Samen dichten, samen schrijven...
-
Johana-Maria - Lid geworden op: 14 jun 2005, 17:38
- Locatie: LEUVEN

LOOP NIET
VOOR ME
IK KAN
NIET VOLGEN
LOOP NIET
ACHTER ME
IK KAN NIET
VOORGAAN
LOOP NAAST MIJ
GEEF ME
JE HAND
EN WEES GEWOON
MIJN VRIEND
Onbekend.
"DE WEG NAAR BINNEN, IS DE LANGSTE WEG."
-
piepje - Lid geworden op: 05 feb 2005, 18:00
- Locatie: naast bos
Vriendschap.
Vriendschap kan je niet kopen
je kan er ook niet mee gaan lopen
het is iets wat je krijgt
en in je hart verblijft
het is iets dat je geeft
en met je samenleeft
niemand die het kan verstoten
niemand die word uitgesloten.
Sami.
geplukt uit vorig topic robbe
Vriendschap kan je niet kopen
je kan er ook niet mee gaan lopen
het is iets wat je krijgt
en in je hart verblijft
het is iets dat je geeft
en met je samenleeft
niemand die het kan verstoten
niemand die word uitgesloten.
Sami.
geplukt uit vorig topic robbe
Hou van mensen,zoals ze zijn!
Er zijn geen anderen
Er zijn geen anderen
-
Robol - Lid geworden op: 25 dec 2004, 14:48
- Locatie: Beringen
Onze vriend TeeVee plaatste dit gedicht op mijn topic
waarvoor dank
Ik vond het passend om het naar hier over te brengen...
Ik heb een huis dat voor en achter
door een deur de toegang geeft.
Voor solide...achter zachter...
De eerste doods...de tweede leeft!
Je voelt steeds aan wat kan gebeuren:
lachen, huilen, troost of smart.
Twee heel gewone effen deuren
beide leidend tot het hart!
Als de bel van voor eens gaat rinken
schrik ik op: wie kan dat zijn?
Niemand waarmee ik iets ga drinken,
bij voorbaat vind ik 't niet fijn.
Maar van achter komt al het ander
't meest van al onaangediend.
Met volle kennis aan elkander
da's familie, buur of vriend!

waarvoor dank
Ik vond het passend om het naar hier over te brengen...
Ik heb een huis dat voor en achter
door een deur de toegang geeft.
Voor solide...achter zachter...
De eerste doods...de tweede leeft!
Je voelt steeds aan wat kan gebeuren:
lachen, huilen, troost of smart.
Twee heel gewone effen deuren
beide leidend tot het hart!
Als de bel van voor eens gaat rinken
schrik ik op: wie kan dat zijn?
Niemand waarmee ik iets ga drinken,
bij voorbaat vind ik 't niet fijn.
Maar van achter komt al het ander
't meest van al onaangediend.
Met volle kennis aan elkander
da's familie, buur of vriend!

walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone...
And you'll never walk alone...
-
Robol - Lid geworden op: 25 dec 2004, 14:48
- Locatie: Beringen
Beste vrienden van de poëzie...
Ik dank u allen voor de "vriendschap"
1 december: Sint Elooi, patroon van de smeden...je hoorde ze vroeger in elk dorp de stilte doorbreken met hun geklop op het aambeeld.
4 december: Sint Barbara, patrones van de mijnwerkers. Sint Baar zeggen ze hier. Sint Baar was voor alle mijnwerkers heilig.
6 december: Sinterklaas, zonder woorden !
Zo kunnen we de overgang maken naar het kind...
Eerst even een ode aan de smid...
Ik dank u allen voor de "vriendschap"
1 december: Sint Elooi, patroon van de smeden...je hoorde ze vroeger in elk dorp de stilte doorbreken met hun geklop op het aambeeld.
4 december: Sint Barbara, patrones van de mijnwerkers. Sint Baar zeggen ze hier. Sint Baar was voor alle mijnwerkers heilig.
6 december: Sinterklaas, zonder woorden !
Zo kunnen we de overgang maken naar het kind...
Eerst even een ode aan de smid...
Laatst gewijzigd door Robol op 28 nov 2007, 15:01, 1 keer totaal gewijzigd.
walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone...
And you'll never walk alone...
-
Robol - Lid geworden op: 25 dec 2004, 14:48
- Locatie: Beringen
het lied van de smid
Een smidje in zijn smisse die zong de hele dag;
zijn stemme klonk zo helder bij ied’ren hamerslag.
Hij zong zo blij van tokke tokke tok, hij zong zo vrij van kloppe kloppe klop;
het klonk zo lustig dan, het liedje van de zwarte man.
Een meisje op haar kamer, die had dat lied gehoord.
Haar hartje ging aan ‘t jagen bij ‘t smidjes aardig woord.
Het ging zo snel van tokke tokke tok; het ging zo fel van kloppe kloppe klop;
het sloeg zo teder dan het liedje van de zwarte man.
Och smidje van hierover, leer mij dat schone lied.
Lief meisje ‘k zal ‘t u leren als gij mij geerne ziet.
Kom zing met mij van tokke tokke tok; kom zing met mij van kloppe kloppe klop.
Wij zingen samen dan het liedje van de zwarte man.
Het meisje werd zijn vrouwtje en hij haar beste man.
En kleine kleuters kwamen, die zongen mede dan.
Ze zongen blij van tokke tokke tok; ze zongen vrij van kloppe kloppe klop;
het klonk zo lustig dan het liedje van de zwarte man.
Een smidje in zijn smisse die zong de hele dag;
zijn stemme klonk zo helder bij ied’ren hamerslag.
Hij zong zo blij van tokke tokke tok, hij zong zo vrij van kloppe kloppe klop;
het klonk zo lustig dan, het liedje van de zwarte man.
Een meisje op haar kamer, die had dat lied gehoord.
Haar hartje ging aan ‘t jagen bij ‘t smidjes aardig woord.
Het ging zo snel van tokke tokke tok; het ging zo fel van kloppe kloppe klop;
het sloeg zo teder dan het liedje van de zwarte man.
Och smidje van hierover, leer mij dat schone lied.
Lief meisje ‘k zal ‘t u leren als gij mij geerne ziet.
Kom zing met mij van tokke tokke tok; kom zing met mij van kloppe kloppe klop.
Wij zingen samen dan het liedje van de zwarte man.
Het meisje werd zijn vrouwtje en hij haar beste man.
En kleine kleuters kwamen, die zongen mede dan.
Ze zongen blij van tokke tokke tok; ze zongen vrij van kloppe kloppe klop;
het klonk zo lustig dan het liedje van de zwarte man.
walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone...
And you'll never walk alone...
-
Robol - Lid geworden op: 25 dec 2004, 14:48
- Locatie: Beringen
Wie kent er nog het oude volksverhaal "Smidje Smee" ?
SMIDJE-SMEE
Onze-Lieve-Heer ging vaak met Sint Pieter op reis. Eens toen ze onderweg waren, verloor hun ezel een hoefijzer. Op dat ogenblik waren ze precies voor de deur van Smidje-Smee, die aan 't werk was en Onze-Lieve-Heer vroeg hem of hij de ezel wilde beslaan.
"Kom binnen, en ga erbij zitten," zei Smidje-Smee, "ik zal dat onderwijl in orde maken."
Onze-Lieve-Heer en Sint Pieter gingen zitten en Smidje-Smee besloeg de ezel met een zilveren hoefijzer.
"Hoeveel kost dat?" vroeg Onze-Lieve-Heer.
"Helemaal niets," antwoordde Smidje-Smee, die meende met een paar arme mensen te doen te hebben.
Onze-Lieve-Heer begreep wel wat Smidje-Smee dacht, maar hij liet er niets van blijken. "Omdat je goed voor arme mensen bent, mag je drie wensen doen," zei hij.
"Goed," zei Smidje, en begon te denken over wat hij wel wensen zou.
"Kies de hemel," fluisterde Sint Pieter hem in het oor.
"Ten eerste," zei Smidje, "zou ik het volgende wensen. Ik heb een mooie leunstoel en ik zou graag hebben, dat al wie erin gaat zitten er niet meer uit kan voor ik het wil."
"Dat is goed," zei Onze-Lieve-Heer.
"Ten tweede..."
"Kies de hemel," riep Sint Pieter luider, en hij trok de smid aan zijn mouw.
"Laat me met rust, man," antwoordde Smidje, een beetje kwaad, omdat men hem in de rede viel..."ten tweede," ging hij verder, "ik heb een noteboom in mijn tuin staan en ik zou graag willen dat al wie erin klimt, er niet meer uit kan voor ik het wil."
"Dat is goed," zei Onze-Lieve-Heer.
"Ten derde..."
"Kies de hemel, stommeling!" riep Sint Pieter ongeduldig.
"Dat komt wel terecht," sprak Smidje. "Ten derde, ik heb hier een klein leren beursje en ik zou graag willen dat al wat erin kruipt, er niet meer uit kan voor ik het wil."
"Dat is goed, alles wat je gewenst hebt, zal gebeuren," sprak Onze-Lieve-Heer en hij vertrok met zijn ontevreden apostel.
Enige tijd later verviel Smidje-Smee tot armoede en hij moest tenslotte het laatste hoopje ijzer, dat hij in zijn smidse had, verwerken. 't Liep tegen de avond; Smidje-Smee wierp zijn voorhamer weg en ging schrijlings op zijn aambeeld zitten. Hij was droef en moede, omdat hij niets meer te doen had en hij kreeg berouw dat hij geen geld gevraagd had, in plaats van de drie dingen, die hij gewenst had, en die hem tot nu niets hadden opgeleverd.
Op dat ogenblik werd er op de deur van de smidse geklopt en Smidje-Smee riep: "Kom maar binnen."
De klink werd opgetild en een oude, manke man kwam binnen die tegen Smidje zei: "Smidje-Smee, wat zie je er bedroefd uit."
"Ja," was het antwoord, "eens ben ik rijk geweest, maar nu ben ik arm en daarom ben ik zo verdrietig."
"Is het anders niet? Daar is wel wat tegen te doen," zei de oude, manke kerel, "ik kan je zo rijk maken als de zee diep is.""Als je dat kunt," zei Smidje-Smee verwonderd, "dan ben je de beste kerel die er op de wereld rondloopt.""Ja, dat kan ik, maar op één voorwaarde, en die is dat je mij na tien jaar je ziel zult geven."
"Wat moet ik daarvoor doen?"
"Niets, alleen met bloed je naam onder dit perkament zetten," zei de oude man.
"Geef hier," zei de smid, "liever verkoop ik mijn ziel aan de duivel, dan dat ik heel mijn leven arm en ongelukkig moet zijn."
En hij sloeg met zijn knokkels tegen het ijzeren aambeeld dat het bloed eruit sprong, daarna tekende hij en de oude, manke man ging tevreden met het perkament weg.
Nu had Smidje-Smee zoveel geld als hij hebben wou. Elke morgen zaten zijn zakken vol geld. Hij deed niets meer als eten, drinken en zingen, totdat hij ging slapen en de volgende dag was het weer hetzelfde liedje. Zo verliep de tijd. 't Zou mooi geweest zijn, als het eeuwig had kunnen duren, maar de tien jaren verstreken veel te vlug en de duivel kwam terug als een oude, manke man om de ziel van Smidje-Smee te halen.
"Ga maar in mijn mooie leunstoel zitten," zei Smidje, nadat hij de oude deugniet binnen geloodst had, want je zult wel vermoeid zijn van de reis. Je moet eerst wat eten en drinken; ik heb nog een lekkere ham en mijn kelder is goed voorzien van bier."
De duivel ging in de leunstoel zitten, strekte zijn manke been om wat uit te rusten en voelde met genoegen de warmte van het vuur. Terwijl hij daar zo op zijn gemak zat, was Smidje naar een andere kamer gegaan. De duivel dacht dat hij nu de lekkere ham zou halen, maar dat was niet het geval. Smidje had aan zijn vroegere wensen gedacht en had uit de smidse een ijzeren staaf genomen, waarmee hij vrolijk fluitend naar binnen ging.
"Voordat wij aan de ham beginnen, moeten wij elkaar over andere zaken spreken," zei Smidje-Smee spottend en hij begon op de duivel te slaan, dat diens rug blauw en grauw werd.
De duivel knarsetandde van woede, en hij wou uit de leunstoel opspringen om met Smidje af te rekenen, maar hij kon niet, hij zat als 't ware aan die stoel vastgelijmd. Smidje sloeg er maar op los."Ach, laat mij toch los! Laat mij toch los!" riep de duivel, "ik zal je een uitstel van tien jaar geven!"
"Dat is uitstekend gesproken," zei Smidje, "ik zal je niet meer slaan; maar eer ik je uit mijn leunstoel laat, moet je mij eerlijk beloven, dat ik in die tien jaar weer evenveel geld zal hebben als de vorige keer."
"Dat beloof ik je eerlijk," zei de manke duivel.
"Nou, smeer hem dan maar, ouwe schobbejak!" riep Smidje en de duivel verdween.
Smidje leefde weer prinsheerlijk evenals hij dat in de vorige tien jaar gedaan had, maar de tweede tien jaar waren vlug voorbij en wie Smidje kwam halen, niet de oude manke opperduivel, want die was te bang. Hij zond een groot aantal flinke duivels met horens en een lange staart. Zij klopten aan de deur.
"Jongens," zei Smidje-Smee heel vriendelijk, "'t is juist de tijd dat de noten rijp zijn en een lekkere noot zul je in de hel wel niet krijgen. Als jullie eens in mijn boom klommen, terwijl ik mij onderwijl ga omkleden."
De duivels lieten zich dat geen twee keer zeggen; binnen één minuut zaten ze allemaal in de boom. Onderwijl was Smidje naar zijn werkplaats gegaan en had het vuur, dat in geen twintig jaar gebrand had, weer aangestoken, zodat het hoog opvlamde.
"A-bss-a-bss" zuchtte de blaasbalg en de staaf, waarmee de oude duivel zo was afgeranseld, werd aan het ene eind roodgloeiend. Gewapend met dat stuk ijzer liep Smidje naar zijn boomgaard en stak die bokspoten zo met het gloeiend ijzer waar hij ze maar raken kon, zodat ze moord en brand schreeuwden. Maar Smidje hield niet op; eerst moesten ze hem weer tien jaar in rijkdom laten leven. De duivels gaven toe en gingen al jankend met de lange staart tussen de benen, naar huis terug. Smidje-Smee at en dronk en zong de hele tijd tot opnieuw tien jaar verstreken waren.
Toen scheen het alsof de hel was losgebroken. De opperduivel kwam met een groot leger op ons Smidje af. Toen de smid hen zag, was hij een ogenblik bang, maar dat duurde niet lang.
"Ik heb horen zeggen," zei hij tegen de opperduivel, die met een grimmig gezicht naar hem toe kwam, "dat jullie je zo klein kunt maken dat dit beursje niet eens vol zou zijn, als jullie er allemaal tesamen in zouden kruipen. Als dat zo is, zou dat een gemakkelijke manier zijn om te reizen; ik zou jullie zelfs een eindje kunnen dragen tot ik te moe zou worden."
De opperduivel wantrouwde Smidje wel, maar hij kon niet begrijpen wat voor kwaad erin school om hem te laten zien wat ze konden presteren. De hele bende kroop daarom in het beursje en Smidje-Smee knipte het toe.
"Nou zijn jullie er weer ingetrapt," zei Smidje-Smee en liep naar zijn werkplaats. Daar legde hij het beursje op zijn aambeeld en begon het met de voorhamer te bewerken. Zo hard sloeg hij dat de vonken in het rond spatten en de duivels zo plat als een vijg werden geslagen. Er steeg een gekerm en een gejank uit het beursje op alsof de aarde openbarstte en de duivels riepen allen tegelijk om genade.
"Geen genade of het perkament terug dat ik met mijn bloed getekend heb! " riep Smidje.
"Ja, ja," schreeuwden ze allemaal tegelijk.Smidje opende het leren beursje en hij kreeg het perkament in handen.
"Gelukkig, van hen ben ik bevrijd," zei Smidje en hij leefde nog jaren ongestoord van het geld dat hij over had gehouden, maar aan alles komt een eind. Smidje's laatste uur was gekomen en dankzij zijn goed geweten ging hij dadelijk op weg naar de hemel en klopte aan de poort. Sint Pieter echter was nog niet vergeten dat Smidje zijn goede raad in de wind geslagen had en zei bars: "Stijfkop, je mag hier niet binnen. Ik heb gezegd dat je de hemel moest kiezen en dat heb je niet gedaan."
En voor Smidje's neus werd de deur gesloten.
Er was niets aan te doen, hij moest naar het vagevuur, maar daar wilden ze hem ook niet hebben."Je hebt van je leven geen kwaad gedaan, dus kom je hier niet binnen," werd hem gezegd.
"Ja, dan moet ik wel naar de hel," zuchtte Smidje-Smee. Aan de hellepoort gekomen, trok hij aan de bel en een duivel, die het baantje van portier had, keek door het sleutelgat en daar zag hij die verschrikkelijke smid, die hem zoveel ransel gegeven had. De arme duivel viel van schrik van zijn stokje, maar hij had nog de kracht om zijn makkers toe te roepen dat ze de smid in geen geval binnen mochten laten. Toen de andere duivels dat hoorden, durfden ze geen voet te verzetten en na lang gewacht te hebben, was Smidje-Smee wel gedwongen om rechtsomkeert te maken.
Voor de tweede maal klopte hij aan de hemelpoort en Sint Pieter snauwde hem opnieuw af: "Er is hier geen plaats voor mensen, die niet naar goede raad willen luisteren."
"Och, alsjeblieft, zet dan toch de deur op een kiertje, zodat ik kan zien hoe mooi het daarbinnen is en ik zal getroost weggaan," zei Smidje en Sint Pieter liet zich overhalen.
Onmiddellijk stak de smid zijn arm door de spleet.
"Au, au," schreeuwde hij zo hard hij kon, doe de poort wat verder open, dan kan ik mijn arm eruit trekken."
Dat deed Sint Pieter en Smidje-Smee stak zijn hoofd door de opening.
"Trek je hoofd terug, onbeschaamde ziel," zei Sint Pieter.
"Ik kan niet. Mijn hoofd zit muurvast. Doe in godsnaam de poort wat verder open."
Sint Pieter was opnieuw verplicht om de poort verder open te doen en... rats, Smidje zag zijn kans schoon, glipte naar binnen en ging op zijn schootsvel zitten.
"Eruit, brutale smid!" riep Sint Pieter.
"Ik zit op mijn eigen bezit," was Smidje's antwoord, terwijl hij op zijn schootsvel wees.
Sint Pieter was bijzonder kwaad en hij liep naar Onze-Lieve-Heer, en die kwam in eigen persoon kijken wat er gaande was. Maar toen hij de smid herkende, die zijn ezel met een zilveren hoefijzer had beslagen zonder betaling te vragen, moest hij lachen.
"Laat zitten wat zit," zei hij en zo was Smidje-Smee toch voorgoed in de hemel beland.
SMIDJE-SMEE
Onze-Lieve-Heer ging vaak met Sint Pieter op reis. Eens toen ze onderweg waren, verloor hun ezel een hoefijzer. Op dat ogenblik waren ze precies voor de deur van Smidje-Smee, die aan 't werk was en Onze-Lieve-Heer vroeg hem of hij de ezel wilde beslaan.
"Kom binnen, en ga erbij zitten," zei Smidje-Smee, "ik zal dat onderwijl in orde maken."
Onze-Lieve-Heer en Sint Pieter gingen zitten en Smidje-Smee besloeg de ezel met een zilveren hoefijzer.
"Hoeveel kost dat?" vroeg Onze-Lieve-Heer.
"Helemaal niets," antwoordde Smidje-Smee, die meende met een paar arme mensen te doen te hebben.
Onze-Lieve-Heer begreep wel wat Smidje-Smee dacht, maar hij liet er niets van blijken. "Omdat je goed voor arme mensen bent, mag je drie wensen doen," zei hij.
"Goed," zei Smidje, en begon te denken over wat hij wel wensen zou.
"Kies de hemel," fluisterde Sint Pieter hem in het oor.
"Ten eerste," zei Smidje, "zou ik het volgende wensen. Ik heb een mooie leunstoel en ik zou graag hebben, dat al wie erin gaat zitten er niet meer uit kan voor ik het wil."
"Dat is goed," zei Onze-Lieve-Heer.
"Ten tweede..."
"Kies de hemel," riep Sint Pieter luider, en hij trok de smid aan zijn mouw.
"Laat me met rust, man," antwoordde Smidje, een beetje kwaad, omdat men hem in de rede viel..."ten tweede," ging hij verder, "ik heb een noteboom in mijn tuin staan en ik zou graag willen dat al wie erin klimt, er niet meer uit kan voor ik het wil."
"Dat is goed," zei Onze-Lieve-Heer.
"Ten derde..."
"Kies de hemel, stommeling!" riep Sint Pieter ongeduldig.
"Dat komt wel terecht," sprak Smidje. "Ten derde, ik heb hier een klein leren beursje en ik zou graag willen dat al wat erin kruipt, er niet meer uit kan voor ik het wil."
"Dat is goed, alles wat je gewenst hebt, zal gebeuren," sprak Onze-Lieve-Heer en hij vertrok met zijn ontevreden apostel.
Enige tijd later verviel Smidje-Smee tot armoede en hij moest tenslotte het laatste hoopje ijzer, dat hij in zijn smidse had, verwerken. 't Liep tegen de avond; Smidje-Smee wierp zijn voorhamer weg en ging schrijlings op zijn aambeeld zitten. Hij was droef en moede, omdat hij niets meer te doen had en hij kreeg berouw dat hij geen geld gevraagd had, in plaats van de drie dingen, die hij gewenst had, en die hem tot nu niets hadden opgeleverd.
Op dat ogenblik werd er op de deur van de smidse geklopt en Smidje-Smee riep: "Kom maar binnen."
De klink werd opgetild en een oude, manke man kwam binnen die tegen Smidje zei: "Smidje-Smee, wat zie je er bedroefd uit."
"Ja," was het antwoord, "eens ben ik rijk geweest, maar nu ben ik arm en daarom ben ik zo verdrietig."
"Is het anders niet? Daar is wel wat tegen te doen," zei de oude, manke kerel, "ik kan je zo rijk maken als de zee diep is.""Als je dat kunt," zei Smidje-Smee verwonderd, "dan ben je de beste kerel die er op de wereld rondloopt.""Ja, dat kan ik, maar op één voorwaarde, en die is dat je mij na tien jaar je ziel zult geven."
"Wat moet ik daarvoor doen?"
"Niets, alleen met bloed je naam onder dit perkament zetten," zei de oude man.
"Geef hier," zei de smid, "liever verkoop ik mijn ziel aan de duivel, dan dat ik heel mijn leven arm en ongelukkig moet zijn."
En hij sloeg met zijn knokkels tegen het ijzeren aambeeld dat het bloed eruit sprong, daarna tekende hij en de oude, manke man ging tevreden met het perkament weg.
Nu had Smidje-Smee zoveel geld als hij hebben wou. Elke morgen zaten zijn zakken vol geld. Hij deed niets meer als eten, drinken en zingen, totdat hij ging slapen en de volgende dag was het weer hetzelfde liedje. Zo verliep de tijd. 't Zou mooi geweest zijn, als het eeuwig had kunnen duren, maar de tien jaren verstreken veel te vlug en de duivel kwam terug als een oude, manke man om de ziel van Smidje-Smee te halen.
"Ga maar in mijn mooie leunstoel zitten," zei Smidje, nadat hij de oude deugniet binnen geloodst had, want je zult wel vermoeid zijn van de reis. Je moet eerst wat eten en drinken; ik heb nog een lekkere ham en mijn kelder is goed voorzien van bier."
De duivel ging in de leunstoel zitten, strekte zijn manke been om wat uit te rusten en voelde met genoegen de warmte van het vuur. Terwijl hij daar zo op zijn gemak zat, was Smidje naar een andere kamer gegaan. De duivel dacht dat hij nu de lekkere ham zou halen, maar dat was niet het geval. Smidje had aan zijn vroegere wensen gedacht en had uit de smidse een ijzeren staaf genomen, waarmee hij vrolijk fluitend naar binnen ging.
"Voordat wij aan de ham beginnen, moeten wij elkaar over andere zaken spreken," zei Smidje-Smee spottend en hij begon op de duivel te slaan, dat diens rug blauw en grauw werd.
De duivel knarsetandde van woede, en hij wou uit de leunstoel opspringen om met Smidje af te rekenen, maar hij kon niet, hij zat als 't ware aan die stoel vastgelijmd. Smidje sloeg er maar op los."Ach, laat mij toch los! Laat mij toch los!" riep de duivel, "ik zal je een uitstel van tien jaar geven!"
"Dat is uitstekend gesproken," zei Smidje, "ik zal je niet meer slaan; maar eer ik je uit mijn leunstoel laat, moet je mij eerlijk beloven, dat ik in die tien jaar weer evenveel geld zal hebben als de vorige keer."
"Dat beloof ik je eerlijk," zei de manke duivel.
"Nou, smeer hem dan maar, ouwe schobbejak!" riep Smidje en de duivel verdween.
Smidje leefde weer prinsheerlijk evenals hij dat in de vorige tien jaar gedaan had, maar de tweede tien jaar waren vlug voorbij en wie Smidje kwam halen, niet de oude manke opperduivel, want die was te bang. Hij zond een groot aantal flinke duivels met horens en een lange staart. Zij klopten aan de deur.
"Jongens," zei Smidje-Smee heel vriendelijk, "'t is juist de tijd dat de noten rijp zijn en een lekkere noot zul je in de hel wel niet krijgen. Als jullie eens in mijn boom klommen, terwijl ik mij onderwijl ga omkleden."
De duivels lieten zich dat geen twee keer zeggen; binnen één minuut zaten ze allemaal in de boom. Onderwijl was Smidje naar zijn werkplaats gegaan en had het vuur, dat in geen twintig jaar gebrand had, weer aangestoken, zodat het hoog opvlamde.
"A-bss-a-bss" zuchtte de blaasbalg en de staaf, waarmee de oude duivel zo was afgeranseld, werd aan het ene eind roodgloeiend. Gewapend met dat stuk ijzer liep Smidje naar zijn boomgaard en stak die bokspoten zo met het gloeiend ijzer waar hij ze maar raken kon, zodat ze moord en brand schreeuwden. Maar Smidje hield niet op; eerst moesten ze hem weer tien jaar in rijkdom laten leven. De duivels gaven toe en gingen al jankend met de lange staart tussen de benen, naar huis terug. Smidje-Smee at en dronk en zong de hele tijd tot opnieuw tien jaar verstreken waren.
Toen scheen het alsof de hel was losgebroken. De opperduivel kwam met een groot leger op ons Smidje af. Toen de smid hen zag, was hij een ogenblik bang, maar dat duurde niet lang.
"Ik heb horen zeggen," zei hij tegen de opperduivel, die met een grimmig gezicht naar hem toe kwam, "dat jullie je zo klein kunt maken dat dit beursje niet eens vol zou zijn, als jullie er allemaal tesamen in zouden kruipen. Als dat zo is, zou dat een gemakkelijke manier zijn om te reizen; ik zou jullie zelfs een eindje kunnen dragen tot ik te moe zou worden."
De opperduivel wantrouwde Smidje wel, maar hij kon niet begrijpen wat voor kwaad erin school om hem te laten zien wat ze konden presteren. De hele bende kroop daarom in het beursje en Smidje-Smee knipte het toe.
"Nou zijn jullie er weer ingetrapt," zei Smidje-Smee en liep naar zijn werkplaats. Daar legde hij het beursje op zijn aambeeld en begon het met de voorhamer te bewerken. Zo hard sloeg hij dat de vonken in het rond spatten en de duivels zo plat als een vijg werden geslagen. Er steeg een gekerm en een gejank uit het beursje op alsof de aarde openbarstte en de duivels riepen allen tegelijk om genade.
"Geen genade of het perkament terug dat ik met mijn bloed getekend heb! " riep Smidje.
"Ja, ja," schreeuwden ze allemaal tegelijk.Smidje opende het leren beursje en hij kreeg het perkament in handen.
"Gelukkig, van hen ben ik bevrijd," zei Smidje en hij leefde nog jaren ongestoord van het geld dat hij over had gehouden, maar aan alles komt een eind. Smidje's laatste uur was gekomen en dankzij zijn goed geweten ging hij dadelijk op weg naar de hemel en klopte aan de poort. Sint Pieter echter was nog niet vergeten dat Smidje zijn goede raad in de wind geslagen had en zei bars: "Stijfkop, je mag hier niet binnen. Ik heb gezegd dat je de hemel moest kiezen en dat heb je niet gedaan."
En voor Smidje's neus werd de deur gesloten.
Er was niets aan te doen, hij moest naar het vagevuur, maar daar wilden ze hem ook niet hebben."Je hebt van je leven geen kwaad gedaan, dus kom je hier niet binnen," werd hem gezegd.
"Ja, dan moet ik wel naar de hel," zuchtte Smidje-Smee. Aan de hellepoort gekomen, trok hij aan de bel en een duivel, die het baantje van portier had, keek door het sleutelgat en daar zag hij die verschrikkelijke smid, die hem zoveel ransel gegeven had. De arme duivel viel van schrik van zijn stokje, maar hij had nog de kracht om zijn makkers toe te roepen dat ze de smid in geen geval binnen mochten laten. Toen de andere duivels dat hoorden, durfden ze geen voet te verzetten en na lang gewacht te hebben, was Smidje-Smee wel gedwongen om rechtsomkeert te maken.
Voor de tweede maal klopte hij aan de hemelpoort en Sint Pieter snauwde hem opnieuw af: "Er is hier geen plaats voor mensen, die niet naar goede raad willen luisteren."
"Och, alsjeblieft, zet dan toch de deur op een kiertje, zodat ik kan zien hoe mooi het daarbinnen is en ik zal getroost weggaan," zei Smidje en Sint Pieter liet zich overhalen.
Onmiddellijk stak de smid zijn arm door de spleet.
"Au, au," schreeuwde hij zo hard hij kon, doe de poort wat verder open, dan kan ik mijn arm eruit trekken."
Dat deed Sint Pieter en Smidje-Smee stak zijn hoofd door de opening.
"Trek je hoofd terug, onbeschaamde ziel," zei Sint Pieter.
"Ik kan niet. Mijn hoofd zit muurvast. Doe in godsnaam de poort wat verder open."
Sint Pieter was opnieuw verplicht om de poort verder open te doen en... rats, Smidje zag zijn kans schoon, glipte naar binnen en ging op zijn schootsvel zitten.
"Eruit, brutale smid!" riep Sint Pieter.
"Ik zit op mijn eigen bezit," was Smidje's antwoord, terwijl hij op zijn schootsvel wees.
Sint Pieter was bijzonder kwaad en hij liep naar Onze-Lieve-Heer, en die kwam in eigen persoon kijken wat er gaande was. Maar toen hij de smid herkende, die zijn ezel met een zilveren hoefijzer had beslagen zonder betaling te vragen, moest hij lachen.
"Laat zitten wat zit," zei hij en zo was Smidje-Smee toch voorgoed in de hemel beland.
walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone...
And you'll never walk alone...
-
ria - Lid geworden op: 09 sep 2004, 13:19
- Locatie: waar het goed is om wonen...
Robbe, "Het liedje van de Smid"
Mijn moeder zong dat dikwijls.
Het was één van de liedjes uit haar rijke repertorium.
Er werd veel gezongen bij ons thuis.
Mijn grootvader had een prachtige stem, tenor.
Mijn beide ouders zongen ook goed.
En één van mijn zussen heeft dat talent over ge-erfd en is een soliste.
Wij, de vier meisjes, zongen dikwijls bij het open raam, voor het slapengaan.
Wij sliepen per twee op dezelfde kamer. (zou dat nu nog kunnen?)
We zongen dan liederen van Von Trapp en "Maria" uit West Side Story.
Tot dat de buren, op een avond het op de heupen kregen en riepen
dat we moesten slapen en ophouden met dat gejank
Ik herinner mij ook het liedje "De wiegende mijnwerker",
dat mijn moeder zong en dat ons altijd droevig stemde.
Ik ken het nog zo goed als van buiten, maar ben toch even
gaan zoeken en heb zo ook de bron gevonden.
Het is een liedje van Emiel Hullebroeck.
De wiegende mijnwerker.
Uw vader, lief kindje, zong zelden of nooit.
Hij vond op zijn wegen geen bloemen gestrooid.
Ellende was alles wat de aarde hem bood!
Het leven, een worst'len voor 't karige brood.
Maar gij doet hem zingen gelijk hij't vermag:
tra la la la! tra la la la!
Voor u zou ik zingen den Godganschen dag:
tra la la la! tra la la la!
Veel beter voor u zal het leven niet zijn.
Geen zonneken lacht in die donkere mijn.
U wacht er het zelfde worst'len voor het brood.
Van achter de klompen beloert u de dood.
Toch zinge mijn jongen gelijk hij 't vermag:
tra la la la! tra la la la!
Hij zinge, kan 't wezen, den Godganschen dag:
tra la la la! tra la la la!
ciao!
ria
ps. omwille van andere bezigheden ben ik momenteel weinig op het forum te lezen. Ik probeer echter te volgen, ook op de andere topics.
Mijn moeder zong dat dikwijls.
Het was één van de liedjes uit haar rijke repertorium.
Er werd veel gezongen bij ons thuis.
Mijn grootvader had een prachtige stem, tenor.
Mijn beide ouders zongen ook goed.
En één van mijn zussen heeft dat talent over ge-erfd en is een soliste.
Wij, de vier meisjes, zongen dikwijls bij het open raam, voor het slapengaan.
Wij sliepen per twee op dezelfde kamer. (zou dat nu nog kunnen?)
We zongen dan liederen van Von Trapp en "Maria" uit West Side Story.
Tot dat de buren, op een avond het op de heupen kregen en riepen
dat we moesten slapen en ophouden met dat gejank
Ik herinner mij ook het liedje "De wiegende mijnwerker",
dat mijn moeder zong en dat ons altijd droevig stemde.
Ik ken het nog zo goed als van buiten, maar ben toch even
gaan zoeken en heb zo ook de bron gevonden.
Het is een liedje van Emiel Hullebroeck.
De wiegende mijnwerker.
Uw vader, lief kindje, zong zelden of nooit.
Hij vond op zijn wegen geen bloemen gestrooid.
Ellende was alles wat de aarde hem bood!
Het leven, een worst'len voor 't karige brood.
Maar gij doet hem zingen gelijk hij't vermag:
tra la la la! tra la la la!
Voor u zou ik zingen den Godganschen dag:
tra la la la! tra la la la!
Veel beter voor u zal het leven niet zijn.
Geen zonneken lacht in die donkere mijn.
U wacht er het zelfde worst'len voor het brood.
Van achter de klompen beloert u de dood.
Toch zinge mijn jongen gelijk hij 't vermag:
tra la la la! tra la la la!
Hij zinge, kan 't wezen, den Godganschen dag:
tra la la la! tra la la la!
ciao!
ria
ps. omwille van andere bezigheden ben ik momenteel weinig op het forum te lezen. Ik probeer echter te volgen, ook op de andere topics.
Onder uw bescherming, o Moeder van God en ook onze moeder.
-
Robol - Lid geworden op: 25 dec 2004, 14:48
- Locatie: Beringen
IN DE SCHADUW VAN DE MIJN
Bobbejaan Schoepen
Tot ziens, m'n beste vrienden
Elkaar zullen we vinden
Daaronder in het diepste van de mijn
De lift gaat naar beneden
Het daglicht is verdwenen
Ik ga waar het voor altijd nacht zal zijn
Maar kom ik thuis
Vind ik een wereld vol van zonneschijn
Bij vrouw en kinderen in m'n huisje klein
Daar te zijn, dat is fijn
Maar kom ik thuis
Zingt in m'n hart een wondermooi refrein
De grote rijkdom van tesaam te zijn
In de schaduw van de mijn
De kolenwagens rijen
We stutten galerijen
Eens hakken er houwelen in de nacht
De zwarte vuisten houwen
We ploeteren en we sjouwen
De ouwe trouwe mijnlamp houdt de wacht
Maar kom ik thuis
Vind ik een wereld vol van zonneschijn
Bij vrouw en kinderen in m'n huisje klein
Daar te zijn, oh dat is fijn
Maar kom ik thuis
Zingt in m'n hart een wondermooi refrein
De grote rijkdom van tesaam te zijn
In de schaduw van de mijn, how hey hop
Ondanks alle gevaren
Delven wij lange jaren
Eens zwoegde er de vader, nu de zoon
't Lawaai dat gaat verloren
Bij hakken en bij boren
We werken in de mijnen voor ons loon
Maar kom ik thuis
Vind ik een wereld vol van zonneschijn
Bij vrouw en kinderen in m'n huisje klein
Daar te zijn, oh dat is fijn
Maar kom ik thuis
Zingt in m'n hart een wondermooi refrein
De grote rijkdom van tesaam te zijn
In de schaduw van de mijn
Bobbejaan Schoepen
Tot ziens, m'n beste vrienden
Elkaar zullen we vinden
Daaronder in het diepste van de mijn
De lift gaat naar beneden
Het daglicht is verdwenen
Ik ga waar het voor altijd nacht zal zijn
Maar kom ik thuis
Vind ik een wereld vol van zonneschijn
Bij vrouw en kinderen in m'n huisje klein
Daar te zijn, dat is fijn
Maar kom ik thuis
Zingt in m'n hart een wondermooi refrein
De grote rijkdom van tesaam te zijn
In de schaduw van de mijn
De kolenwagens rijen
We stutten galerijen
Eens hakken er houwelen in de nacht
De zwarte vuisten houwen
We ploeteren en we sjouwen
De ouwe trouwe mijnlamp houdt de wacht
Maar kom ik thuis
Vind ik een wereld vol van zonneschijn
Bij vrouw en kinderen in m'n huisje klein
Daar te zijn, oh dat is fijn
Maar kom ik thuis
Zingt in m'n hart een wondermooi refrein
De grote rijkdom van tesaam te zijn
In de schaduw van de mijn, how hey hop
Ondanks alle gevaren
Delven wij lange jaren
Eens zwoegde er de vader, nu de zoon
't Lawaai dat gaat verloren
Bij hakken en bij boren
We werken in de mijnen voor ons loon
Maar kom ik thuis
Vind ik een wereld vol van zonneschijn
Bij vrouw en kinderen in m'n huisje klein
Daar te zijn, oh dat is fijn
Maar kom ik thuis
Zingt in m'n hart een wondermooi refrein
De grote rijkdom van tesaam te zijn
In de schaduw van de mijn
walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone...
And you'll never walk alone...
-
Robol - Lid geworden op: 25 dec 2004, 14:48
- Locatie: Beringen
Het zwarte goud
Tijden hield het Kempenland
diep in haar schoot
een schat verborgen
Tot er op 'n lentemorgen
temidden van het heideland
een hoge toren werd geplant
Het purperen land
werd omgetoverd
in een landschap van beton
steen en staal
Donkere schouwen
spuwden wolken
voor de zon
Generaties
daalden neer
alle dagen
telkens weer
Zonen, vaders
jong en oud
brachten naar 't licht
Het Zwarte Goud
Robbe

Tijden hield het Kempenland
diep in haar schoot
een schat verborgen
Tot er op 'n lentemorgen
temidden van het heideland
een hoge toren werd geplant
Het purperen land
werd omgetoverd
in een landschap van beton
steen en staal
Donkere schouwen
spuwden wolken
voor de zon
Generaties
daalden neer
alle dagen
telkens weer
Zonen, vaders
jong en oud
brachten naar 't licht
Het Zwarte Goud
Robbe

walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone...
And you'll never walk alone...
-
Robol - Lid geworden op: 25 dec 2004, 14:48
- Locatie: Beringen
Mijn vader
Met pikhouweel
gewapend
kroop hij door
lange smalle gangen
In duisternis
gevangen
Mijn vader
Diep in
de mijn
voor 't welzijn
van z'n groot gezin
Ver weg
van zonneschijn
Mijn vader
Vallende stenen
krakend stuthout
Badend in stof
Dreigend gevaar
De arbeid zwaar
Ik zing je lof
Mijn vader
Glück auf, Pa...
Robbe

Met pikhouweel
gewapend
kroop hij door
lange smalle gangen
In duisternis
gevangen
Mijn vader
Diep in
de mijn
voor 't welzijn
van z'n groot gezin
Ver weg
van zonneschijn
Mijn vader
Vallende stenen
krakend stuthout
Badend in stof
Dreigend gevaar
De arbeid zwaar
Ik zing je lof
Mijn vader
Glück auf, Pa...
Robbe

walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone...
And you'll never walk alone...
-
gustilpe - Lid geworden op: 04 okt 2007, 20:52
- Locatie: vlaams brabant
De mijn
Zij dalen in donkere schachten
waar nooit eens het zonnetje lacht
zij zwoegen er dagen en nachten
terwijl hun gezin angstig wacht
refrein:
het zwarte goud van onze mijnen
lokt jong en oud
diep in de schacht
er zal voor hen geen zon meer schijnen
want in de mijn
regeert de nacht
glück auf, glück auf klinkt hun groet
glück auf, kameraad 't ga je goed
zo diep in de schoot van de aarde
waar menig gevaar wordt doorstaan
ontluikt als een blijvende waarde
een vriendschap die nooit zal vergaan
al zijn het nu slepers of houwers
die kompels daar ginds in de mijn
zij vormen de moedige sjouwers
waar iedereen trots op kan zijn
Zij dalen in donkere schachten
waar nooit eens het zonnetje lacht
zij zwoegen er dagen en nachten
terwijl hun gezin angstig wacht
refrein:
het zwarte goud van onze mijnen
lokt jong en oud
diep in de schacht
er zal voor hen geen zon meer schijnen
want in de mijn
regeert de nacht
glück auf, glück auf klinkt hun groet
glück auf, kameraad 't ga je goed
zo diep in de schoot van de aarde
waar menig gevaar wordt doorstaan
ontluikt als een blijvende waarde
een vriendschap die nooit zal vergaan
al zijn het nu slepers of houwers
die kompels daar ginds in de mijn
zij vormen de moedige sjouwers
waar iedereen trots op kan zijn
vriendschap is het kostbaarste geschenk!
-
Robol - Lid geworden op: 25 dec 2004, 14:48
- Locatie: Beringen
Mijnwerkerslied
Duizend meter diep
in lange smalle gangen
werken wakk're mannen met de mijn vertrouwd
Duizend meter diep
daar is maar één verlangen
delven, steeds maar delven naar het zwarte goud
Duizend meter diep
in de schoot van moeder aarde
ligt de zwarte kool die zoveel rijkdom biedt
Als een donkere schat
die de eeuwen daar bewaarden
in een wereld die geen zonlicht ziet
Duizend meter diep
waar de dagen zijn als nachten
en waar steeds het lied van d'arbeid wordt gehoord
Zoveel ton omhoog
want de wereld kan niet wachten
dus de mannen in de mijn gaan voort
Duizend meter diep
worden mannen kameraden
die in lief en leed steeds naast elkander staan
En in tijd van nood
als hun vriendschap vraagt om daden
kunnen zij steeds van elkaar op aan ...
Duizend meter diep
in lange smalle gangen
werken wakk're mannen met de mijn vertrouwd
Duizend meter diep
daar is maar één verlangen
delven, steeds maar delven naar het zwarte goud
Duizend meter diep
in de schoot van moeder aarde
ligt de zwarte kool die zoveel rijkdom biedt
Als een donkere schat
die de eeuwen daar bewaarden
in een wereld die geen zonlicht ziet
Duizend meter diep
waar de dagen zijn als nachten
en waar steeds het lied van d'arbeid wordt gehoord
Zoveel ton omhoog
want de wereld kan niet wachten
dus de mannen in de mijn gaan voort
Duizend meter diep
worden mannen kameraden
die in lief en leed steeds naast elkander staan
En in tijd van nood
als hun vriendschap vraagt om daden
kunnen zij steeds van elkaar op aan ...
walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone...
And you'll never walk alone...


