappen bij. Zelfs tot voor een paar jaar terug behoorden soldaten tot het straatbeeld van het dorp.
Al rond 1200 werden hier jaarlijks veemarkten gehouden. Onduidelijk is nog het moment dat dit plaatsvond, vast staat is dat dit in de herfst gebeurde en dat de Zuidlaardermarkt als oudste Drentse veemarkt kan worden aangemerkt.
*************************
Zuidlaren - Omgeving
Zuidlaren is gelegen in een bosrijke omgeving vlak onder de stad Groningen nabij de Drentse Aa, het Hunzevallei en het Zuidlaardermeergebied.
Het is een typisch Drents brinkdorp met een gezellige uitstraling. De vele toeristische voorzieningen zorgen er ieder jaar weer voor dat Zuidlaren in, maar ook daarbuiten, de vakantieperioden weer extra druk bevolkt is.
De omgeving van Zuidlaren heeft ook de toerist veel te bieden. U kunt hierbij denken aan de prachtig gerestaureerde molen "De Wachter", de hunebedden in Midlaren of het natuurgebied bij de Drentse Aa
***************

Over wanneer Zuidlaren werd gesticht, zijn de meningen van de historici nogal verdeeld. De naam Zuidlaren komt in ieder geval van de 3 Laren in het bos op de Hondsrug waarvan Zuidlaren het zuidelijkst was.
Al ver voor het jaar 1200 werd deze omgeving bewoond. De nederzettingen kwamen tot stand door bossen te kappen om zo 'open plekken' te creëren waar huizen konden worden gebouwd en waar grote stukken grond konden worden gebruikt voor landbouw. Volgens vondsten uit opgravingen werd de omgeving van en om Zuidlaren in de bronstijd permanent bewoond
In de loop der jaren heeft het leger een belangrijke rol gespeeld in Zuidlaren. Al in de middeleeuwen werden hier regelmatig legers gestationeerd en hebben bisdommen, graafschappen en beschermheren vaak in of vanuit deze omgeving hun legers laten opereren. Later kwamen hier ook de Spaanse en Franse heerschappen bij. Zelfs tot voor een paar jaar terug behoorden soldaten tot het straatbeeld van het dorp.
Al rond 1200 werden hier jaarlijks veemarkten gehouden. Onduidelijk is nog het moment dat dit plaatsvond, vast staat is dat dit in de herfst gebeurde en dat de Zuidlaardermarkt als oudste Drentse veemarkt kan worden aangemerkt.
*************************
Zuidlaren - Omgeving
Zuidlaren is gelegen in een bosrijke omgeving vlak onder de stad Groningen nabij de Drentse Aa, het Hunzevallei en het Zuidlaardermeergebied.
Het is een typisch Drents brinkdorp met een gezellige uitstraling. De vele toeristische voorzieningen zorgen er ieder jaar weer voor dat Zuidlaren in, maar ook daarbuiten, de vakantieperioden weer extra druk bevolkt is.
De omgeving van Zuidlaren heeft ook de toerist veel te bieden. U kunt hierbij denken aan de prachtig gerestaureerde molen "De Wachter", de hunebedden in Midlaren of het natuurgebied bij de Drentse Aa
***************

als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Onstaansgeschiedenis Zeist
De naam 'Seist' komt al voor in 838. Van die tijd tot aan de elfde eeuw zijn er weinig documenten bewaard gebleven, maar uit overlevering en opgravingen is toch een beeld te krijgen van de ontwikkeling vanaf die tijd. In 838 ontving ene graaf Rodger van de Utrechtse kerk goederen te 'Seist', waaronder zes onvrije gezinnen met hun woningen en land, in vruchtgebruik.
'Seist' lag en ligt nog steeds gunstig bij grote verbindingswegen Noord-Zuid en Oost-West en bovendien op een uniek overgangsgebied van zand en kleigrond; bij uitstek geschikt voor gemengde boerenbedrijven, die het droge gedeelte gebruikten voor akkerbouw en het natte gedeelte voor veeteelt. De mest van het vee werd weer gebruikt om de zandgronden vruchtbaarder te maken.
Toen de Rijn in 1122 bij Wijk bij Duurstede werd afgedamd, kon het Kromme Rijngebied verder ontgonnen worden. Dat betekende onder andere dat de veeteelt en akkerbouw verder geïntensiveerd werden.
In 1180 werd er een Romaanse kerk gebouwd aan de Utrechtseweg/1e Dorpsstraat. Deze werd in 1841 afgebroken en vervangen door een neogotisch Godshuis en bevindt zich tot op heden nog op dezelfde plaats. Alleen de toren is nog twaalfde-eeuws.
Er komt meer duidelijkheid in de geschiedenis vanaf het moment dat Willem Adriaan I Rijksgraaf (sinds 1679) van Nassau en heer van Odijk, Kortgene, Zeist en Driebergen, in 1677 het Slot van Zeist (zie ook Het Slot Zeist) liet bouwen in de "Hoge Heerlijkheid Zeist en Driebergen". Hij liet het slot bouwen als een verkleind Versailles, inclusief een prachtige tuin.
Als bouwmeester wordt genoemd Roman, daarbij geassisteerd door de Fransman Daniel Marot. Deze laatste ontwierp o.a. de muur- en plafondschilderingen. De muur- en plafondschilderingen zijn nog in originele staat. Het Slot is al vanaf 1924 eigendom van de gemeente Zeist.
In 1745 werd het Slot Zeist gekocht door Cornelis Schellinger die behoorde tot de religieuze gemeenschap der Evangelische Broedergemeente, ook wel Hernhutters genoemd. Hij stelde het Slot beschikbaar aan de Broederorganisatie en stond de tuinen naast het Slot aan hen af.
"Zeyst het Huys van voorene" (1754)
Deze afbeelding, waarvan het origineel zich in het archief van de gemeente Zeist bevindt, is een van de negentien tekeningen welke Johannes de Bosch (1713-1785), hernhutter tekenaar, gemaakt heeft van Zeist.
Voor het Slot werden aan twee pleinen huizen gebouwd voor de leden van de gemeenschap. Aan de ene kant werd plaats ingeruimd voor de ongetrouwde zusters en weduwen (het Zusterhuis en het Weduwenhuis), aan de andere kant voor de ongetrouwde broeders (het Broederhuis). Later werd dit respectievelijk het Zuster en Broederplein genoemd. Omdat de broeders en zusters in hun eigen onderhoud moesten voorzien richtten ze verschillende bedrijven op als een bakkerij, een knopenfabriek, een zilversmederij en een blikslagerij. Hun producten werden in het Broederhuis verkocht. In feite bestond hiermee in Zeist het eerste warenhuis van Nederland.
De invloed van deze broedergemeenschap is van groot belang geweest voor de verdere ontwikkeling van Zeist. Omdat er zoveel te koop was, verwierf Zeist wereldfaam. Uit alle uithoeken van de wereld kwamen mensen van naam Zeist bezoeken, zoals de vrouw van Napoleon en Tsaar Alexander I.
De karakteristieke Broeder- en Zusterpleinen met hun monumentale huizen zijn tot op heden in stand gebleven.
In 1804, ten tijde van de Franse overheersing, vestigde generaal Marmont zich met zijn leger op de heide bij Zeist. In 1806 was er een slag bij Austerlitz in Tsjechië. Naar aanleiding daarvan werd als herinnering aan de Drie-keizerslag bij Austerlitz in Tsjechië, die door Napoleon gewonnen werd, het kampement van generaal Marmont omgedoopt in Austerlitz. Om zijn manschappen bezig te houden liet de generaal een piramide bouwen die ook nu nog bestaat en bekend is onder de naam: piramide van Austerlitz.
In het begin van de negentiende eeuw bood de omgeving van de rivier de Vecht onvoldoende ruimte om buitenhuizen te bouwen.
Ook door een hang naar meer romantiek zochten gegoede families een andere plaats voor hun buitens en kwamen uit in Zeist. Zeist werd ook wel de Parel van de Stichtse Lustwarande genoemd, vanwege de mooie ligging in de bossen. Van deze fraaie buitenhuizen zijn er nog vele intact. De gemeente houdt de beeldkwaliteit van de buitens in stand binnen de stedelijke omgeving
***************
Gemeentewapen
De historie van het gemeentewapen van Zeist gaat terug tot ongeveer het midden van de 12e eeuw. In de annalen van Zeist werd toen voor het eerst de naam van het geslacht Van Seijst genoemd. Deze familie is ongetwijfeld het oudste geslacht dat in het bezit was van de voormalige Heerlijkheid Seijst.
Het gemeentewapen is afgeleid van het blazoen (schild) van de familie Van Seijst. Tussen het familiewapen en het gemeentewapen is een klein verschil. Het gemeentewapen heeft drie smalle kantelen terwijl het familiewapen drie brede kantelen heeft, waarvan de buitenste twee de schildrand raken.
Op 11 september 1816 werd het gemeentewapen van Zeist vastgesteld door de Hoge Raad van Adel. De beschrijving van het wapen luidt als volgt: “zijnde van zilver, en chef gebritiseerd van Sabel”. In hedendaags Nederlands vertaald betekent dit: “een schild van zilver met aan de onderzijde gekanteeld schildhoofd van zwart”.
Officieel werd vastgesteld dat het wapen geen versieringen zou krijgen. Later werden deze toch om het wapen aangebracht. Dit decoreren van het gemeentewapen moet gezien worden als een modeverschijnsel. De versierselen doen het echte wapen eigenlijk onrecht aan en mogen dan ook niet officieel tot het gemeentewapen worden gerekend.
Het wapenfiguur “de muur met kantelen” komt ook voor bij de geslachten van het naburige Rijsenburg en bij de zeer oude geslachten Groenesteijn en Walenburg (Nederlangbroek).
Op de punt waar het gemeentehuis uit 1908 en de nieuwbouw met elkaar zijn verbonden, is een glas-in-lood raam te zien. Op dit raam is het wapen van Zeist afgebeeld. Het wapen wordt omringd door kleinere wapens van Utrecht, Amersfoort, Wijk bij Duurstede en Amerongen. Onderaan in het raam staat een inscriptie: “ter nagedachtenis aan Marianne Henriëtte Walkart die den Grond ten Geschenke gaf Waarop dit Gemeentehuis in Gesticht Anno 1908”.
Aan weerszijden van het wapen van Zeist zijn het Rijkswapen en het Provinciewapen afgebeeld. Deze afbeeldingen zijn geschonken door de aannemer van de nieuwbouw van het gemeentehuis en zijn later in het raam aangebracht.
. ***********

De naam 'Seist' komt al voor in 838. Van die tijd tot aan de elfde eeuw zijn er weinig documenten bewaard gebleven, maar uit overlevering en opgravingen is toch een beeld te krijgen van de ontwikkeling vanaf die tijd. In 838 ontving ene graaf Rodger van de Utrechtse kerk goederen te 'Seist', waaronder zes onvrije gezinnen met hun woningen en land, in vruchtgebruik.
'Seist' lag en ligt nog steeds gunstig bij grote verbindingswegen Noord-Zuid en Oost-West en bovendien op een uniek overgangsgebied van zand en kleigrond; bij uitstek geschikt voor gemengde boerenbedrijven, die het droge gedeelte gebruikten voor akkerbouw en het natte gedeelte voor veeteelt. De mest van het vee werd weer gebruikt om de zandgronden vruchtbaarder te maken.
Toen de Rijn in 1122 bij Wijk bij Duurstede werd afgedamd, kon het Kromme Rijngebied verder ontgonnen worden. Dat betekende onder andere dat de veeteelt en akkerbouw verder geïntensiveerd werden.
In 1180 werd er een Romaanse kerk gebouwd aan de Utrechtseweg/1e Dorpsstraat. Deze werd in 1841 afgebroken en vervangen door een neogotisch Godshuis en bevindt zich tot op heden nog op dezelfde plaats. Alleen de toren is nog twaalfde-eeuws.
Er komt meer duidelijkheid in de geschiedenis vanaf het moment dat Willem Adriaan I Rijksgraaf (sinds 1679) van Nassau en heer van Odijk, Kortgene, Zeist en Driebergen, in 1677 het Slot van Zeist (zie ook Het Slot Zeist) liet bouwen in de "Hoge Heerlijkheid Zeist en Driebergen". Hij liet het slot bouwen als een verkleind Versailles, inclusief een prachtige tuin.
Als bouwmeester wordt genoemd Roman, daarbij geassisteerd door de Fransman Daniel Marot. Deze laatste ontwierp o.a. de muur- en plafondschilderingen. De muur- en plafondschilderingen zijn nog in originele staat. Het Slot is al vanaf 1924 eigendom van de gemeente Zeist.
In 1745 werd het Slot Zeist gekocht door Cornelis Schellinger die behoorde tot de religieuze gemeenschap der Evangelische Broedergemeente, ook wel Hernhutters genoemd. Hij stelde het Slot beschikbaar aan de Broederorganisatie en stond de tuinen naast het Slot aan hen af.
"Zeyst het Huys van voorene" (1754)
Deze afbeelding, waarvan het origineel zich in het archief van de gemeente Zeist bevindt, is een van de negentien tekeningen welke Johannes de Bosch (1713-1785), hernhutter tekenaar, gemaakt heeft van Zeist.
Voor het Slot werden aan twee pleinen huizen gebouwd voor de leden van de gemeenschap. Aan de ene kant werd plaats ingeruimd voor de ongetrouwde zusters en weduwen (het Zusterhuis en het Weduwenhuis), aan de andere kant voor de ongetrouwde broeders (het Broederhuis). Later werd dit respectievelijk het Zuster en Broederplein genoemd. Omdat de broeders en zusters in hun eigen onderhoud moesten voorzien richtten ze verschillende bedrijven op als een bakkerij, een knopenfabriek, een zilversmederij en een blikslagerij. Hun producten werden in het Broederhuis verkocht. In feite bestond hiermee in Zeist het eerste warenhuis van Nederland.
De invloed van deze broedergemeenschap is van groot belang geweest voor de verdere ontwikkeling van Zeist. Omdat er zoveel te koop was, verwierf Zeist wereldfaam. Uit alle uithoeken van de wereld kwamen mensen van naam Zeist bezoeken, zoals de vrouw van Napoleon en Tsaar Alexander I.
De karakteristieke Broeder- en Zusterpleinen met hun monumentale huizen zijn tot op heden in stand gebleven.
In 1804, ten tijde van de Franse overheersing, vestigde generaal Marmont zich met zijn leger op de heide bij Zeist. In 1806 was er een slag bij Austerlitz in Tsjechië. Naar aanleiding daarvan werd als herinnering aan de Drie-keizerslag bij Austerlitz in Tsjechië, die door Napoleon gewonnen werd, het kampement van generaal Marmont omgedoopt in Austerlitz. Om zijn manschappen bezig te houden liet de generaal een piramide bouwen die ook nu nog bestaat en bekend is onder de naam: piramide van Austerlitz.
In het begin van de negentiende eeuw bood de omgeving van de rivier de Vecht onvoldoende ruimte om buitenhuizen te bouwen.
Ook door een hang naar meer romantiek zochten gegoede families een andere plaats voor hun buitens en kwamen uit in Zeist. Zeist werd ook wel de Parel van de Stichtse Lustwarande genoemd, vanwege de mooie ligging in de bossen. Van deze fraaie buitenhuizen zijn er nog vele intact. De gemeente houdt de beeldkwaliteit van de buitens in stand binnen de stedelijke omgeving
***************
Gemeentewapen
De historie van het gemeentewapen van Zeist gaat terug tot ongeveer het midden van de 12e eeuw. In de annalen van Zeist werd toen voor het eerst de naam van het geslacht Van Seijst genoemd. Deze familie is ongetwijfeld het oudste geslacht dat in het bezit was van de voormalige Heerlijkheid Seijst.
Het gemeentewapen is afgeleid van het blazoen (schild) van de familie Van Seijst. Tussen het familiewapen en het gemeentewapen is een klein verschil. Het gemeentewapen heeft drie smalle kantelen terwijl het familiewapen drie brede kantelen heeft, waarvan de buitenste twee de schildrand raken.
Op 11 september 1816 werd het gemeentewapen van Zeist vastgesteld door de Hoge Raad van Adel. De beschrijving van het wapen luidt als volgt: “zijnde van zilver, en chef gebritiseerd van Sabel”. In hedendaags Nederlands vertaald betekent dit: “een schild van zilver met aan de onderzijde gekanteeld schildhoofd van zwart”.
Officieel werd vastgesteld dat het wapen geen versieringen zou krijgen. Later werden deze toch om het wapen aangebracht. Dit decoreren van het gemeentewapen moet gezien worden als een modeverschijnsel. De versierselen doen het echte wapen eigenlijk onrecht aan en mogen dan ook niet officieel tot het gemeentewapen worden gerekend.
Het wapenfiguur “de muur met kantelen” komt ook voor bij de geslachten van het naburige Rijsenburg en bij de zeer oude geslachten Groenesteijn en Walenburg (Nederlangbroek).
Op de punt waar het gemeentehuis uit 1908 en de nieuwbouw met elkaar zijn verbonden, is een glas-in-lood raam te zien. Op dit raam is het wapen van Zeist afgebeeld. Het wapen wordt omringd door kleinere wapens van Utrecht, Amersfoort, Wijk bij Duurstede en Amerongen. Onderaan in het raam staat een inscriptie: “ter nagedachtenis aan Marianne Henriëtte Walkart die den Grond ten Geschenke gaf Waarop dit Gemeentehuis in Gesticht Anno 1908”.
Aan weerszijden van het wapen van Zeist zijn het Rijkswapen en het Provinciewapen afgebeeld. Deze afbeeldingen zijn geschonken door de aannemer van de nieuwbouw van het gemeentehuis en zijn later in het raam aangebracht.
. ***********

als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet
-
majke - Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
- Locatie: europa
Wapen der voormalige Gemeente Goor (mispelbloemen en wit kruis.)
Goor (Nedersaksisch: Ghoar, spreek: Góó-a) is een kern in de Overijsselse gemeente Hof van Twente (Nederland). Tot de gemeentelijke herindeling op 1 januari 2001 was Goor een zelfstandige gemeente in de streek Twente. Goor heeft circa 13.000 inwoners en is binnen de gemeente Hof van Twente de grootste kern.
De bevolking bestaat voornamelijk uit oude inheemse families en de nakomelingen van de rond Goor wonende boerenfamilies. Sinds de vestiging van de textielindustie en een Eternit-fabriek is Goor aanzienlijk gegroeid en is de bevolking gemengd met nieuwe arbeiders uit Drenthe en andere delen van Nederland. Sinds de jaren zestig bevindt zich in Goor ook een kleine gemeenschap van allochtone gastarbeiders
**************
Geschiedenis
Goor verwierf in 1263 stadsrechten van de aartsbisschop van Utrecht, de territoriale heerser over het Oversticht (Overijssel). Het stadje fungeerde tijdens de Middeleeuwen en het begin van de Nieuwe Tijd als centrum voor het bestuur van Twente. Onder meer de drost van Twente resideerde er. Goor ging tijdens de Reformatie en de Tachtigjarige Oorlog over naar het protestantisme. De oorspronkelijke rooms-katholieke kerk werd protestants nadat Goor tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) onverwacht overging van de kant van de Spanjaarden naar die van de Staatse Troepen onder leiding van Maurits van Oranje. Door de oorlogswoelingen en de overgang naar het protestantisme verloor de Goorse parochiekerk H. Petrus (nu: Hofkerk) haar oorspronkelijke katholieke kunst en karakter. Verder werd zij deels vernield door Spaans geschut. In het westen van Twente stapte onder invloed van de adel een aanzienlijk deel van de bevolking over naar het protestantisme, in de overige delen van Twente behield men de rooms-katholieke religie. Goor werd in tegenstelling tot de meeste overige delen van Twente (Hengelo, Oldenzaal) bevolkt door een meerderheid van protestanten. De nabij Goor gelegen havezathe Heeckeren, eigendom van een van de weinige katholiek gebleven edelen, fungeerde lang als kapel voor de kleine Rooms-katholieke gemeenschap. De nabijgelegen katholieke buurtschappen Zeldam en Wiene zouden later voor een langzame toename van het aantal katholieken in Goor zorgen. Als gevolg hiervan werd in Goor een katholieke gemeenschap opgericht die in 1811 een kleine kerk in gebruik kon nemen en later een eigen grote parochiekerk bouwde.
Goor vervulde een belangrijke rol in de regio. Lange tijd waren justitie en douane er gevestigd en Goor bezat een levendige haven aan de rivier de Regge. In 1833 richtte Thomas Ainsworth in Goor de eerste weefschool op. Tot de jaren '60 bloeide de textielindustrie in Goor en voorzag Goor en wijde omgeving van werk. Deze industrietak was vrijwel geheel in handen van de familie Jannink (Fa. Jannink Arntzenius & Co.). Het Goors textielcomplex aan de Stationslaan werd door een brand in 1962 geheel vernietigd. Enige jaren later zou het bouwrijp gemaakt worden en sedert medio jaren '80 verrees er langzaamaan een woonwijk op (Het Jannink).
Langs Goor loopt sinds 1936 het Twentekanaal, dat aanleiding gaf tot de vestiging van de fabrieken van Eternit.
Goor kende begin twintigste eeuw een landelijk bekend gemeentepolitiek. De in Goor dominante linkse Sociaal-Democratische Arbeiderspartij lag herhaaldelijk in conflict met de markante Joodse gemeentepoliticus Abraham Lobstein.
Begin twintigste eeuw werd in Goor aan de Schoolstraat een nieuwe synagoge gebouwd. De Joodse gemeenschap in Goor was sterk aanwezig. De oude Joodse begraafplaats dateert uit de zeventiende eeuw. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd het merendeel van hen gedeporteerd, hoewel een relatief velen konden onderduiken bij boeren in de omgeving van Goor.
Op 27 maart 1945 werd het centrum van Goor weggevaagd door een geallieerd bombardement. Amerikaanse bommenwerpers wilden Duitse munitie-opslagplaatsen vernietigen. Deze werden niet getroffen, wel werden ontelbare burgers gedood.
Eind jaren '40 werd het centrum van het stadje snel herbouwd, waarbij ook ruimte werd geschapen voor de doorgang van vrachtauto's en personenwagens. Jarenlang - tot de aanleg van de A1 - zou de autosnelweg E8 door hartje Goor lopen, waardoor geregeld verkeersslachtoffers vielen.
*********************
Protestantse Hofkerk aan de Kerkstraat in Goor
*************
Eternit
In Goor is aan datzelfde Twentekanaal (oorspronkelijk Twente-Rijn-kanaal genoemd) een Eternit-fabriek gevestigd. De aanwezigheid van deze fabrikant van dakbedekking en andere bouwmaterialen heeft er toe geleid dat in en om Goor veel asbestvervuiling aanwezig is, met alle verschrikkelijke kankergevallen van dien. Bij het bedrijf kon immers lange tijd gratis asbestafval worden afgehaald om bijvoorbeeld te gebruiken voor het verharden van landwegen. Eind 20e eeuw is men begonnen deze wegen te saneren
***************
Bezienswaardigheden
In Goor zijn het Goorse klompenmuseum en het Goors Historisch Museum gevestigd. Overige bezienswaardigheden zijn de Braakmolen en het graf van Thomas Ainsworth. Ook de gerestaureerde toren van de protestantse Hofkerk is een bezoek waard. De Rooms-katholieke parochiekerk van de H.H. Petrus en Paulus bevindt zich buiten het centrum en dateert van 1894.
Goor is gelegen in een omgeving van pittoreske dorpjes, landbouwgronden, bossen, kastelen en havezathen, zoals het voormalige klooster Huize Heeckeren. Rond Goor bevinden zich dan ook talrijke campings en recreatiegelegenheden
*******

als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet
een ander kan dat niet