cactusstekels
-
jancactus - Lid geworden op: 06 nov 2006, 10:41
- Locatie: meerhout
Naar de markt.
Elke dinsdag is het marktdag in ons dorp. Een redelijke grote markt met veel teveel textiel, maar wij maken er toch een wekelijkse gewoonte van om te gaan. Te meer omdat wij vroeger ook een poos marktkramer geweest zijn, althans mijn vrouw, maar ik hielp mee. Daarom is het prettig. Je komt de oude collega’s tegen, maakt een babbeltje en je krijgt toch altijd een percentje korting op wat je koopt. Dat is de oude samenhorigheid die nog steeds naar boven komt. Trouwens, we weten ook dat de markten overal een grote teruggang meemaken. Voor oudere mensen is dit nog wel een gepaste excursie. Jonge mensen daarentegen hebben het te druk met te gaan werken en zij gaan liever naar een shopping-center. Alles overdekt en kort bij elkaar, overgoten met een modern muziekje en koffie of een glas bier achterna. Duurt veel minder lang en is veel minder oubollig… . Ja, dat zijn nu eenmaal de moderne tendenzen!
En het is vandaag dinsdag! Normaal hadden we niet gegaan, want het regent oude wijven, maar mijn sigarettentabak is bijna op en ik houd steevast aan mijn zware tabak in grote bruine potten van tweehonderd gram van een onbestemd merk. Dus de regenjas aangetrokken en wij weg.
Regenweer is geen marktweer, dat weten wij van oudsher, dus weinig volk; Wel genoeg om regelmatig opzij te duiken voor de harde punten van een agressieve paraplu; wat kunnen de dames toch onachtzaam zijn. De straten en de kramen liggen er al bij al toch maar versebbeld en verzopen bij.
Aan het tabakskraam zijn wij de eersten, of toch tenminste de enigen. Ik koop mijn marchandies en we doen nog een gepast babbeltje. Ja, ’t weer deugt niet, maar we mogen toch niet klagen wat de vorige weken waren toch goed, de dure euro maakt de kooplust kapot; de mensen moeten breien om rond te komen. En ja, het gasschermpje is weer opgezet, dat komt er allemaal bij… . Dat die winter maar vlug voorbij is!
Een oud dametje voegt zich bij ons en gaat mee op in ons gesprek. Terwijl zij zich een groot pak lichte tabak uitkiest, klaagt ze mee over de dure prijzen:”Als ik mijn tank moet laten vullen met mazout, moet ik bijna twee maand niet meer eten, dan is mijn pensioentje eraan.”. En zo stilaan komen meerdere dames ons vervoegen, elk om zijn weetje en zijn zegje te doen. Zelfs de regering en die rotministers met hun dikke ‘pré’ worden erbij gesleurd. Logisch dat in deze tijd en met zulk weer ieder zijn gal uitspuugt. Ik tracht de nieuw bijgekomen paraplu’s te vermijden, maar krijg toch een koude douche, uitgerekend in mijn nek. Een bizar en allesbehalve prettig gevoel, maar kom, ik heb mijn ogen nog!
Komt daar een oude knaap bijstaan, met een Poolse pet op zijn kop en een flinke bel onder zijn neus. Tja, ik noem dat nu een Poolse pet, het is zo een hoog simili-lederen ding met gewatteerde oorkleppen en riempjes, die je onder de kin kan vastknijpen met enkele drukknopen. En ze zijn inderdaad stevig aangesnoerd, zodat zijn kinnebak nogal groot vooruitsteekt. Hij knabbelt op iets, dat het midden houdt tussen een tandstoker en een geëminceerd stuk zoethout. In ieder geval, hij knaagt erop als een hongerig konijn en spuwt nu en dan enkele vezels weg.
“En hebt ge het nieuws gehoord: de die diesel en de huisbrand slaan morgen alweer op!” piept een pas gearriveerde paraplu. Allemaal:”Oh, ja?”. Zij weer:”Ja hoor, en naar ’t schijnt geen klein beetje!”.. Verbijstering en boos stilzwijgen.
De Poolse pet tovert zijn aansteker uit zijn broekzak, houdt hem schuins naar omhoog en vraagt de marktkramer:”Wat zit daar in? Diesel of naft?”.
Geduldig:”Dat is een gasaansteker, meneer.”.
“Kunt ge die bij vullen?”.
“Jaja, meneer.”.
Steekt zijn aansteker vooruit:”Vul hem dan!”.
Heel geduldig:”Dat doen wij niet, meneer, maar wij verkopen navulbusjes à 2,5 euro, daar kunt ge uw aansteker verschillende keren mee vullen.”.
Plagerig:”Da’s veel te duur! Daarbij, ik ben op pensioen, ik werk niet meer, zelfs niet om aanstekers te vullen!”.
Oergeduldig:”Dan moet ge een aansteker kopen die ge niet kunt vullen; veel goekoper.”
Tergend:”Hoeveel kosten die?”.
Nog oergeduldiger:”7 stuks voor 2,5 euro.”.
Nooit aflatend:”Maar ik heb er maar één nodig!”.
De verkoper negeert hem en mengt zich in onze kleine conversatie. De Poolse pet staat een tijd rond te draaien en binnensmonds te mopperen, dan sloft hij uiteindelijk weg.
“Da’s toch een stuk miserie!”, klaagt de marktvrouw,”Elke week is dat hetzelfde liedje.Hij komt hier wat hangen, ambeteert een mens met lastige vragen, koopt nooit iets en dan is hij weg. En zo doet die kerel dat bij ieder kraam, denk maar niet dat wij de enigen zijn.”.
Dat geeft het gesprek ineens een andere wending; hoeveel lastige mensen er tegenwoordig niet rondlopen.
Wij verontschuldigen ons, nog een ‘goeiedag’ en maar weer naar huis. Het regenen heeft opgehouden. Komen wij tenminste niet als verzopen honden thuis… .
Elke dinsdag is het marktdag in ons dorp. Een redelijke grote markt met veel teveel textiel, maar wij maken er toch een wekelijkse gewoonte van om te gaan. Te meer omdat wij vroeger ook een poos marktkramer geweest zijn, althans mijn vrouw, maar ik hielp mee. Daarom is het prettig. Je komt de oude collega’s tegen, maakt een babbeltje en je krijgt toch altijd een percentje korting op wat je koopt. Dat is de oude samenhorigheid die nog steeds naar boven komt. Trouwens, we weten ook dat de markten overal een grote teruggang meemaken. Voor oudere mensen is dit nog wel een gepaste excursie. Jonge mensen daarentegen hebben het te druk met te gaan werken en zij gaan liever naar een shopping-center. Alles overdekt en kort bij elkaar, overgoten met een modern muziekje en koffie of een glas bier achterna. Duurt veel minder lang en is veel minder oubollig… . Ja, dat zijn nu eenmaal de moderne tendenzen!
En het is vandaag dinsdag! Normaal hadden we niet gegaan, want het regent oude wijven, maar mijn sigarettentabak is bijna op en ik houd steevast aan mijn zware tabak in grote bruine potten van tweehonderd gram van een onbestemd merk. Dus de regenjas aangetrokken en wij weg.
Regenweer is geen marktweer, dat weten wij van oudsher, dus weinig volk; Wel genoeg om regelmatig opzij te duiken voor de harde punten van een agressieve paraplu; wat kunnen de dames toch onachtzaam zijn. De straten en de kramen liggen er al bij al toch maar versebbeld en verzopen bij.
Aan het tabakskraam zijn wij de eersten, of toch tenminste de enigen. Ik koop mijn marchandies en we doen nog een gepast babbeltje. Ja, ’t weer deugt niet, maar we mogen toch niet klagen wat de vorige weken waren toch goed, de dure euro maakt de kooplust kapot; de mensen moeten breien om rond te komen. En ja, het gasschermpje is weer opgezet, dat komt er allemaal bij… . Dat die winter maar vlug voorbij is!
Een oud dametje voegt zich bij ons en gaat mee op in ons gesprek. Terwijl zij zich een groot pak lichte tabak uitkiest, klaagt ze mee over de dure prijzen:”Als ik mijn tank moet laten vullen met mazout, moet ik bijna twee maand niet meer eten, dan is mijn pensioentje eraan.”. En zo stilaan komen meerdere dames ons vervoegen, elk om zijn weetje en zijn zegje te doen. Zelfs de regering en die rotministers met hun dikke ‘pré’ worden erbij gesleurd. Logisch dat in deze tijd en met zulk weer ieder zijn gal uitspuugt. Ik tracht de nieuw bijgekomen paraplu’s te vermijden, maar krijg toch een koude douche, uitgerekend in mijn nek. Een bizar en allesbehalve prettig gevoel, maar kom, ik heb mijn ogen nog!
Komt daar een oude knaap bijstaan, met een Poolse pet op zijn kop en een flinke bel onder zijn neus. Tja, ik noem dat nu een Poolse pet, het is zo een hoog simili-lederen ding met gewatteerde oorkleppen en riempjes, die je onder de kin kan vastknijpen met enkele drukknopen. En ze zijn inderdaad stevig aangesnoerd, zodat zijn kinnebak nogal groot vooruitsteekt. Hij knabbelt op iets, dat het midden houdt tussen een tandstoker en een geëminceerd stuk zoethout. In ieder geval, hij knaagt erop als een hongerig konijn en spuwt nu en dan enkele vezels weg.
“En hebt ge het nieuws gehoord: de die diesel en de huisbrand slaan morgen alweer op!” piept een pas gearriveerde paraplu. Allemaal:”Oh, ja?”. Zij weer:”Ja hoor, en naar ’t schijnt geen klein beetje!”.. Verbijstering en boos stilzwijgen.
De Poolse pet tovert zijn aansteker uit zijn broekzak, houdt hem schuins naar omhoog en vraagt de marktkramer:”Wat zit daar in? Diesel of naft?”.
Geduldig:”Dat is een gasaansteker, meneer.”.
“Kunt ge die bij vullen?”.
“Jaja, meneer.”.
Steekt zijn aansteker vooruit:”Vul hem dan!”.
Heel geduldig:”Dat doen wij niet, meneer, maar wij verkopen navulbusjes à 2,5 euro, daar kunt ge uw aansteker verschillende keren mee vullen.”.
Plagerig:”Da’s veel te duur! Daarbij, ik ben op pensioen, ik werk niet meer, zelfs niet om aanstekers te vullen!”.
Oergeduldig:”Dan moet ge een aansteker kopen die ge niet kunt vullen; veel goekoper.”
Tergend:”Hoeveel kosten die?”.
Nog oergeduldiger:”7 stuks voor 2,5 euro.”.
Nooit aflatend:”Maar ik heb er maar één nodig!”.
De verkoper negeert hem en mengt zich in onze kleine conversatie. De Poolse pet staat een tijd rond te draaien en binnensmonds te mopperen, dan sloft hij uiteindelijk weg.
“Da’s toch een stuk miserie!”, klaagt de marktvrouw,”Elke week is dat hetzelfde liedje.Hij komt hier wat hangen, ambeteert een mens met lastige vragen, koopt nooit iets en dan is hij weg. En zo doet die kerel dat bij ieder kraam, denk maar niet dat wij de enigen zijn.”.
Dat geeft het gesprek ineens een andere wending; hoeveel lastige mensen er tegenwoordig niet rondlopen.
Wij verontschuldigen ons, nog een ‘goeiedag’ en maar weer naar huis. Het regenen heeft opgehouden. Komen wij tenminste niet als verzopen honden thuis… .
stekelig maar tof
-
jancactus - Lid geworden op: 06 nov 2006, 10:41
- Locatie: meerhout
Varkenspoten en zo…
Een jaar telt vier seizoenen: de lente, de zomer, de herfst en de winter. Dat weet zelfs het kleinste kind!
Voor een boer heeft een jaar ook vier seizoenen: de uitkom, de groei, de oogst en de bunker.
Voor mij heeft het jaar twee seizoenen, de tijd dat de stoof brandt en de maanden dat het warm genoeg is om de stoof uit te laten.
De warme maanden hebben de meeste charme: de bomen staan in blad, het vee staat in de wei, overal staan er bloempjes en het vrouwvolk is wat nonchalanter gekleed. Zelf kan je in de tuin werken, wat kippen opzetten, eens gaan fietsen of gaan wandelen en een terrasje doen.
Maar ook de koude maanden hebben hun specifieken. De oogst garen, het opgegroeide pluimvee slachten en jezelf warm zitten te verkneuteren achter een loeihete stoof. Je hoeft geen vuil meer te wieden in de tuin en je geniet van de natuur in rust. En hier en daar is er toch nog een klusje waaraan je de tijd kan verbeuzelen.
Vooral het feit dat de kachel brandt is een gebeuren op zichzelf. Niet dat ik problemen heb met een lekkere barbecue of een prettige picknick. Een kachel bezigt zich tot andere activiteiten.Dan heb ik het over hout zoeken, zagen, klieven en stapelen. Over de heerlijke knusheid om dat hout in klompjes in de vuurmond te gooien en je daarna knus te warmen. En dan heb ik het over de goudgoede hutsepotten en de hele andere resem van ragouts en stoofpotjes. In de zomer denkt iedereen aan lijnen, maar in de winter moet je caloriën opslaan tegen de kou; dan mag het al wat vetter zijn. Een festijn voor iedereen die graag zijn kloten volslaat met al die vettige, zware rommel, die in de zomer anders voor Michelin-bandjes op de buik zorgen. In het koud seizoen is dan weer alles gepermitteerd: vreten, smullen, smikkelen tot ge d’r bij neervalt… volgend seizoen werken we dat daar wel af!
Iedere maand doe ik mijn bestelling bij de slachter: vier varkenspoten, vier varkensoren en dito staarten en vier tongen van datzelfde beestje! Men gaat zich misschien afvragen: waarom zoveel. Niets is zo simpel! Ik hou danig veel van dat voluptueuze vlees en ik deel deze aangename interesse met mijn vriend Karel, ook een goedgebikkelde kerel die mijn hooggeprezen smaak weet te waarderen. Als wij samen aan ’t verorberen slaan, moet iedereen zijn telloor in ’t oog houden, want wij slaan alles naar binnen!
Karel heeft thuis centrale verwarming, daar marcheert niks op. Hij hangt volledig van zijn gasfornuis af en kan enkel koken, bakken, braden en wokken.Ik heb een goede stoof, die zich leent tot de schitterendste winterse pruttel- en stoofgerechten.
Maar kom, to the point... Ik haal dus mijn pakketje bij de vleesboer af en haast mij naar huis om te kokkerellen. Ik was zorgvuldig al die edele delen des zwijns tot ze glimmen van properheid. Ondertussen staat er al een ketel met kokend zout water klaar. Daarin gooi ik de ganse vleesboedel en laat dat een kwartiertje hevig zooien . Ik kieper het schuimende water in de pompbak en spoel alles nog eens goed af.
En dan komt het. Ik doe vers water in de kookpot en sorteer mijn vlees erin. Daarbij permitteer ik me nog enkele in vier gesneden uien, van die pittige pikante, enkele wortelen, half doorgesneden, en een paar preiwitten. Bovenop een ferme greep zout, wat zwarte peperbolletjes, enkele jeneverbessen en wat laurierblaadjes. Ik werk af met enkele teentjes knoflook en een soeplepel provencaalse kruiden. Even laten opkoken op het gasvuur en daarna een godganse dag zachtjes pruttelen op de stoof. Een winterse weelde! Het orgasme van de smaakpappillen! Probeer het zelf maar eens… .
Zodoende! Vanmorgen heb ik mijn fijnproeverij te rijpen gelegd op een knapperig vuurtje. Alles nog eens goed door mekaar geschud; ik bel naar Karel. Die staat ergens op een wekelijkse markt te bevriezen tussen zijn kinderkledij. Hij lacht:”Om zes uur kom ik mee snoepen!”.
Nog even naar de supermarkt. Bij zo’n gerecht dient een koppige rode wijn gedronken, of een pittig biertje. Vanavond gaan wij ‘duvelen’. Voor moeder de vrouw neem ik een zuurkoolschotel mee, want zij is niet erg opgezet met mijn voorkeurskost, en terug naar huis.
Om zes uur stipt komt Karel handenwrijvend binnen:”Is ’t eten gereed?” Ik heb de tafel al gezet; twee grote kommen voor het peuzelwerk, een soepbord voor de beentjes, want die zijn achteraf voor de hond, en enkele struise biertjes. Kastrol dampend in het midden van de keukentafel, met de schepspaan ernaast.
En dan volgt het aloude ritueel, onze jarenlange winterse maandelijkse geplogenheid. Elk schept zijn kom vol. Karel spuit er een wolk ketchup over, ik een goede vlok mosterd, van die straffe, waarvan ge de tranen in de ogen krijgt. En daarna peuzelen, slabberen en beentjes afzuigen, met af en toe een frisse teug. Mmm, een likkebaardende weelde. Zulk gerecht wordt gegeten met de tien geboden, een vork of lepel is taboe! En af en toe wordt er gedronken van het bouillon in de kom. De keuken is gehuld in een devote stilte op smakken en slurpen na… .
Eerst komen de poten en staarten aan de beurt, met af en toe een gretige beet uit de tongetjes.
Wij voelen ons als twee dikke geuzen aan een boergondische dis!
Brood wordt niet gegeten, da’s alleen maar onnodige vulling. Tussen ons twee ligt een natte uitgewrongen vaatdoek om nu en dan de vingers af te kuisen, bijvoorbeeld om te drinken. Normaal gezien krijgen wij dit festijn niet volledig op. Het overschot wordt nadien uitgebeend en broederlijk verdeeld over twee kommetjes. Met het sap, dat later mooi gelatineert; elke goede kok weet dat. Dan is dat de volgende dag nog een lekker toespijsje bij de boterham. Ik snipper daar dan wat verse ajuin en een rode paprika, voor de kleur, tussen. Dan is het ‘s anderdaags nog eens feest… .
Plots zwaait de achterdeur open en komt een andere kameraad, Fred, binnen. Hij zet zich aan tafel en ik presenteer hem een pint bier. Hij zit benauwd te sippen bij onze kookpan. Nu dient geweten, Fred is verschillende jaren jonger dan wij. Hij dateert uit de hotdog en bigmac periode. Logisch dat hij maar vies opkijkt van dat drabje voor zijn iets te grote neus. “Wa’s dat?”, steunt hij. Wij glunderen hem toe met onze vettige klauwen en onze natte kin, druipend van de lil. “Da’s feest”, smikkelt Karel en slubbert verder. “. “Varkensonderdelen!”,verbeter ik,”’ns proeven?”. Ik zie zijn gezicht vertrekken tot een overjaars oogstappeltje,”Dat is precies blubber! Smaakt dat wel?”.
“Mmm!” zucht Karel en bijt een stuk varkenstong weg,”Blijf daar maar af, dat is van ons. Mmmm…”.
Fred zit zo een tijd naar ons vettig doen te kijken, met een gezicht alsof hij dringend moet kotsen en ongelovig dat wij dat zo gulzig naar binnen werken. Tenslotte moet het er van komen. “Da’s precies een lijk in ontbinding…”,sputtert hij. En dat is nu net iets teveel voor Karel. Die slaat met zijn vlakke hand op tafel, dat de glazen bier terug schuim krijgen:” Houd je bakkes, of ik smijt je in de beek!”. Tja, naast ons, op de gebuur zijn veld loopt er een gitgracht, ’s winter het speelterrein voor onze eenden en ganzen, ’s zomer een rosbruine dikke slijkbrij. Niet dadelijk een gezonde piste voor een winterse zwempartij. “Goed, goed, ik zwijg al.”, fluistert de ander.
Naarmate wij verder sneukelen, raakt hij toch iet of wat geïnteresseerd in ons voederbak. Voorzichtig, met duim en wijsvinger, tracht hij een klein stukje op te vissen uit de ketel. Ik reageer onmiddellijk:”Met die vuile poten uit de pot! Wil je ook hebben? Dààr vind je een kom en daar is de spaan!”. Hij neemt zich een kom en beduusd schept hij er enkele stukjes in. Hij proeft héél voorzichtig, sluit de ogen terwijl hij slikt… wij kijken gespannen toe. Hij opent de ogen; dit is toch geen vergif! Hij probeert nog en nog en nog… zijn kom leeg. “Mag ik nog wat nemen?”, ik hoor de smekende toon in zijn stem. “Van dat slecht?”, smaal ik,”Tast maar toe. Er is genoeg.”.
Hij begint me daar te eten, te verorberen, naar binnen te troffelen. Zijn kinnebak druipt nog erger dan de onze, er staat werkelijk geen maat op. Wij staren verbluft naar zijn verheerlijkte blik. Hij smakt en slurpt nog tien keer harder dan wij!
Het laatste stukje moet er aan geloven en dan drinkt hij nog eens al de bouillon nog uit. Hij sluit af met een luide boer. Asjemenou! Niks overschot voor morgen. Ik vermoed dat Karel dat ook denkt.
“En?”, stellen wij verbijsterd vast. Hij wrijft vergenoegd over zijn buik:”Reuze! En ik kom nochtans net van tafel! Ik had absoluut geen honger! Sorry voor mijn opmerking, jongens… Wanneer nodigen jullie mij terug uit?”.
Karel kan zijn ogen niet geloven. Ik nog minder. Ik vraag mezelf stil af:”Hoeveel moet ik de volgende keer bestellen, als hij niet van tafel komt, als die wél honger heeft?”… .
Een jaar telt vier seizoenen: de lente, de zomer, de herfst en de winter. Dat weet zelfs het kleinste kind!
Voor een boer heeft een jaar ook vier seizoenen: de uitkom, de groei, de oogst en de bunker.
Voor mij heeft het jaar twee seizoenen, de tijd dat de stoof brandt en de maanden dat het warm genoeg is om de stoof uit te laten.
De warme maanden hebben de meeste charme: de bomen staan in blad, het vee staat in de wei, overal staan er bloempjes en het vrouwvolk is wat nonchalanter gekleed. Zelf kan je in de tuin werken, wat kippen opzetten, eens gaan fietsen of gaan wandelen en een terrasje doen.
Maar ook de koude maanden hebben hun specifieken. De oogst garen, het opgegroeide pluimvee slachten en jezelf warm zitten te verkneuteren achter een loeihete stoof. Je hoeft geen vuil meer te wieden in de tuin en je geniet van de natuur in rust. En hier en daar is er toch nog een klusje waaraan je de tijd kan verbeuzelen.
Vooral het feit dat de kachel brandt is een gebeuren op zichzelf. Niet dat ik problemen heb met een lekkere barbecue of een prettige picknick. Een kachel bezigt zich tot andere activiteiten.Dan heb ik het over hout zoeken, zagen, klieven en stapelen. Over de heerlijke knusheid om dat hout in klompjes in de vuurmond te gooien en je daarna knus te warmen. En dan heb ik het over de goudgoede hutsepotten en de hele andere resem van ragouts en stoofpotjes. In de zomer denkt iedereen aan lijnen, maar in de winter moet je caloriën opslaan tegen de kou; dan mag het al wat vetter zijn. Een festijn voor iedereen die graag zijn kloten volslaat met al die vettige, zware rommel, die in de zomer anders voor Michelin-bandjes op de buik zorgen. In het koud seizoen is dan weer alles gepermitteerd: vreten, smullen, smikkelen tot ge d’r bij neervalt… volgend seizoen werken we dat daar wel af!
Iedere maand doe ik mijn bestelling bij de slachter: vier varkenspoten, vier varkensoren en dito staarten en vier tongen van datzelfde beestje! Men gaat zich misschien afvragen: waarom zoveel. Niets is zo simpel! Ik hou danig veel van dat voluptueuze vlees en ik deel deze aangename interesse met mijn vriend Karel, ook een goedgebikkelde kerel die mijn hooggeprezen smaak weet te waarderen. Als wij samen aan ’t verorberen slaan, moet iedereen zijn telloor in ’t oog houden, want wij slaan alles naar binnen!
Karel heeft thuis centrale verwarming, daar marcheert niks op. Hij hangt volledig van zijn gasfornuis af en kan enkel koken, bakken, braden en wokken.Ik heb een goede stoof, die zich leent tot de schitterendste winterse pruttel- en stoofgerechten.
Maar kom, to the point... Ik haal dus mijn pakketje bij de vleesboer af en haast mij naar huis om te kokkerellen. Ik was zorgvuldig al die edele delen des zwijns tot ze glimmen van properheid. Ondertussen staat er al een ketel met kokend zout water klaar. Daarin gooi ik de ganse vleesboedel en laat dat een kwartiertje hevig zooien . Ik kieper het schuimende water in de pompbak en spoel alles nog eens goed af.
En dan komt het. Ik doe vers water in de kookpot en sorteer mijn vlees erin. Daarbij permitteer ik me nog enkele in vier gesneden uien, van die pittige pikante, enkele wortelen, half doorgesneden, en een paar preiwitten. Bovenop een ferme greep zout, wat zwarte peperbolletjes, enkele jeneverbessen en wat laurierblaadjes. Ik werk af met enkele teentjes knoflook en een soeplepel provencaalse kruiden. Even laten opkoken op het gasvuur en daarna een godganse dag zachtjes pruttelen op de stoof. Een winterse weelde! Het orgasme van de smaakpappillen! Probeer het zelf maar eens… .
Zodoende! Vanmorgen heb ik mijn fijnproeverij te rijpen gelegd op een knapperig vuurtje. Alles nog eens goed door mekaar geschud; ik bel naar Karel. Die staat ergens op een wekelijkse markt te bevriezen tussen zijn kinderkledij. Hij lacht:”Om zes uur kom ik mee snoepen!”.
Nog even naar de supermarkt. Bij zo’n gerecht dient een koppige rode wijn gedronken, of een pittig biertje. Vanavond gaan wij ‘duvelen’. Voor moeder de vrouw neem ik een zuurkoolschotel mee, want zij is niet erg opgezet met mijn voorkeurskost, en terug naar huis.
Om zes uur stipt komt Karel handenwrijvend binnen:”Is ’t eten gereed?” Ik heb de tafel al gezet; twee grote kommen voor het peuzelwerk, een soepbord voor de beentjes, want die zijn achteraf voor de hond, en enkele struise biertjes. Kastrol dampend in het midden van de keukentafel, met de schepspaan ernaast.
En dan volgt het aloude ritueel, onze jarenlange winterse maandelijkse geplogenheid. Elk schept zijn kom vol. Karel spuit er een wolk ketchup over, ik een goede vlok mosterd, van die straffe, waarvan ge de tranen in de ogen krijgt. En daarna peuzelen, slabberen en beentjes afzuigen, met af en toe een frisse teug. Mmm, een likkebaardende weelde. Zulk gerecht wordt gegeten met de tien geboden, een vork of lepel is taboe! En af en toe wordt er gedronken van het bouillon in de kom. De keuken is gehuld in een devote stilte op smakken en slurpen na… .
Eerst komen de poten en staarten aan de beurt, met af en toe een gretige beet uit de tongetjes.
Wij voelen ons als twee dikke geuzen aan een boergondische dis!
Brood wordt niet gegeten, da’s alleen maar onnodige vulling. Tussen ons twee ligt een natte uitgewrongen vaatdoek om nu en dan de vingers af te kuisen, bijvoorbeeld om te drinken. Normaal gezien krijgen wij dit festijn niet volledig op. Het overschot wordt nadien uitgebeend en broederlijk verdeeld over twee kommetjes. Met het sap, dat later mooi gelatineert; elke goede kok weet dat. Dan is dat de volgende dag nog een lekker toespijsje bij de boterham. Ik snipper daar dan wat verse ajuin en een rode paprika, voor de kleur, tussen. Dan is het ‘s anderdaags nog eens feest… .
Plots zwaait de achterdeur open en komt een andere kameraad, Fred, binnen. Hij zet zich aan tafel en ik presenteer hem een pint bier. Hij zit benauwd te sippen bij onze kookpan. Nu dient geweten, Fred is verschillende jaren jonger dan wij. Hij dateert uit de hotdog en bigmac periode. Logisch dat hij maar vies opkijkt van dat drabje voor zijn iets te grote neus. “Wa’s dat?”, steunt hij. Wij glunderen hem toe met onze vettige klauwen en onze natte kin, druipend van de lil. “Da’s feest”, smikkelt Karel en slubbert verder. “. “Varkensonderdelen!”,verbeter ik,”’ns proeven?”. Ik zie zijn gezicht vertrekken tot een overjaars oogstappeltje,”Dat is precies blubber! Smaakt dat wel?”.
“Mmm!” zucht Karel en bijt een stuk varkenstong weg,”Blijf daar maar af, dat is van ons. Mmmm…”.
Fred zit zo een tijd naar ons vettig doen te kijken, met een gezicht alsof hij dringend moet kotsen en ongelovig dat wij dat zo gulzig naar binnen werken. Tenslotte moet het er van komen. “Da’s precies een lijk in ontbinding…”,sputtert hij. En dat is nu net iets teveel voor Karel. Die slaat met zijn vlakke hand op tafel, dat de glazen bier terug schuim krijgen:” Houd je bakkes, of ik smijt je in de beek!”. Tja, naast ons, op de gebuur zijn veld loopt er een gitgracht, ’s winter het speelterrein voor onze eenden en ganzen, ’s zomer een rosbruine dikke slijkbrij. Niet dadelijk een gezonde piste voor een winterse zwempartij. “Goed, goed, ik zwijg al.”, fluistert de ander.
Naarmate wij verder sneukelen, raakt hij toch iet of wat geïnteresseerd in ons voederbak. Voorzichtig, met duim en wijsvinger, tracht hij een klein stukje op te vissen uit de ketel. Ik reageer onmiddellijk:”Met die vuile poten uit de pot! Wil je ook hebben? Dààr vind je een kom en daar is de spaan!”. Hij neemt zich een kom en beduusd schept hij er enkele stukjes in. Hij proeft héél voorzichtig, sluit de ogen terwijl hij slikt… wij kijken gespannen toe. Hij opent de ogen; dit is toch geen vergif! Hij probeert nog en nog en nog… zijn kom leeg. “Mag ik nog wat nemen?”, ik hoor de smekende toon in zijn stem. “Van dat slecht?”, smaal ik,”Tast maar toe. Er is genoeg.”.
Hij begint me daar te eten, te verorberen, naar binnen te troffelen. Zijn kinnebak druipt nog erger dan de onze, er staat werkelijk geen maat op. Wij staren verbluft naar zijn verheerlijkte blik. Hij smakt en slurpt nog tien keer harder dan wij!
Het laatste stukje moet er aan geloven en dan drinkt hij nog eens al de bouillon nog uit. Hij sluit af met een luide boer. Asjemenou! Niks overschot voor morgen. Ik vermoed dat Karel dat ook denkt.
“En?”, stellen wij verbijsterd vast. Hij wrijft vergenoegd over zijn buik:”Reuze! En ik kom nochtans net van tafel! Ik had absoluut geen honger! Sorry voor mijn opmerking, jongens… Wanneer nodigen jullie mij terug uit?”.
Karel kan zijn ogen niet geloven. Ik nog minder. Ik vraag mezelf stil af:”Hoeveel moet ik de volgende keer bestellen, als hij niet van tafel komt, als die wél honger heeft?”… .
stekelig maar tof
-
jancactus - Lid geworden op: 06 nov 2006, 10:41
- Locatie: meerhout
De kenner.
Tuinieren heeft mij altijd in het bloed gezeten. Of het nu kamerplanten zijn, of eenjarige bloemen, of doorlevende planten of groenten; gaandeweg alles interesseert mij. Ik sta meermaals in bewondering: hoe uit een onooglijk zaadje een kiem kan ontspringen en uitgroeit tot een enorme plant. Of hoe een broos stekje terug uitbundig kan opwellen tot een prachtige struik. Moeder Natuur is ons zeer genadig. Een ietsepietsje zonlicht, warmte en vocht en plots word je geconfronteerd met een mirakel! Sommige mensen vinden dat maar heel normaal, maar de essentie op zichzelf is gaandeweg fantastisch, tenminste voor een natuurfreak.
Door de jaren heen heb ik van alles gezaaid, gepoot, geënt en gestekt… en soms nieuwe variëteiten gekweekt. Alles met de grootste genoegdoening!
De laatste jaren heb ik mij toegelegd op het kweken van groenten. Eerst probeerde ik alles. Met als gevolg dat mijn moestuin eruit zag als een woeste haardos van van alles en nog wat. Het één lukte goed en het ander werd een dik fiasco. Stilaan leerde ik de waarde van mijn kweekgrond kennen en ik ontdekte in welke mate ik selectief moest zijn. Ik leerde ook seizoensgewijs te zaaien en te planten. Succes bleef niet uit. De laatste tijd hou ik me meer bezig met de gewassen uit grootmoeders tijd en groenteproducten uit andere landen. Zo kan je iets op tafel brengen wat op geen enkele markt of in geen groentenwinkel te koop is, en toch verrassend lekker is. Daarvoor ga je dan naar gespecialiseerde zaadhandels of je tikt een eigenaardigheidje mee op een plantenmarkt. Internet kan je daarbij een goede hulp zijn. Je vindt voldoende liefhebbers die je iets merkwaardigs kunnen bieden aan een zacht prijsje. Na een poos ben je opgenomen in de kliek en uiteraard ga je dan ruilen.
Zo ontdek je een nieuwe wereld van snijbiet, warmoes, suikerwortel, barbarakruid, japanse peterselie, shizo, ananaskers… teveel om op te noemen en telkens een andere smaak op je bord. Al is het nu gewokt, gekookt, gestoofd of gewoon rauw.
De eerste voorjaarsvruchten zijn natuurlijk de radijsjes met hun verschillende kleuren, rauw pikant of zoet gestoofd. Voor zover het loof niet naar de konijnen gaat, wordt dat gestoofd en geplet in een zalige voorjaarsstoemp. Afsluiten doen we met winterraapjes, pastinaak, rammenas en de ganse winter eten we Barbarakruid, een waterkersachtig wintergroen plantje met een pittige zonnige smaak.
Mijn grote voorkeur gaat naar de tropische en subtropische vruchten en groenten. Ik ben trotse bezitter van een royaal grote serre. Daarin kweek ik naar hartelust komkommers in tientallen soorten, meloenen, pepino , tamarillo, kiwano, noem maar op.
Mijn echte hobby is het kweken van tomaten, in een honderdtal soorten. En evenveel soorten pepers, gaande van heerlijk zoete paprika’s tot vulkanisch hete habanero’s. Ja, voor al dat lekkers heb je natuurlijk een warme kas nodig.
Ik kweek volledig biologisch. Dat vergt natuurlijk wat meer aandacht voor de planten, maar mettertijd lukt dat aardig. En voor mijn bemesting heb ik voldoende leveranciers. Mijn pluimvee en de konijnen, de schapen en de vaarzen van mijn buurman, die ik geregeld in de wei bezoek… al mijn meststoffen zijn afkomstig van de gewillige endeldarm. En bovendien wat vergane compost. Dit werk ik na de winter samen met een hoeveelheid stro in mijn teelaarde; zo hebben de weke, kleine plantjes een warme voet van zodra het stro begint te gisten in de ondergrond.
Mijn voornaamste hebbeding, zoals ik reeds zei, zijn de tomaten. Er bestaan zoveel variëteiten dat het haast onmogelijk is om een volledige omschrijving te geven. Hangers, struiken, klimmers; met vruchten in alle formaten, van kerskleine wriemeltjes tot reuzegrote bonken. Met kleuren van wit, groen, geel, oranje, roze, rood tot haast zwartbruin; allemaal met hun specifieke smaak. Hetzelfde geldt voor de pepers. Je hebt van die grote zoete tot kleine venijnige scherpe. Ik ben weliswaar geen liefhebber van dat heel pikant. Wat er boven in gaat moet er onder ook terug uit en doorgaans met dezelfde scherpte. De mond kan je wel enigszins verfrissen tegen de hitte, de aars kan een tijdlang geïrriteerd blijven gloeien. En dat laatste wil ik mezelf besparen. Het is zo lastig om aan een onderin te blijven wrijven, vooral als je in vreemd gezelschap bent. Maar ik heb een goede vriend, die met een exotische schone is getrouwd en die dames zweren bij dat pikant. Vraag me niet waarom, het zal wel aan de uitheemse eetgewoonte liggen.
Voor mijn liefdesappeltjes en mijn pikantjes heb ik een volledige zijkant van de serre gereserveerd. Daar laat ik de grond wat zuurder omdat de planten niet zozeer van kalk houden.
Vooraan heb ik mijn tomaatjes staan en vervolgens mijn pepers. Eerst de paprika’s en dan de rest van de familie. De heetste eerst want die houden van een volle zon, achteraan heb ik teveel schaduw van een hazelaar die naast mijn glazen huisje staat. Daarachter komen dan de matig hete, die trouwens liever wat schaduw hebben. Nu hebben die vurig hete duvels zo ongeveer de vorm van een minipaprika,wat bij sommige bezoekers al eens tot misverstanden kan lijden; maar, ik verwittig tijdig. Ik wil niemand een gloeiende verrassing bezorgen, hoewel… .
Ik hoef jullie niet te vertellen dat dit stukje van de kas mijn meeste aandacht wegdraagt. Er moet gediefd worden aan de planten, opdat zij geen wilde scheuten vormen. Die nemen teveel kracht van de plant en dienen verder tot niets. Er moet geleid en gesteund op bamboestokken. De eerste vruchten dienen verwijderd om de plant meer een verdeelde draagkracht te verlenen. De overtollige bladgroei dient verwijderd. Nu en dan moet er gespoten tegen de schimmel. Dat gebeurt met bordelese pap, een mengeling van een beetje kopersulfaat en gebluste kalk. Enfin, werk genoeg om het baasje en zijn vrouw dagenlang bezig te houden.
De beloning vangt aan in juli. Dan wordt er geproefd, beoordeeld en daarna met volle kommen gesmuld. Onze geburen worden natuurlijk ook rijkelijk getracteerd, want met zoveel planten… . Uit princiep verkopen wij niet, maar wij krijgen dan wel iets anders in de plaats.
Voor ons telt enkel de hobby.
En zo zijn we vandaag nog eens druk bezig tussen onze planten, mijn vrouwtje en ik. De eerste septemberdagen zijn lekker warm en wij zitten onder ons tweeën te puffen, ook al staan de ramen wagenwijd open. Wij zijn ongegeneerd licht gekleed, met een zweetnatte handdoek in onze nek.
Ineens schrikken wij allebei op. “Hallo! Volllk!”. Er staat daar een vreemde kerel in het deurgat te wuiven,”Kunde ullie verwarmen?!?”. Ik bekijk mijn vrouw:”Kent gij die?”. Mijn schat haalt verbouwereerd de schouders op. Die knaap, hij komt ondertussen binnen, lijkt mij een bizar heerschap. Kort gestuikt, een onmogelijk dikke pens en bovenop een vuurrode kop. Bij een gezet buikje zegt men wel eens:”Goed gereedschap moet onder een fatsoenlijk afdak staan.”, maar dit gezwel ondermijnt werkelijk alle normen van fatsoen. Hij waggelt hijgend binnen:”Ik kom eens kijken wat gijlie hier allemaal zoal aan ’t uitspoken zijt! Ha, tomaten! Mijn lievelingskost! ”. Mijn verontruste argwaan wordt meteen bevestigd als hij met zijn lompe klauwen een grote blozende vrucht van een plant brutaal afrukt en die in zijn opengesperde mond perst. Wij hebben de gewoonte om onze tomaatjes voorzichtig met de schaar te verwijderen. Dit is zowaar een heiligschennis. Ik sta recht en roep:”je moet een schaar of een mes gebruiken! Zo scheur je de planten kapot!”. Telaat! Hij hangt al aan de volgende plant en rukt ongegeneerd een volrijpe vleestomaat. Terwijl hij die in zijn laadklep moffelt, sta ik bij hem. Ik leg hem uit dat het niet de gewoonte is dat zomaar iedereen hier naar believen mag plukken. Als er dient geoogst dan doen wij dat wel! En op een voorzichtige manier! Hij schudt met zijn schouders en spuwt een straal sap en zaad op mij:”Sorry,” met een volle muil,”ik wist niet dat ge zo rap op uw teentjes getrapt waart. Thuis doe ik dat ook zo. De planten moeten daar maar tegen kunnen.”. Ik sis hem, nijdig als een verstoord serpent, toe dat ik hem wel een portie tomaten zal afsnijden en dat hij dan mag gaan. Ik neem een plastic zaken duw die in zijn handen. Dan begin ik links en rechts wat tomaten af te knippen, onder afkeurende blikken van mijn vrouw. Ik raad het al:”Moet je voor dat vreemd zwijn nu onze beste tomaten gaan oogsten?!?”. Ik probeer haar te negeren en knip verder. Eigenlijk vraag ik me wel af waarom ik hem dat zakje heb gegeven, want elke tomaat die ik aanreik, verdwijnt in dat grote, onverzadigbare gat onder zijn neus, terwijl hij goedkeurend gromt:”lekker,lekker!”. Wanneer we bij de paprika’s komen, juicht hij:”Paprika’s, verdomme! Dat is mijn specialiteit! Ik ben een grote kenner van paprika’s. Mijn vader kweekte die. Kom, laat mij eens proeven!”. Alle paprika’s, die ik afsnijd, gaan dezelfde weg, in die gulzige mond. Die smekt en knispert bij het verorberen van de vruchten, met zaad en steeltje erbij. Hij noemt ze een voor een bij naam. Niet moeilijk, mijn vrouw heeft bij elke plant een plakkaatje gestoken met naam én kenmerken erop. Mijn zenuwen staat op barsten. Ik heb heus niet veel meer nodig of ik donder die vraatzuchtige barbaar de straat op… .
Tenslotte komen de gloeihete habaneropepers in ’t bereik. Het duiveltje in mij wordt stilaan wakker. Ik begin mij reeds te verkneukelen. Zou ik of zou ik niet. Ik zou hem toch zo graag een koekje van eigen deeg maken. Edoch! Hij is mij voor:”Ach, hier! Minipaprika’s. Mijn grootste vreugd!”. Nog voor ik een bes kan afknippen, bukt hij zich en grist drie van die superpikante vulkaantjes weg. Die verdwijnen onmiddellijk tussen zijn gretige tanden. En kauwen dat hij doet. Ik sta even recht, want dat schouwspel wil ik niet missen. Ook mijn eega staat reikhalzend toe te kijken.
Het resultaat laat maar eventjes op zich wachten. Hij heeft nog maar amper doorgeslikt of hij grijpt met beide handen naar zijn keel. Hij begint onaards te zweten en ik merk dat er stoomwolkjes uit zijn oren komen. “Dat zijn antillaanse pepers.”, verbeter ik droogjes,”Die durven soms ietwat scherp smaken.”.Zijn gezicht wordt achtereenvolgens wit, groen, rood,blauw, paars en neemt tenslotte het ganse kleurenspectrum aan van een hallucinante kaboutertjespaddestoel. Zijn tranende ogen rollen bijna uit hun kassen. “Water! Water!”, hijgt hij moeizaam. “Tja,”, triomfeer ik,”’k heb hier enkel een emmer kippenkak staan… maar buiten is het vijvertje…”.
Als een opgejaagde pinguin schommelt hij naar buiten en laat zich pardoes in de eendenvijver neerkletsen, zijn kop onder water. De eendjes stappen gereserveerd opzij als die vetgans beslag legt op hun zwemgenot en kwekken verontwaardigd, als willen zij zeggen:”Wat komt die wildvreemde duivenduiker hier doen?!”.
Mijn vrouw en ik kijken elkaar ietwat vergenoegd aan, en zonder één woord werken wij verder aan onze opkuis… tot etenstijd.
Zeven uur bijna, het nieuws gaat beginnen. Ik ben nog even naar onze paprikakenner gaan kijken. Veel beweging zit er niet in. Zijn korte beentjes trekken zo nu en dan, er komen nog bubbels naast zijn hoofd omhoog en af en toe sist het water, alsof er iets gloeiends aan het wegsmeulen is. Laat hem nog maar even op temperatuur komen. Het koelt wel… .
Tuinieren heeft mij altijd in het bloed gezeten. Of het nu kamerplanten zijn, of eenjarige bloemen, of doorlevende planten of groenten; gaandeweg alles interesseert mij. Ik sta meermaals in bewondering: hoe uit een onooglijk zaadje een kiem kan ontspringen en uitgroeit tot een enorme plant. Of hoe een broos stekje terug uitbundig kan opwellen tot een prachtige struik. Moeder Natuur is ons zeer genadig. Een ietsepietsje zonlicht, warmte en vocht en plots word je geconfronteerd met een mirakel! Sommige mensen vinden dat maar heel normaal, maar de essentie op zichzelf is gaandeweg fantastisch, tenminste voor een natuurfreak.
Door de jaren heen heb ik van alles gezaaid, gepoot, geënt en gestekt… en soms nieuwe variëteiten gekweekt. Alles met de grootste genoegdoening!
De laatste jaren heb ik mij toegelegd op het kweken van groenten. Eerst probeerde ik alles. Met als gevolg dat mijn moestuin eruit zag als een woeste haardos van van alles en nog wat. Het één lukte goed en het ander werd een dik fiasco. Stilaan leerde ik de waarde van mijn kweekgrond kennen en ik ontdekte in welke mate ik selectief moest zijn. Ik leerde ook seizoensgewijs te zaaien en te planten. Succes bleef niet uit. De laatste tijd hou ik me meer bezig met de gewassen uit grootmoeders tijd en groenteproducten uit andere landen. Zo kan je iets op tafel brengen wat op geen enkele markt of in geen groentenwinkel te koop is, en toch verrassend lekker is. Daarvoor ga je dan naar gespecialiseerde zaadhandels of je tikt een eigenaardigheidje mee op een plantenmarkt. Internet kan je daarbij een goede hulp zijn. Je vindt voldoende liefhebbers die je iets merkwaardigs kunnen bieden aan een zacht prijsje. Na een poos ben je opgenomen in de kliek en uiteraard ga je dan ruilen.
Zo ontdek je een nieuwe wereld van snijbiet, warmoes, suikerwortel, barbarakruid, japanse peterselie, shizo, ananaskers… teveel om op te noemen en telkens een andere smaak op je bord. Al is het nu gewokt, gekookt, gestoofd of gewoon rauw.
De eerste voorjaarsvruchten zijn natuurlijk de radijsjes met hun verschillende kleuren, rauw pikant of zoet gestoofd. Voor zover het loof niet naar de konijnen gaat, wordt dat gestoofd en geplet in een zalige voorjaarsstoemp. Afsluiten doen we met winterraapjes, pastinaak, rammenas en de ganse winter eten we Barbarakruid, een waterkersachtig wintergroen plantje met een pittige zonnige smaak.
Mijn grote voorkeur gaat naar de tropische en subtropische vruchten en groenten. Ik ben trotse bezitter van een royaal grote serre. Daarin kweek ik naar hartelust komkommers in tientallen soorten, meloenen, pepino , tamarillo, kiwano, noem maar op.
Mijn echte hobby is het kweken van tomaten, in een honderdtal soorten. En evenveel soorten pepers, gaande van heerlijk zoete paprika’s tot vulkanisch hete habanero’s. Ja, voor al dat lekkers heb je natuurlijk een warme kas nodig.
Ik kweek volledig biologisch. Dat vergt natuurlijk wat meer aandacht voor de planten, maar mettertijd lukt dat aardig. En voor mijn bemesting heb ik voldoende leveranciers. Mijn pluimvee en de konijnen, de schapen en de vaarzen van mijn buurman, die ik geregeld in de wei bezoek… al mijn meststoffen zijn afkomstig van de gewillige endeldarm. En bovendien wat vergane compost. Dit werk ik na de winter samen met een hoeveelheid stro in mijn teelaarde; zo hebben de weke, kleine plantjes een warme voet van zodra het stro begint te gisten in de ondergrond.
Mijn voornaamste hebbeding, zoals ik reeds zei, zijn de tomaten. Er bestaan zoveel variëteiten dat het haast onmogelijk is om een volledige omschrijving te geven. Hangers, struiken, klimmers; met vruchten in alle formaten, van kerskleine wriemeltjes tot reuzegrote bonken. Met kleuren van wit, groen, geel, oranje, roze, rood tot haast zwartbruin; allemaal met hun specifieke smaak. Hetzelfde geldt voor de pepers. Je hebt van die grote zoete tot kleine venijnige scherpe. Ik ben weliswaar geen liefhebber van dat heel pikant. Wat er boven in gaat moet er onder ook terug uit en doorgaans met dezelfde scherpte. De mond kan je wel enigszins verfrissen tegen de hitte, de aars kan een tijdlang geïrriteerd blijven gloeien. En dat laatste wil ik mezelf besparen. Het is zo lastig om aan een onderin te blijven wrijven, vooral als je in vreemd gezelschap bent. Maar ik heb een goede vriend, die met een exotische schone is getrouwd en die dames zweren bij dat pikant. Vraag me niet waarom, het zal wel aan de uitheemse eetgewoonte liggen.
Voor mijn liefdesappeltjes en mijn pikantjes heb ik een volledige zijkant van de serre gereserveerd. Daar laat ik de grond wat zuurder omdat de planten niet zozeer van kalk houden.
Vooraan heb ik mijn tomaatjes staan en vervolgens mijn pepers. Eerst de paprika’s en dan de rest van de familie. De heetste eerst want die houden van een volle zon, achteraan heb ik teveel schaduw van een hazelaar die naast mijn glazen huisje staat. Daarachter komen dan de matig hete, die trouwens liever wat schaduw hebben. Nu hebben die vurig hete duvels zo ongeveer de vorm van een minipaprika,wat bij sommige bezoekers al eens tot misverstanden kan lijden; maar, ik verwittig tijdig. Ik wil niemand een gloeiende verrassing bezorgen, hoewel… .
Ik hoef jullie niet te vertellen dat dit stukje van de kas mijn meeste aandacht wegdraagt. Er moet gediefd worden aan de planten, opdat zij geen wilde scheuten vormen. Die nemen teveel kracht van de plant en dienen verder tot niets. Er moet geleid en gesteund op bamboestokken. De eerste vruchten dienen verwijderd om de plant meer een verdeelde draagkracht te verlenen. De overtollige bladgroei dient verwijderd. Nu en dan moet er gespoten tegen de schimmel. Dat gebeurt met bordelese pap, een mengeling van een beetje kopersulfaat en gebluste kalk. Enfin, werk genoeg om het baasje en zijn vrouw dagenlang bezig te houden.
De beloning vangt aan in juli. Dan wordt er geproefd, beoordeeld en daarna met volle kommen gesmuld. Onze geburen worden natuurlijk ook rijkelijk getracteerd, want met zoveel planten… . Uit princiep verkopen wij niet, maar wij krijgen dan wel iets anders in de plaats.
Voor ons telt enkel de hobby.
En zo zijn we vandaag nog eens druk bezig tussen onze planten, mijn vrouwtje en ik. De eerste septemberdagen zijn lekker warm en wij zitten onder ons tweeën te puffen, ook al staan de ramen wagenwijd open. Wij zijn ongegeneerd licht gekleed, met een zweetnatte handdoek in onze nek.
Ineens schrikken wij allebei op. “Hallo! Volllk!”. Er staat daar een vreemde kerel in het deurgat te wuiven,”Kunde ullie verwarmen?!?”. Ik bekijk mijn vrouw:”Kent gij die?”. Mijn schat haalt verbouwereerd de schouders op. Die knaap, hij komt ondertussen binnen, lijkt mij een bizar heerschap. Kort gestuikt, een onmogelijk dikke pens en bovenop een vuurrode kop. Bij een gezet buikje zegt men wel eens:”Goed gereedschap moet onder een fatsoenlijk afdak staan.”, maar dit gezwel ondermijnt werkelijk alle normen van fatsoen. Hij waggelt hijgend binnen:”Ik kom eens kijken wat gijlie hier allemaal zoal aan ’t uitspoken zijt! Ha, tomaten! Mijn lievelingskost! ”. Mijn verontruste argwaan wordt meteen bevestigd als hij met zijn lompe klauwen een grote blozende vrucht van een plant brutaal afrukt en die in zijn opengesperde mond perst. Wij hebben de gewoonte om onze tomaatjes voorzichtig met de schaar te verwijderen. Dit is zowaar een heiligschennis. Ik sta recht en roep:”je moet een schaar of een mes gebruiken! Zo scheur je de planten kapot!”. Telaat! Hij hangt al aan de volgende plant en rukt ongegeneerd een volrijpe vleestomaat. Terwijl hij die in zijn laadklep moffelt, sta ik bij hem. Ik leg hem uit dat het niet de gewoonte is dat zomaar iedereen hier naar believen mag plukken. Als er dient geoogst dan doen wij dat wel! En op een voorzichtige manier! Hij schudt met zijn schouders en spuwt een straal sap en zaad op mij:”Sorry,” met een volle muil,”ik wist niet dat ge zo rap op uw teentjes getrapt waart. Thuis doe ik dat ook zo. De planten moeten daar maar tegen kunnen.”. Ik sis hem, nijdig als een verstoord serpent, toe dat ik hem wel een portie tomaten zal afsnijden en dat hij dan mag gaan. Ik neem een plastic zaken duw die in zijn handen. Dan begin ik links en rechts wat tomaten af te knippen, onder afkeurende blikken van mijn vrouw. Ik raad het al:”Moet je voor dat vreemd zwijn nu onze beste tomaten gaan oogsten?!?”. Ik probeer haar te negeren en knip verder. Eigenlijk vraag ik me wel af waarom ik hem dat zakje heb gegeven, want elke tomaat die ik aanreik, verdwijnt in dat grote, onverzadigbare gat onder zijn neus, terwijl hij goedkeurend gromt:”lekker,lekker!”. Wanneer we bij de paprika’s komen, juicht hij:”Paprika’s, verdomme! Dat is mijn specialiteit! Ik ben een grote kenner van paprika’s. Mijn vader kweekte die. Kom, laat mij eens proeven!”. Alle paprika’s, die ik afsnijd, gaan dezelfde weg, in die gulzige mond. Die smekt en knispert bij het verorberen van de vruchten, met zaad en steeltje erbij. Hij noemt ze een voor een bij naam. Niet moeilijk, mijn vrouw heeft bij elke plant een plakkaatje gestoken met naam én kenmerken erop. Mijn zenuwen staat op barsten. Ik heb heus niet veel meer nodig of ik donder die vraatzuchtige barbaar de straat op… .
Tenslotte komen de gloeihete habaneropepers in ’t bereik. Het duiveltje in mij wordt stilaan wakker. Ik begin mij reeds te verkneukelen. Zou ik of zou ik niet. Ik zou hem toch zo graag een koekje van eigen deeg maken. Edoch! Hij is mij voor:”Ach, hier! Minipaprika’s. Mijn grootste vreugd!”. Nog voor ik een bes kan afknippen, bukt hij zich en grist drie van die superpikante vulkaantjes weg. Die verdwijnen onmiddellijk tussen zijn gretige tanden. En kauwen dat hij doet. Ik sta even recht, want dat schouwspel wil ik niet missen. Ook mijn eega staat reikhalzend toe te kijken.
Het resultaat laat maar eventjes op zich wachten. Hij heeft nog maar amper doorgeslikt of hij grijpt met beide handen naar zijn keel. Hij begint onaards te zweten en ik merk dat er stoomwolkjes uit zijn oren komen. “Dat zijn antillaanse pepers.”, verbeter ik droogjes,”Die durven soms ietwat scherp smaken.”.Zijn gezicht wordt achtereenvolgens wit, groen, rood,blauw, paars en neemt tenslotte het ganse kleurenspectrum aan van een hallucinante kaboutertjespaddestoel. Zijn tranende ogen rollen bijna uit hun kassen. “Water! Water!”, hijgt hij moeizaam. “Tja,”, triomfeer ik,”’k heb hier enkel een emmer kippenkak staan… maar buiten is het vijvertje…”.
Als een opgejaagde pinguin schommelt hij naar buiten en laat zich pardoes in de eendenvijver neerkletsen, zijn kop onder water. De eendjes stappen gereserveerd opzij als die vetgans beslag legt op hun zwemgenot en kwekken verontwaardigd, als willen zij zeggen:”Wat komt die wildvreemde duivenduiker hier doen?!”.
Mijn vrouw en ik kijken elkaar ietwat vergenoegd aan, en zonder één woord werken wij verder aan onze opkuis… tot etenstijd.
Zeven uur bijna, het nieuws gaat beginnen. Ik ben nog even naar onze paprikakenner gaan kijken. Veel beweging zit er niet in. Zijn korte beentjes trekken zo nu en dan, er komen nog bubbels naast zijn hoofd omhoog en af en toe sist het water, alsof er iets gloeiends aan het wegsmeulen is. Laat hem nog maar even op temperatuur komen. Het koelt wel… .
stekelig maar tof
-
Alterego1 - Lid geworden op: 20 jan 2006, 14:05
- Locatie: Antwerpen
Jan,
Arm vijvertje,dat moet nogal een megaplons geweest zijn,
wanneer zo'n paniekerig volgevreten hangbuikzwijn,(of was
het een breedsmoelkikker?),zich pardoes in je vijvertje neergooit,
genoeg om een mini tsunami te veroorzaken!
A propos,ligt dat sujet daar nog,of is het al opgeruimd?
Opgeruimd staat netjes!
Groe(n)ten uit Balen(Brasschaat)
in vrede en vriendschap,
Bosrankje en Alterego
To be or not to be,that's the question
Niemands meester,niemands knecht
Niemands meester,niemands knecht