Afdwalen kolder (deel II)

Literaire pareltjes van maatschappelijke gebeurtenissen.
Gast

12 mei 2004, 11:12

Onze pastoor was zo’n klein manneke dat amper boven de kansel uitreikte. Zijn tijd van zielenherder te spelen was opgebruikt en hij zou voor de laatste maal zijn geliefde parochianen toespreken hoog in zijn preekstoel. “Laten we met zijn allen afscheid nemen van ons pastoorke”, zei mijn moeder en nog een laatste maal naar zijn preek luisteren.
Hij muntte altijd uit door zijn beknoptheid, maar de ganse wereld zou met één klap veranderen in een paradijs als wij hem in praktijk brachten.
Zo sprak dus mijnheer Van Gool:”beminden in Christus, een laatste woord van uw scheidende herder. Een kort woord van mij. Gij weet dat mijn geheugen niet meer is wat het was. Daarom lees ik af wat ik u ga zeggen, ik heb het nog nooit zo gemakkelijk gehad. Toen ik gisteravond van mijn Sint-Willibrorduskalender een blad scheurde, las ik op de achterzijde daarvan mijn afscheidspredikatie. Hier volgt ze. Beminden gelovigen, bij mijn heengaan wens ik u toe een grote autobus om degenen onder u, die de weg niet meer schijnen te weten naar de kerk te brengen. En een klok zò luid, dat zelfs de hardnekkigste langslapers hem moeten horen. Een wijwaterkwast met zo’n lange steel dat mijn opvolger ook de mannen kan besprenkelen, die nog buiten voor de kerkdeur staan te praten. En comfortabele kerkbanken voor de staanblijvers achterin. Gebedenboekjes voor hen die met lege handen in de kerk zitten en met hun vingers liggen te trommelen. Een kilometerlange hechtpleister om monden dicht te plakken van de kletskousen in de kerk en van de kwaadsprekers en roddelaars buiten de kerk, van de opscheppers, de vuilbekken, de vloekers en de zuiplappen. Een gevoelige weegschaal om elk woord af te wegen en een altijd brandende lantaarn om de jongelui ’s avonds en ’s nachts bij te lichten. Een zending brillen voor kortzichtige ouders en een naald en toverdraad om doorgeknapte huwelijksbanden weer te herstellen. Een partij textiel om de spaarzame kledij van sommige dames aan te vullen en een koelkast voor de heethoofden. Een zee van begrip, naastenliefde en geduld die nooit uitgeput raakt. En tenslotte wens ik voor mijzelf een röntgenapparaat waarmee ik mijn eigen fouten en zwakheden kan zien. Voor mijn onvolkomenheden en voor mijn herhaaldelijk tekortschieten, vraag ik u nederig vergiffenis. Het ga u allen goed. Zegene u de Almachtige! Amen”.
Korju, daar zaten wij toch met z’n allen te kijken. Zo’n kanunnikje dat ons eventjes op ons nummer zette. Zijn laatste woord amen, het zij zo, liet een diepe stilte en een lange zucht na en in de tempel bewoog niemand, niemand kuchte. Maar lang duurde die stilte niet. Terwijl het pastoorke,met zijn kale kruin, borstelige wenkbrauwen en aan weerszijden van zijn slapen een wolk witte haren, tastend en schuifelend het trapje van de preekstoel afdaalde begon iedereen luid te applaudisseren. Er brak een orkaan van handgeklap los, door geen orgel ter wereld te overstemmen. De gewelven en wanden en de stenen vloer van de tempel beefden onder de massale hulde aan die kleine man in zijn veel te groot kazuifel, die daar nietig gebogen voor het altaar stond en wachtte tot de storm luwde.
Vandaag Hugo staan we ook eventjes recht om voor jou te applaudisseren want met jou zijn we een goede vriend verloren. Hopelijk lees je nog ergens mee in een sybercafé hoog boven de witte wolken.
Gast

12 mei 2004, 11:25

Vraagje aan kwezel:

In welke parochie was die Van Gool pastoor?
Misschien kende ik hem wel!

Groetjes.

:wink:

Tilly
Moderator SeniorenNet
Lid geworden op: 24 dec 2002, 15:35
Locatie: aan het bos van den baron

12 mei 2004, 12:23

Ook van mij vandaag een respectvolle buiging voor onze vriend Hugo.

Fijn dat we hier weer terug heerlijk kunnen genieten van de Pareltjes in AFDWALEN (kolder) Kwezel.

Ik heb in de andere topic de verbinding naar hier gelegd en wil hier ook graag de weg naar deel I aanreiken (vooral voor alle nieuwe lezers) :wink:

AFDWALEN (kolder) deel I

ED.
Lid geworden op: 16 okt 2003, 19:20

12 mei 2004, 19:10

Prachtig!! dat de topic "afdwalen terug is :lol: . Terug mooie teksten op het forum.

Spijtig genoeg, zonder Hugo.
ED

telloorlekker
Lid geworden op: 26 nov 2002, 17:46

12 mei 2004, 20:24

Het is alweer een tijdje geleden, toen "den Dennis" haar werk nog goed deed dat ik mocht deelnemen aan het plichtsgetrouwe van behulpzame dorpelingen, de vrijwillige brandweer. Den Dennis konden we toen nog dragen; van ver leek ze op het achterste van een VW-motor : een gebogen kap over het vliegwiel. Onder de motorkap van een keverke zat evenwel een zwart deksel terwijl onze Dennis een rood kleurtje had. Het moest toch schril afsteken tegen de goudgeel blinkende afsluitdoppen, die haar in- en uitlaat kamoefleerde. De brancard, waar Dennis op lag, was evenwel grijs gemoffeld. Dit had dan weer meer weg van een corbillard; de koperen knopkes aan de zijkant verdoezelden de aanhechtingspunten van Denniske. Ze (waarom die mechaniek altijd vrouwelijk is, begrijp ik heden nog niet...) zou er anders afvallen als die getransporteerd werd. En dat moest regelmatig, zeker als haar ingewanden dreigden droog te vallen. Op één onze bezigheden was haar dat bijna nefast geworden. Ze wou er niet naast, maar schoof behoedzaam licht daverend naar haar bron. De kuil was ingekalfd en daardoor neigde ze die afgrond in. Bijtijds had ik dan nog gemerkt en kon ik ze van de verdrinkingsdood redden. Ze kon toch zo zacht zoemen als ze haar buikje vol had, maar als ze droog kwam staan piepte ze schril dat alle naburige honden begonnen te janken. Ze was niet meer van de jongsten en werd daarom ook behoedzaam voor aftakeling beschermd. Dagelijks poetsen, opblinken en boenen behoedde haar voor veroudering. Maar oud werd ze, spijtig genoeg... ook de bedieners. Nog voor haar verantwoordelijke er de brui aan gaf, begaf ze het met een luide knal... haar pompventieltje begaf het, haar kroontje was van de fles...
Die Dennispomp zal me nog lang heugen...
TLL
Gast

12 mei 2004, 20:52

Misschien zal iemand van jullie benieuwd zijn naar onze nieuwe paus. Onze nieuwe pastoor kwam op een doordeweekse dag met de bus naar zijn parochie. Op het marktplein stapte hij uit. Dat had nogal wat in want daar kwam uit de bus een man met een postuur van wel drie fatsoenlijk uitgevallen pastoors bij elkaar. Bijna twee meter boven de keien van het Groene plein uit droeg hij een groot hoofd, bedekt met een steek. Later zouden wij kunnen constateren dat hij daaronder een rossige kuif verborg. Hij ging niet gekleed als mens, want zijn machtig lichaam zat in een strakke toog met van voren een half miljoen knoopjes. Zijn blozend gelaat met de vriendelijke tintelende ogen stelde je onmiddellijk gerust. Dit was een goedaardige, begrijpende man, een levensgenieter in de goede zin van het woord wel te verstaan, een uitermate geschikte prelaat voor een sterk groeiende plaats als de onze. Hij zou het wel klaren met al die moderne opvattingen en vernieuwingen. Wij stelden ons voor hoe hij, zoals wijlen de Redemptoristen, zijn vuist ouderwets zou laten neerbonken op de rand van de kansel en hoe wij wakker zouden schrikken om gauw eerst het Rijk Gods te zoeken en dan af te wachten of al het overige ons zou worden toegeworpen. Met deze zielenherder ging je niet spotten, hij had handen als plavuizen. Met een aktetas onder de arm wandelde hij naar de pastorie. Hij werd daar begroet door pastoorke Van Gool die bij zijn gigantische opvolger helemaal niets meer voorstelde. De gebogen schouders van de oude man reikten nauwelijks tot de horlogeketting op de buik van de nieuwe herder.
De nieuwbakken eerwaarde leek net een in een soutane voorverpakte vleesberg maar hij stelde zich voor als pastoor Louis Bessenmakers. De oude aartsbisschop nam hem mee naar de zitkamer waar de gast bijna een van de stoelen vermorzelde toen hij plaatsnam. De kleine pastoor vertelde hem over zijn beminde parochianen en natuurlijk over de financiën en over zijn meid die hij moest achterlaten als hij in het rusthuis zou zijn. Want er was daar geen plaats voor oude vrijsters ofwel moest ze dienst nemen tussen het verplegend personeel. Toen hij hieraan dacht viel de as van zijn sigaartje op zijn toog en begon hij lichtjes te blozen en beefde zijn vingers een beetje. Zou hij het wagen om aan de nieuwe monseigneur te vragen om zijn Irèna erbij te nemen zodat ze toch nog een dak boven haar hoofd kon houden. Het arme wicht kon nergens naartoe en iets anders dan opdienen voor zijne geestelijkheid had ze ook niet gedaan. Het leek alsof de nieuweling het kon lezen van zijn lippen want hij vroeg ineens of hij nog iemand wist die zijn huishouding kon beredderen terwijl hij zielen ging redden. Zijn Clara had in de vorige parochie ineens gekozen voor het echtgenootschap en misschien ook al voor het moederschap. Een dikke kraanmachinist die blijkbaar nog stof in zijn ogen had zitten had haar ten huwelijk gevraagd. Want pastoorsmeiden zijn nu eenmaal niet mooi , ik wil niet zeggen dat ze lelijk zijn, maar de Heilige Geest doet hier toch dikwijls zijn werk om de pastoor te behoeden zodat die oogkleppen opzet. Blij dus dat ze het allebei zo goed geregeld hadden, Irèna zou in dienst blijven en alles bleef zoals het was. Hierop dronken ze natuurlijk een goede Wittekop en Rosé mocht ook niet ontbreken.
Gast

12 mei 2004, 22:03

In den beginne hebben we ons nogal vrolijk gemaakt om de nieuwe pastoor. Zijn holle blozende hoofd met de steile rossige kuif, zijn omvangrijke buik en zijn tatsels van handen en voeten wekten de lachlust op. Maar het is verwonderlijk hoe snel men went aan iemands uiterlijk. Lelijke mensen zijn, nadat men enige tijd met hen omgaat, minder lelijk of zelfs helemaal niet zo lelijk. De persoonlijkheid verdrijft deze bijkomstigheden weldra uit ons blikveld. En een persoonlijkheid wàs Bessenmakers. Nondenonde wat een man! Geen overdreven of holle praat. Geen poespas: zijn motto was behandel bekoringen als vliegen, jaag ze weg, of betere nog mep ze dood. Onze kleermaker ter plaatse kon dan wel grappig zijn en zeggen dat hij drie weken zou moeten overwerken als hij een onderbroek voor de nieuwe pastoor te maken kreeg. In die tijd kreeg je een broek op maat gemaakt en daar ze geen buikmaten verkochten moest dan ook de onderbroek op maat gemaakt worden.
Denk nu maar niet dat hij een ander geloof zou verkondigen, helemaal niet hoor. Wij priesters zei hij dan, hebben ze ingeprent dat wij moeten zijn als een brandende fakkel welke een schitterend licht verspreidt, zuiver en vurig. En of hij zijn fakkel liet branden. Hij roeide ingeroeste gewoontes rigoureus uit en omdat hij zijn strategie verpakte in verstaanbare taal en vederlichte humor, schikten de gelovigen zich zonder veel wrijving naar zijn wensen. De oude pastoor zag niet in de kerk dat er pilaarhangers van achter ergens stonden maar Bessenmakers des te meer. Een van de eerste keren dat hij op de kansel stond, verzocht hij de lichtzinnige bezetters van de pilaren weg te gaan en een andere standplaats te zoeken. Nu durfden ze niet meer door de knieën te zakken en de armen rond hun achterste te slaan. Ook werd er niet meer geslapen en gesnurkt tijdens de preek Iedereen bleef wakker of bleef gewoon weg uit de kerk. Zo zie je maar weer eens, de mens is het grootste wonder van de schepping. Is hij gelovig gaat hij terug naar het Paradijs, in alle overige gevallen is hij de hoogste der dieren, de aap inbegrepen.
Gast

13 mei 2004, 15:27

Als je in een keuterdorp woont dan kent iedereen iedereen en iedereen weet ook alles van elkaar. Mondelinge telefoon ging toen sneller dan de gsm nu. Veel intellectuelen trof je er niet aan. De dorpsgemeenschap bestond meestal uit de pastoor, de dokter, de apotheker en de politie die alles met de fiets moest doen. Wie niet lang naar school kon of mocht gaan moest meestal meehelpen in het huishouden of op het land met het hele gezin. In die tijd was menig huishouden ook gezegend door de nieuwe pastoor en er waren een record aantal geboorten en doopsels het volgend jaar, ook bij ons vond die zegening plaats. Ik had al zeven broers en een paar zussen, de voetbalploeg bij ons raakte stillekesaan kompleet. Zo leefde er in onze buurt een oud knoerske van een boer, die slechts opviel door zijn onopvallendheid. We noemden hem Bèr van Den Engel. Hij kon zeer goed vloeken en kitsen ( dat is chikken wegspuwen ). Zijn ganse leven had hij op zijn Geitenbroek gewroet met wat kippen, een schaap en een paar geiten. Het varken hing te drogen tegen het plafond en het zout droop er nog vanaf. Zo op een keer kreeg Bèrke een brief uit Amerika. Hij was ondertussen al vergeten dat zijn enige broer een schoon poepke achterna gevolgd was naar het Eldoradoland. Zijn broer heette Eduard, iedereen kende hem nog als den Ed. In het nieuwe vaderland liet hij zich echter Johnn noemen, zeg nu zelf, Johnn dat zegt meer dan als je Ed heet in Amerika, niet waar? Meer dan een paar prentbriefkaarten van hoge buldings en veel land met koeien erop had Bèrke tot nog toe niet ontvangen. En dan stonden er maar enkele woordjes erop zoals: Happy New Year, Merry Christmas en hallo how are you. Zo ook viel er nu een brief in de bus met dat fonetisch geschrift en Bèrke natuurlijk die kon dat niet lezen. De enigen die dat wel konden volgens zijn bescheiden mening dat waren de pastoor en de dokter. Zij tweeën konden dat vertalen want hij hoorde ze meer dan één keer in het Latijn vloeken en ook in andere talen. Zo stond dus in die brief doorspekt met dikke taalfouten:
“ Dear brother. Ik ben now een old man en ik feel dat mijn levenseinde nadert. Gaarne zou ik u once more nog eenmaal terugzien, alvorens te sterven. So could you come naar de States? Ik zal pay your ticket. Write me back, please alsteblieft, zo spoedig as possible, wanneer you kan visit me? Your beloved brother Johnn (Eduard)”. Natuurlijk moest hier een deskundige aan te pas komen om die wartaal begrijpelijk te maken. De dokter achtte hij de beste persoon hiervoor om hem hierover uitleg te verschaffen. De dokter, Jef Brulmans, legde aan hem, de wijdkitser, uit dat zijn broer hem uitnodigde om een bezoek aan zijn verre Vaderland te brengen. Hij zou het vliegticket wel opsturen en zo hoopte hij zijn laatste dagen te kunnen doorbrengen met zijn enigste broer. Maar Bèrke wist dat Amerika aan de andere kant van de wereld lag en dat hij daarvoor over het Grote Water moest. Geen haar op zijn halfkale hoofd dacht eraan om zijn lange lieslaarzen aan te trekken. Wat zou je kunnen gebeuren vroeg Jef? Sinds het vergaan van de Titanic is geen enkel schip meer vergaan. Die oceaanstomers zijn nu beter beveiligd dan vroeger en zelden is er een vliegtuig naar de kabeljauwskelder gedonderd. Alle Fokkers waren al uit het luchtruim geschoten dus zoveel bleven er niet meer over. Trouwens ze hebben allemaal zwemvesten aan boord die je met een fiep opblaast. No way antwoordde het boerke, schrijf hem maar terug dat in mijn kont geen haaien zullen bijten, ik doe het al in mijn box als ik aan die vliegreis denk. En zo geschiedde het.

telloorlekker
Lid geworden op: 26 nov 2002, 17:46

13 mei 2004, 21:17

De dingen van vrugger gaon der allemaol öt. 't Is aaigelèk te begraaipen. Kèk nè dè stooj'en. Ge hét gèn tramrils mèr en ok gèn bordoejers nèffen de stoepen; mèr dès ni dè. Diej bordoejers van vrugger nèffen de tramrils, dè wère van diej ète zwaor stuk'en öt de rotsen van de Waolepèjiej. Diej wère ni schowwen effe, mèr ge hadt daor aon den bovekant van diej legtes in van verschillege grötte. Daor koeste dan e goei kötjen in zoej'en oem in te stooj'en. En... te winne. Asser a paor in 't kötjen bleve liggen, dan hadde gewoenne. Was 't oenpaor dan was alles vur den andere. En d'r wère soems van diej mannen - ok mèskes- die mi twintig dirven duwn. En dan was 't alles oef niks ! Waormi stöktene wallie vrugger ? Och joem, asme mèr iejt han was 't al guwt. Mestal stökteme mi schèrven van 'n telowwer oef van "n koem. Mèr daor was toch noeg verschil in: 'n schèrf waor dè mèr 'n tikske van 'n blumme'e oef 'n kleur oep te ziejn was, diej was veul bèter as zowwe mèr 'n gewowwen witte. En dan woer 'r dik'els gestècheld over dè tikske dèt'r wel oef ni oep te ziejn was. Otèndelèk was 't toch zowwe dè de winnèèr zenne bruksenbojl oef den bojl van der'e vöschöt kepot laojde. Toojs zaattet er dan naturlèk tége. Mèr diej schèrve wère ne raaikdoem... 'n bitje derna wir vort te stooj'en. Laoter woerren de miejnsen en ok de keinder raai'er. De schèrven gingen öt de mode. Vur de mèskes kwammen'r pèrel'jes en vur de joenges mèrrebols. Mèrrebols oem mi te stooj'en en oem mi te knik'eren. Mèr hiejer was ok wir a growwet verschil: 'r wèren èète mèrrebols van èète mèrmer oef stejen. En d'r wère van diej nogemakte gebak'en en gekleurde bölle'es: as g'r oep gingt staon wère ze kapot. Glaoze mèrrebols had'ok: zowwe gewowwen glaoze oef diej mi en viske d'r in. Mit die glaoze woer pekant ni gestökt; dè was te kösselèk. Daor schoteme mi oep e spell'e oef e pötje waor dè iejder èffeveul mèrrebols oepzette. Diej moester dan proberen ar te schiejte mi ewwe schiejter. Dè was e goei spelle'e, mèr ge kreegt'r voojl kneu'els af en dè koes de mester ni hemme. Mi 'n bitjen tuf was 't noegal rap verhoelpe. De mèskes han laoter glaoze pèrel'jes; van diej schowwen durschaainende- dè wère de beste- oef van diej doeffe. Diej wère minder in tel. Mi diej pèrel'jes stökten de mèskes ök. Van diej schowwen wie'je ze pèrelkransen vur roend derre nèk te hange. Nèw zidde zowwen spell'es ni mèr. De wèreld is vort zoe gejaogd dèche daor ni mèr aon kunt denke. Vur rustige spelle'es is er ok gèn plak mèr. Aaigelèk gaomer oep a'eröt...Ni dèk noeg zoe wille gaon stooj'e mi schèrve, mèr toch... De keinder hemme tegewoerrig van alles: kösselèk spulguwd waor dèsze toch mèr efkes mi speule en dan ligget daor.
En wannèjjer zèn ze noeg koentènt ???
TLL
Gast

16 mei 2004, 11:56

Als men ver van huis over dergelijke dingen gaat zitten mijmeren, begint gewis je bloed te tintelen. Het verlangen groeit onweerstaanbaar uit tot heimwee en dat heimwee wordt hunkeren je slaapt er niet goed meer van en aan het nachtelijk plafond boven je sponde vertoont zich het land uit je kinderjaren. Je kan het je nog levend voor de geest halen, dat vlakke land met eindeloze velden, zeeën vol golvend buntgras waarin de vliegdennen en jeneverbessenstruiken zeilen zijn van droomschepen. Je zou nog eenmaal willen door de akkers schrijden en gaan zitten vissen op voorn en bliek. Als dat geen hemel op aarde is! Eduard zou zijn brother Robèrke gaan opzoeken en zijn laatste levensdagen met hem slijten. De pastoor stelde voor en ook de dokter om bij één van hun te logeren. Desnoods liet de dokter weten, zenden we de pastoor naar het nonnenklooster en krijg je heel de pastorie tot je beschikking. Oud-Rekem was maar één straat lang en alles bevond zich op die ene straat. De kleine winkelstraat gaf dan ook rijkelijk stof voor menig kletspraat. Het enige hotel dat het dorpje rijk was dat bevond zich aan de overkant van het kanaal. Hotel ‘Dupont’ werd buiten versiert door een slingermolen waar de dames van goede zeden menig uurtje door elkaar geschut werden. Een anekdote vertelde ons dat er ooit een bruiloft werd gehouden en dat de gasten in plaats van konijn ‘katten’ hadden gekregen als maaltijd. Bwééékes, lust ik van toen af geen konijnenboutjes meer. Enfin, den Ed (Johnn) zag er met zijn 79 lentes nog Amerikaanser uit dan een Amerikaan van die leeftijd. Hij was een door Los Angelische zon gelooide grijsaard in een nogal slordig gesneden kostuum en hij sprak met een accent van hier tot Zutendaal. Zijn spraak uit de jeugd was hij grotendeels kwijt, al verstond hij alles wat wij zeiden. Hij voelde zich hier overal op zijn gemak, kortom hij was thuis gekomen. Als hij lachte, veranderde zijn okerkleurige gelaat in een verfomfaaide landkaart met rivieren. Hij zei dear tegen de vrouwen, en ieder dacht dat ze dier genoemd werd. Hij bezocht de oude families die hem nog kenden uit zijn wilde jeugdjaren en zijn taalkennis groeide gestaag, melodie en woordenschat van het dialect kwamen snel bij hem terug. Los Angelus had dan wel een verrukkelijk klimaat, maar je bleef er toch een stranger, dacht hij, dus besloot hij om te blijven in zijn nederig dorpje. Niemand zei nog tegen hem van: mind your own business. Zijn eerste vrouw liep er vandoor met een kerel die in het bezit was van een dikke sportcar. Zijn tweede vrouw was naar het Walhalla verhuist en nazaten had hij ook al niet.
Hij had het idee opgevat om met zijn brother Bèrke een huis te bouwen om daarin te gaan samenwonen. Als ik er niet meer ben, dacht hij, dan erft hij alles van mij. Robèrke has worked hard zijn hele leven en hij heeft zijn kinderen abroad, die hij nothing heeft kunnen meegeven. Van zijn plannen en levenslust scheen geen einde aan te komen. Hij haalde zijn broer weg uit zijn volgens hem ‘stinkbedrijfje’ en maakte een heertje van hem. Bèrke liet het zich welgevallen. Hij wandelde met zijn uitheemse broer door de straten, rookte sigaren die in cellofaan verpakt hadden gezeten en schepte bij iedereen op over zijn nieuwe levensstaat. Wel moest hij zich ook aanpassen aan dat wijdelijk spuwen en vloeken maar dat leerde hij vlug. Wij zagen onze Amerikaan meer dan eens op het kerkhof achter de kerk scharrelen. Dan las hij waarschijnlijk de namen en de data op de houten en ijzeren kruisjes en vond ook het graf van meneer Senden met zijn hond. Hij liep naar de vier uiteinden van de dodenakker en keek langdurig naar de oude treurwilgen die zijn graf overschaduwden. De mens gaat de dood slechts één pas vooraf. Maar hier in dit sematorium wilde hij niet for ever liggen.

telloorlekker
Lid geworden op: 26 nov 2002, 17:46

16 mei 2004, 18:43

Smeedkunst is weer in ! Niet dat je overal hekken (in het Gentse spreekt men uit "gekken") ziet, maar je kan je oren elke morgen de kost geven, overal staan files. Vraag je niet af waar, maar altijd heeft men het over een ring hier en een ring daar. De Antwerpse ring, tja... daar zal kortelings heel wat smeedwerk verricht worden. Dat dit smeedwerk nu toevallig uit ons industrieterrein getoverd wordt is er wel vreemd aan. Destijds smeedde die firma al ringen... nu echter bruggen voor een ring.
Maar dit smeedwerk hoort niet tot het item dat ik wou aansnijden... afsnijden zou ik (sarcastisch) doen, al dat gering. Ringen in oorlellen, neusvleugels, wenksbrauwen en be- en gedekte lichaamsdelen. Al dat "gering" is nergens voor nodig. Uiterlijke pracht en praal, jawadde... ?
Als iedereen geringd gaat lopen, is het uiterlijke van dat onecht gebruik niet eens meer duidelijk. Dat een os of een stier nog een ring in z'n neus heeft of een gedetineerde op huisarrest een moderne versie van de voetboei... het gering blijft. Ik ring mezelf slechts op zon- en feestdagen. Dan lopen die geringde dametjes wel eens rond ... "husbandhunting". Eenmaal al meegemaakt, en zelfs het ringen hielp niet... ze stoorte zich er niet aan. Nu ben ik al geringd en al meer dan een kwart eeuw "van 't straat", maar toch bekruipt me nog ez. angst als zo'n dartel dametje op leeftijd geen acht slaat aan mijn kunstvoorwerpen. Moest ik haar zeggen dat er voor haar nog zoveel in de ring staan ? Of " er zijn nog zoveel wachende voor u " ? Op een ring meer of minder zal het niet steken. Te Antwerpen of Brussel op een ring is het bijna altijd aanschuiven. Je kan geen kunstwerk meer op of men wordt geringd. Oh ja... en die moderne vibreertoestellen ringen voort ook. Je wordt gedurigaan opgeringd door "nummer onbekend"... Maar over dit soort kunstwerk ga ik me nu niet verdiepen.
Gaat er bij jullie nu een belletje rinkelen ?
TLL
Gast

16 mei 2004, 20:58

Meneer pastoor zo sprak hij tegen Louis, “ik heb uw graveyard gezien”. Daarmee bedoelde hij natuurlijk het kerkhof, hij had de vertaling ondertussen teruggevonden in zijn eeuwenoude geheugen. “Daar zal ik dus begraven worden straks om er te liggen to all eternity”? Hoewel zijn oude body er niets van zal merken, trekt die idea hem toch niet aan. “Uw kerkhof is te nat, het grondwater staat te hoog, dat is tegen de rules”, zei Ed. moeten onze dierbaren to all eternity in grondwater liggen? Ik schenk uw kerk een nieuwe graveyard, een rustig gelegen, kurkdroge waar het goed zal zijn your bones aan toe te vertrouwen. In het kort dus samengevat: de oude Amerikaan had een door hem aangekocht perceel grond aan de kerk geschonken. Daar zouden we voortaan onze dierbaren te slapen leggen. In het hart van de dodenakker liet hij een grafkelder of mausoleumpje bouwen. Dit grafkeldertje was niet bestemd voor hemzelf maar voor diegene die het eerste, als alles gereed was, het eeuwige met het tijdelijke zou verwisselen. Voor alle zekerheid liet hij dat in een clausule opnemen bij de notaris, van vindingrijkheid gesproken. In Amerika maken ze onnoemelijk veel werk van overledenen. De doden zijn daar dikwijls méér aanwezig dan de levenden. Men geeft er de ontslapenen de fraaiste, met kostbare stoffen beklede kisten mee en de graven zijn ware monumenten. Als je in Amerika doodgaat, ben je zo in de kortste keren failliet.( Maar in Torremolinos ,daar liggen ze zelfs met vijf boven elkaar begraven. Het lijkt wel alsof je door de straten van pijn wandelt en een zee van bloemen je aanlacht.). Nu durfde niemand te overlijden, want iedereen wilde graag als eerste in dat museumstuk plaats nemen. De pastoor zorgde ervoor dat de mensen als engeltjes hier vertrokken en de dokter deed zijn best om ze zo lang mogelijk in dit tranendal te houden. Ze gunden zich beiden geen klandizie,ze werkten zich uit alle macht tegen. Dat zal je dikwijls zien, zodra er een nieuw coemeterium is, gaat er geen mens meer dood, terwijl het voordien wel werk lijkt aan de lopende band. In de tijd dat men druk doende was de nieuwe dodenakker volgens de voorschriften gereed te maken, dat metselaars een karaktervolle muur van handvormsteen optrokken, zware contreforten aanbrachten en het geheel afdekten met een ezelsrug, zoals dat zadelvormig metselwerk wordt genoemd, gingen er nog gauw een aantal flauweriken hemelen. Konden die geen maand of zo langer wachten? Wie waren toch die dwarsbomers die nog het natte verkozen boven het kurkdroge? Driek van de Vuile Was en Leo van d’n Erpel, ook Maj van het Graafje kozen het hazenpad en hielden het hier voor bekeken. Maar nu geen zotte praat meer over begraafplaatsen, ik denk dat de mensen nu eventjes willen pauze nemen en ik ook.
Gast

17 mei 2004, 13:06

Wie is er al niet in een ziekenhuis geweest? De meeste onder ons hebben de witte muren met hun sereniteit al bekeken aan de binnenkant. Het lijkt wel alsof ze overal in de hospitalen aan het verbouwen zijn. Dan wordt het je pas duidelijk dat in klinieken alle lawaai van het heelal worden ontketent. Er wordt in deze instellingen in continudienst gebouwd, afgebroken en herbouwd. Ieder patiënt, waar ook ter wereld, kan zulks beamen. Boven mijn hoofd zwaait er iemand met een voorhamer, terwijl zijn maat bezig is met een drilboor. Een derde schurk laat om de dertig seconden een bom vallen. Aan gasbommen daar heb ik een hekel aan moet je weten, ze laten zo een onaangenaam geurtje achter. Maar het ergste is als je als geneesheer zelf ziek wordt. Zij sturen hun patiënten binnen de kortste keren naar het witte bed maar als ze zelf iets aan hun lijf hebben willen ze de rol van patiënt niet spelen. Zo ook onze oude dokter in het dorp.
Jef Brulmans voelde al geregeld pijn in zijn lies maar hij wilde er niet op letten. Misschien juist omdat hij medicus was en de symptomen bij zichzelf niet wenste vast te stellen. Maar onwillekeurig werd zijn blik getrokken door een uitstulping in zijn linkerlies. Ieder fatsoenlijk mens doet dat wel eens en ziet al eens een bobbel rechts of links van zijn dij. Na verloop van tijd begon die bobbel echter te praten en werd alsmaar dikker. Bultmans ging zeuren en hij verwekte een flauwe smart die men als man zo lang mogelijk negeert. Op een avond wist hij het zeker, het kreng werd alsmaar groter. Hij had het al geruime tijd geweten, hij liep rond met een hernia inguinalis. Een liesbreuk om het met doordeweekse woorden te zeggen. Iedereen kan een liesbreuk oplopen en zeker diegene die over een te zwakke buikwand beschikken en veel te zwaar moeten optillen. Natuurlijk kan je je behelpen met een brachérium of hamma, dure taal om een breukband aan te duiden, waarmee het slappe zaakje binnen de perken kan worden gehouden. Maar zeg nu zelf, als medicus kan je toch niet met zo’n ding tussen je mik rondlopen terwijl je aan je patiënten de raad geeft om zich te laten opereren? Tijdens de medische studie word je geleerd dat een breuk beklemd kan raken en een wet van de geneeskunde zegt: laat de zon nooit ondergaan over een beklemde breuk. Indien hij deze ijzersterke wet verwaarloosde, kon hij wel eens de eerste klant worden van het nieuwe kerkhof en dat was zeker niet de bedoeling. Dus schreef hij een kleine nota naar de nieuwe prelaat.
“Waarom heb jij geen breuk gekregen in mijn plaats? Nee, het is ongelijk verdeeld op deze aarde. Pastoors krijgen geen breuken! Die tillen niks zwaarders dan de zondags klingelbuil met collectegeld. Nooit eet ik zult want alleen de Heer kan de inhoud ervan weten en tegen iedereen zeg ik : laat je niet kisten, kop op, morgen gaat het beter en nu zit ik hier zelf met een hernia inguinalis”.
Als ik al maar denk aan het ziekenhuis dan word ik ziek. Je komt binnen in zo’n gebouw en de geur van lysol en chloroform omhult je en de eerste tien weken zal die geur je niet meer verlaten. Hij dringt in je neus binnen en laat je niet meer los. Met veel geluk krijg je dan een zonnige kamer met zicht op de tuin waar je al de werklui kan bewonderen in hun dagelijkse portie drillen.
Tenslotte ging hij toch binnen en schreef weer naar de pastoor.
“De afdelingszuster komt je dan ook nog helpen met uitkleden en dan hoop je maar als man dat het een lieve tante is die dat werk voor haar rekening neemt. Je bloeddruk en temperatuur gaan dan in een oogwenk omhoog als je ziet dat een nimf je wil ontkleden. Jij zal dat wel weten want je bezoekt toch geregeld het nonnenklooster? En het wonder geschiede, er bestaat maar één mooie vrouw , de mijne,maar de op één na beeldschone vrouwe ter wereld, is daarnet binnengetreden. Fris als de wind op de ochtend van de eenentwintigste maart. Wonderlijk als je zelf de zieke bent zie je dat anders. Dat witte schortje en dat witte kapje op de lange blonde haren, de heldere mooie blauwe ogen alsof je in een zee kijkt aan de verre horizon”. Mijn god, wat lijkt ze op mijn verloren liefde vanuit mijn jeugd, dacht hij. En ineens haalde hij zich zijn jeugdherinneringen voor de geest. Zijn hernia scheen opeens verdwenen te zijn maar zoals ieder goede patiënt moest ook hij in het potteke pissen.
Gast

18 mei 2004, 13:55

Ons moeder vertelde dikwijls van de dokter die getrouwd was, hetgeen hij altijd betreurde. De grootste vergissing in zijn leven, noemde hij zijn echtverbintenis. Er bestond geen enkel geestelijk contact tussen hem en zijn vrouw. Zij leefden naast elkaar voort, zij in haar benarde kringetjes, hij in zijn waarnemerspraktijk. Niet voor niets greep hij elke kans tot vervangen aan, dan roestte hij tenminste niet vast. Hij had zijn vrouw ontmoet in zijn studententijd. Geen onaardig meisje, maar te burgerlijk en te laag geschoold naar zijn mening. Haar familieleden gaven hem geen schijn van kans om te ontsnappen, ze hadden zich aan hem vastgeklampt. Het hele dorp wist het al: Marian heeft kennis met een student in de medicijnen. Voordat hij het goed en wel besefte, was hij getrouwd. Zij woonden, schrik nu niet, bij haar familie in en schoonmama zwaaide gestatig de plak. Het was een soort bevrijding als hij thuis weg kon gaan om ergens iets waar te nemen en menigmaal vluchtte hij gretig in zijn hobby’s. Maar ja, je zal maar gezworen hebben, in goede en slechte dagen. Aan die bosnimf van in het ziekenhuis mocht hij niet aan denken, dat was verboden terrein voor hem. Zijn wereld bleef dan ook dikwijls een tijdje stil staan als hij zijn gedachten weer de vrije loop liet en aan het mooiste schepsel dacht dat God ooit gecreëerd had. Maar ja, eerst doen en dan denken heeft menigeen in leed gebracht.
Op ons verzoek haalde ons moeder ons vader over om een nieuwe hond te nemen. De onze was al een geruime tijd weg en zonder huisdieren konden we het moeilijk stellen. We waren verknocht aan honden en ons pa die gaf geleidelijk aan toe aan onze grollen. We gingen hem persoonlijk uitzoeken in de kennel van een hondenpriester uit het dorp. Het liefst van al hadden we al die keffers en blaffers meegenomen, want ons hart werd ineens peperkoek. Na langdurig heen en weer gewandel tussen de hokken, na ellenlange gesprekken tot de viervoeters en omgekeerd, na onnoemelijk veel geaai en geklak met de tong, maakte ons ma de keuze. Het was een exemplaar ontsproten aan de ontucht van een onbekend straatras en een wulpse dashond. Een naam kon men het product van dit slipperke niet geven. Het was een laag-bij-de-gronds wezen met zulke korte pootjes dat het, om in religieuze termen te spreken, het leek wel of het te voet op bedevaart naar Rome was geweest. Sommige honden lijken een beetje op hun baasje maar goddank in deze vonden we toch geen trekjes die op één van ons van toepassing was. In korte tijd raakten we verknocht aan dat ondier en we noemden hem Fideel. Fideelke repte zich ieder dag tussen de aalbesstruiken met zijn korte stompjes van poten. Gelukkig had ons vader wat pruimenbomen geplant zo had hij wat afwisseling want hij maakte een echte processie van de ene boom naar de andere en van de bomen naar de struiken. Hij scheen wat dat betreft onuitputtelijk te zijn, een soort kruikje dat zo lek als een Engelse gevangenis leek. Op zekere dag besloot Fideel zijn korte benen te nemen en aan zijn aloude zwerversdrang toe te geven. Zoals hij gegaan is zo is hij ook wonderlijk teruggekeerd naar huis. Wij kinderen van de Nieuwe Wal waren blij dat zijn avontuurtje achter de rug was. Alleen konden we nog niet voorzien dat het nachtelijk avontuurtje van onze casanova nog een staartje zou krijgen

telloorlekker
Lid geworden op: 26 nov 2002, 17:46

18 mei 2004, 19:39

" Tempus fugit "... en ik weet het. Het heeft verdomd even geduurd voordat ze er de brui aan gaf. Hoe ik ook mepte, het tempeest wou niet van ophouden weten. Dat "de tijd" ook nog een vlaams vaantje draagt zag ik bij het zieltogen. Nu is de binding tussen "tempus" en Vlaams, én zeker in deze periode van verkiezingskoorts, niet verwonderlijk. Hoe meer gezoem, hoe meer het karakter van Uilenspiegel te voorschijn komt. Hij wou ook niet van wanten weten. Evenwel, de tempus die hier het slachtoffer werd was wél vliesvleugelig. Van dát gezoem kreeg ik de pleuris; het enerverende geluid strekte niet tot eer dit van mijn pc'tje te vervangen en daarom "oeps", de krant ter hand genomen. Toch raar dat die zoemers altijd binnen willen als het raam gesloten is, en eenmaal binnen ze -alweer- tegen dat zelfde raam aan de andere kant moeite willen doen om terug buiten te zijn. Net of de tijd weet niet wat ze wil. Als ik nog zo'n "tempus" binnenkrijg, met z'n poezefrakske, zal ie er van lusten. Ik ga 'm te lijf met de spuitbus; maakt niet uit of dit boenwas dan wel haarlak is, als het maar kleverig is en een niet onaardig geurtje achterlaat. De tijd met de krant te lijf gaan, is eerstens vermoeiend en tweedens niet altijd een topper naar succes. Anderzijds wat de krant vermeldt is doorgaans voorbij de tijd, het is allemaal retro... ook al was het nieuws van vandaag. Wie zou er nu graag met oud nieuws om de orgen worden geslagen ? Misschien zij wél die het "angelus" uitdelen (angelus= verbastering van angel) aan niets vermoedende gasten. Bij mij niet, hier is die tijd -beladen met dat tekstgedrocht- in een mum van luttele seconden (als het me lukt) piepdada... Maar deze wesp was een taaie...
TLL