de tijd van toen: 70 plussers - TE BEWAREN
-
jeronimo - Lid geworden op: 23 jan 2005, 22:18
- Locatie: pajottenland
Het blijft boeien wout.! voortdoen man.
En zeggen dat ik als 21 jarige die streek verkend heb per fiets
toen reden we met een paar vrienden naar Lourdes heen en terug
met een verkenning van enkele cols.
De vacantie achter de rug ? Nu zullen de anderen ook wakker schieten zeker.? tot volgende keer.
grtjs
En zeggen dat ik als 21 jarige die streek verkend heb per fiets
toen reden we met een paar vrienden naar Lourdes heen en terug
met een verkenning van enkele cols.
De vacantie achter de rug ? Nu zullen de anderen ook wakker schieten zeker.? tot volgende keer.
grtjs
niet wat ge zegt telt maar hoe ge het zegt.
-
Wout - Lid geworden op: 06 jul 2004, 18:06
- Locatie: 50,90 N- 5,50 E
Saint Julien; één vakantie.
Het was zeker de langste en mooiste vakantie die ik ooit beleeft heb. Steeds was er wat te doen en ik had het zo druk dat de dagen voorbij vlogen. Ik herinner mij geen enkele vakantie achteraf waar ik zoveel geleerd heb. De smid, Pierrette, Charly, Dédé, Monsieur Pages en madame, de andere Belgische vluchtelingen, Prospère en de bezoekers van de bistro, van ieder van hen heb ik wat geleerd of iets opgevangen dat ik voor de rest van mijn dagen nooit vergeten heb. Als ik s’avonds van mijn avontuurlijke tochten weer naar huis terugkeerde duurde het eventjes vooraleer ik weer echt thuis was. Ver weg hoorde ik moeder en vader vragen stellen maar ik was te vervuld van wat ik die dag meegemaakt had of van de plannen voor de volgende dag dat het mij tweemaal moest gevraagd worden eer ik terug tot de werkelijkheid kwam. “Hebt gij soms een zonnesteek opgelopen of wat “ hoor ik mijn moeke nog altijd vragen. En “waar zit gij feitelijk den hele godganse dag? Moet gij niet eten?”
Eten? Natuurlijk niet. Overal waar ik kwam werd er een bord bijgezet. Nadat ik uiteindelijk mijn verhitte kop en lijf gewassen had was ik weer thuis.
De Belgische lotgenoten kwamen druppelsgewijs afgezakt om te uchteren. Jef I, Jef II, Lowie, Fonske met de vrouwen zaten dan voor het huis op het erf en dan gingen de gesprekken steevast over de oorlog, thuis in België, en de situatie hier. Frankrijk was voor een gedeelte onbezet gebied. Hier zullen wij geen Duitsers zien. Pétain was ook een naam die herhaaldelijk viel. Wat zullen wij vinden als wij ooit naar huis kunnen terugkeren. Misschien alles kapot geschoten. Als wij al ooit kunnen terugkeren. En ons kot leeggestolen natuurlijk. Moeder werd er altijd zo droevig van en weende dan stilletjes. Dat vond ik heel triest. Maar niemand kon haar troosten; ik ook niet.
Dat vond ik altijd triest. Soms waren er ook plezante momenten. Zoals die keer dat Jef II met moe, zijn vrouw, naar de markt was geweest in Cazère. En eindelijk hadden zij daar tafelolie gevonden. “Zoveel ge maar wilde” zei Jef “nietwaar Moe?” Moe knikte overtuigend. “Wij hebben alvast 12 flessen meegebracht” stelde Jef II. “Als ge een fles wilt, weet hebt gij het maar te zeggen” zei Jef. Ons moeder wilde wel een fles. Dus Jef repte zich naar zijn logement en kwam terug met een fles….witte wijn. Het duurde een tijdje vooraleer Jef overtuigd was dat het geen tafelolie was. Tja het had pertang dezelfde kleur. Wie kon dat nu denken? Er werd Jef nog dikwijls gevraagd of zijne mayonaise gelukt was.
Het waren gezellige momenten en ik was steeds een stille, aandachtige luisteraar, onopvallend en ontrokken aan de aandacht van mijn ouders en grote zussen. Er werden ook wel eens moppen verteld; dat waren moeilijke momenten voor mij. Ik had dan echte lachbuien die niet ophielden. Vooral die schuine moppen over de pastoor en zo, en over kak en pies. Als er eentje mij opmerkte moest ik direct gaan slapen.
s’Anderendaags ging ik weer op stap met de smid. Het zou een job worden voor een hele dag ergens in de velden rond Rieux, had hij gezegd. Weer een boeiende dag in ’t verschiet. Ik zou weer dit en dat mogen aangeven of even vasthouden. Hij had mij nodig. s’ Middags “la croute” ergens in de schaduw van een boom. En de smid zal weer een oogje pinken als hij mijn homp brood in een kom “pinard” dompelt en zegt dat het zo beter naar binnen gaat terwijl doet hij teken met zijn duim priemend naar zijn open mond en zijn keel En ja het is nog lekker ook. Daarna “la siëste” tot de zon niet meer zo steekt. Zo zal het morgen ook weer gaan. Ik voel al de frisse wind rond mijn oren in de koets achter het galopperende paardje Heerlijk!
Ik wurm mij in mijn ritselende stromatras en val tevreden in slaap.
[/quote]
Het was zeker de langste en mooiste vakantie die ik ooit beleeft heb. Steeds was er wat te doen en ik had het zo druk dat de dagen voorbij vlogen. Ik herinner mij geen enkele vakantie achteraf waar ik zoveel geleerd heb. De smid, Pierrette, Charly, Dédé, Monsieur Pages en madame, de andere Belgische vluchtelingen, Prospère en de bezoekers van de bistro, van ieder van hen heb ik wat geleerd of iets opgevangen dat ik voor de rest van mijn dagen nooit vergeten heb. Als ik s’avonds van mijn avontuurlijke tochten weer naar huis terugkeerde duurde het eventjes vooraleer ik weer echt thuis was. Ver weg hoorde ik moeder en vader vragen stellen maar ik was te vervuld van wat ik die dag meegemaakt had of van de plannen voor de volgende dag dat het mij tweemaal moest gevraagd worden eer ik terug tot de werkelijkheid kwam. “Hebt gij soms een zonnesteek opgelopen of wat “ hoor ik mijn moeke nog altijd vragen. En “waar zit gij feitelijk den hele godganse dag? Moet gij niet eten?”
Eten? Natuurlijk niet. Overal waar ik kwam werd er een bord bijgezet. Nadat ik uiteindelijk mijn verhitte kop en lijf gewassen had was ik weer thuis.
De Belgische lotgenoten kwamen druppelsgewijs afgezakt om te uchteren. Jef I, Jef II, Lowie, Fonske met de vrouwen zaten dan voor het huis op het erf en dan gingen de gesprekken steevast over de oorlog, thuis in België, en de situatie hier. Frankrijk was voor een gedeelte onbezet gebied. Hier zullen wij geen Duitsers zien. Pétain was ook een naam die herhaaldelijk viel. Wat zullen wij vinden als wij ooit naar huis kunnen terugkeren. Misschien alles kapot geschoten. Als wij al ooit kunnen terugkeren. En ons kot leeggestolen natuurlijk. Moeder werd er altijd zo droevig van en weende dan stilletjes. Dat vond ik heel triest. Maar niemand kon haar troosten; ik ook niet.
Dat vond ik altijd triest. Soms waren er ook plezante momenten. Zoals die keer dat Jef II met moe, zijn vrouw, naar de markt was geweest in Cazère. En eindelijk hadden zij daar tafelolie gevonden. “Zoveel ge maar wilde” zei Jef “nietwaar Moe?” Moe knikte overtuigend. “Wij hebben alvast 12 flessen meegebracht” stelde Jef II. “Als ge een fles wilt, weet hebt gij het maar te zeggen” zei Jef. Ons moeder wilde wel een fles. Dus Jef repte zich naar zijn logement en kwam terug met een fles….witte wijn. Het duurde een tijdje vooraleer Jef overtuigd was dat het geen tafelolie was. Tja het had pertang dezelfde kleur. Wie kon dat nu denken? Er werd Jef nog dikwijls gevraagd of zijne mayonaise gelukt was.
Het waren gezellige momenten en ik was steeds een stille, aandachtige luisteraar, onopvallend en ontrokken aan de aandacht van mijn ouders en grote zussen. Er werden ook wel eens moppen verteld; dat waren moeilijke momenten voor mij. Ik had dan echte lachbuien die niet ophielden. Vooral die schuine moppen over de pastoor en zo, en over kak en pies. Als er eentje mij opmerkte moest ik direct gaan slapen.
s’Anderendaags ging ik weer op stap met de smid. Het zou een job worden voor een hele dag ergens in de velden rond Rieux, had hij gezegd. Weer een boeiende dag in ’t verschiet. Ik zou weer dit en dat mogen aangeven of even vasthouden. Hij had mij nodig. s’ Middags “la croute” ergens in de schaduw van een boom. En de smid zal weer een oogje pinken als hij mijn homp brood in een kom “pinard” dompelt en zegt dat het zo beter naar binnen gaat terwijl doet hij teken met zijn duim priemend naar zijn open mond en zijn keel En ja het is nog lekker ook. Daarna “la siëste” tot de zon niet meer zo steekt. Zo zal het morgen ook weer gaan. Ik voel al de frisse wind rond mijn oren in de koets achter het galopperende paardje Heerlijk!
Ik wurm mij in mijn ritselende stromatras en val tevreden in slaap.
[/quote]
Het denken mag zich nooit onderwerpen!
-
Wout - Lid geworden op: 06 jul 2004, 18:06
- Locatie: 50,90 N- 5,50 E
Saint Julien : le Pic du Midi.
Van verre kon je hem zien : le Pic du Midi. Hij piekte boven de omliggende bergen uit met zijn puntige altijd besneeuwde top. Zoals de 12 of de XII op een uurwerk. En als het middag was stond de zon inderdaad vlak boven zijn top. Zoals monsieur Pages het bij onze aankomst verteld had. Het leek wel een uitroepingsteken dat je waarschuwde om maar best binnen te blijven of de schaduw op te zoeken. Waar je ook ging of stond als je buiten kwam zag je die enorme reus. Altijd trok hij je aandacht. Voor mijn jeugdige fantasie was hij ontzagwekkend en geheimzinnig dominant. Riep vele vragen op. Zouden er mensen daar boven wonen? En zo ja hoe zouden zij er geraakt zijn? Zo te zien was er geen groen streepje te ontdekken. Van waar ik mij, dagelijks, bevond keek ik naar een kale woestenij. Le Pic du Midi: blijkbaar de hoogste top van heel het zuiden van Frankrijk.
Later, bij het volgen van de Pyreneeënritten van de Ronde van Frankrijk op de tv, heb ik hem nooit horen vernoemen. Is le Pic du Midi dan zijn echte naam niet? Nochtans waren de renners er dicht bij tijdens de laatste Tour. Saint Julien, mijn dorp, werd zelfs vernoemd en getoond op TV. Er werden inwoners vragen gesteld over de herkomst van de naam Saint Julien. Er waren een paar oudjes bij zoals ik. Het kon Ambro zijn een schoolvriend van toen…. En dat vrouwke? Misschien was het Pierrette wel. Verdorie wat een emotie zeg.
Zo word ik er telkens weer naartoe gesleept met levendige flashbacks. Het is een caleidoscoop die ieder moment weer een andere herinnering tovert. Dwarrelend door mijn geest. Mijn schoolvriend: Ambro zo noemden wij hem. Maar zijn echte naam was Ambroise. En zo riep zijn moeder hem als Ambroise naar huis moest. In zijn gezelschap bracht ik meestal de zondagen door. Ambro was een jaar of 2 ouder dan ik geloof ik. Hij was in ieder geval een stuk groter, mager met knokige armen en benen. Grote handen en lange vingers. Zwart haar en bruin van de zuiderse zon. Hoe onze vriendschap begon weet ik niet meer. Maar Ambro was heel nieuwsgierig en vroeg mij honderd uit over België en de koning zo. Maar meestal moest ik het antwoord schuldig blijven. Over de oorlog , ja daar kon ik hem over vertellen: de soldaten: de vliegtuigen, de bruggen die opgeblazen werden, de vluchtelingen.
Hij woonde aan de kruising van de wegen naar Le Fousserette, Rieux, Carbonne en Cazère.
Wij begonnen onze uitstap meestal richting Rieux. Maar dan moesten wij via de brug over de Garonne. Die brug had ook altijd mijn speciale aandacht omdat het een hangbrug was; en dat had ik voordien nooit gezien. Op beide oevers stonden 2 hoge peilers uit rode baksteen, wel 10 meter hoog of meer zelfs. De hangkabels vertrokken van af de grond waar zij stevig verankerd waren aan enorme ringen in een betonnen blok. Via een opening boven in de torens ging het naar de torens op de andere oever; daar vandaan ging het uiteinde van de kabels weer naar zijn ankerplaats zoals op de oever. Zo een kabel bestond eigenlijk uit een geheel van misschien wel tien of meer in elkaar gedraaide strengen van stalen kabels. Vanaf de hoofdkabels vertrok dan op regelmatige afstand weer een dunnere staaldraad vertikaal naar een bevestiging op de zijkant van de brug.
Al de staalkabels waren ingesmeerd met een soort teer die door de hitte steeds naar beneden druppelde. Wanneer er een auto of een ander voertuig over de brug reed verwekte dat een kletterend geluid van de houten balken waaruit het dek van de brug bestond. De brug ging dan ook een beetje aan’t wiegelen van links naar rechts, golvend van achter naar voor. Precies een cakewalk.
De brug en omgeving, dat was ons geliefkoosde speelterrein. Daar toonde die magere Ambro hoe sterk en gespierd hij wel was. Beneden , aan de onderkant van de peilers toonde hij hoe je een adder moest vangen; of een hagedis. Hij gooide zijn slavatten uit en dan ging hij in’t ijskoude water en wachtte tot hij met zijn handen een vis kon scheppen en een eind verder weg zwieren. Lijk een zilverkleurig metalen mes, flikkerend in de zon. Ambro wist precies in welke boom er vogelnesten waren. Ik zag dat nooit. Hij haalde dan een eindje touw uit zijn broekzak, knoopte de beide eindjes aan elkaar en in die lus stak hij zijn beide voeten, sloeg zijn benen zover het touw het toeliet om de stam en klauterde vliegensvlug naar bomen. Als een kikvors duwde hij met zijn benen de rest van zijn lichaam naar boven. Zijn lange benige vingers klauwde zich in de stam vast telkens een stuk hoger. Vol bewondering keek ik toe. Hij verdween dan tussen de takken en bladeren.Even later kwam hij terug tot op de onderste tak en sprong van daar terug op de grond. In zijn handen die hij gesloten op elkaar hield had hij dan een paar vogeleitjes en soms ook kleine, kale vogeltjes die hulpeloos en met
opengesperde bek piepend opkeken naar Ambro’s donkere kop. Eens hij de buit aan mij getoond had gooide hij eitjes of vogeltjes tegen een boom te pletter en kapot. Hélaas, ik kon Ambro niet uitleggen dat ik dat maar niks vond Hij draaide zich om en wij zetten onze tocht verder. Ik liep dan verbluft achter hem aan. Tja hij was ook ouder en vooral groter dan ik.
Ambro verdorie, wie weet?
Van verre kon je hem zien : le Pic du Midi. Hij piekte boven de omliggende bergen uit met zijn puntige altijd besneeuwde top. Zoals de 12 of de XII op een uurwerk. En als het middag was stond de zon inderdaad vlak boven zijn top. Zoals monsieur Pages het bij onze aankomst verteld had. Het leek wel een uitroepingsteken dat je waarschuwde om maar best binnen te blijven of de schaduw op te zoeken. Waar je ook ging of stond als je buiten kwam zag je die enorme reus. Altijd trok hij je aandacht. Voor mijn jeugdige fantasie was hij ontzagwekkend en geheimzinnig dominant. Riep vele vragen op. Zouden er mensen daar boven wonen? En zo ja hoe zouden zij er geraakt zijn? Zo te zien was er geen groen streepje te ontdekken. Van waar ik mij, dagelijks, bevond keek ik naar een kale woestenij. Le Pic du Midi: blijkbaar de hoogste top van heel het zuiden van Frankrijk.
Later, bij het volgen van de Pyreneeënritten van de Ronde van Frankrijk op de tv, heb ik hem nooit horen vernoemen. Is le Pic du Midi dan zijn echte naam niet? Nochtans waren de renners er dicht bij tijdens de laatste Tour. Saint Julien, mijn dorp, werd zelfs vernoemd en getoond op TV. Er werden inwoners vragen gesteld over de herkomst van de naam Saint Julien. Er waren een paar oudjes bij zoals ik. Het kon Ambro zijn een schoolvriend van toen…. En dat vrouwke? Misschien was het Pierrette wel. Verdorie wat een emotie zeg.
Zo word ik er telkens weer naartoe gesleept met levendige flashbacks. Het is een caleidoscoop die ieder moment weer een andere herinnering tovert. Dwarrelend door mijn geest. Mijn schoolvriend: Ambro zo noemden wij hem. Maar zijn echte naam was Ambroise. En zo riep zijn moeder hem als Ambroise naar huis moest. In zijn gezelschap bracht ik meestal de zondagen door. Ambro was een jaar of 2 ouder dan ik geloof ik. Hij was in ieder geval een stuk groter, mager met knokige armen en benen. Grote handen en lange vingers. Zwart haar en bruin van de zuiderse zon. Hoe onze vriendschap begon weet ik niet meer. Maar Ambro was heel nieuwsgierig en vroeg mij honderd uit over België en de koning zo. Maar meestal moest ik het antwoord schuldig blijven. Over de oorlog , ja daar kon ik hem over vertellen: de soldaten: de vliegtuigen, de bruggen die opgeblazen werden, de vluchtelingen.
Hij woonde aan de kruising van de wegen naar Le Fousserette, Rieux, Carbonne en Cazère.
Wij begonnen onze uitstap meestal richting Rieux. Maar dan moesten wij via de brug over de Garonne. Die brug had ook altijd mijn speciale aandacht omdat het een hangbrug was; en dat had ik voordien nooit gezien. Op beide oevers stonden 2 hoge peilers uit rode baksteen, wel 10 meter hoog of meer zelfs. De hangkabels vertrokken van af de grond waar zij stevig verankerd waren aan enorme ringen in een betonnen blok. Via een opening boven in de torens ging het naar de torens op de andere oever; daar vandaan ging het uiteinde van de kabels weer naar zijn ankerplaats zoals op de oever. Zo een kabel bestond eigenlijk uit een geheel van misschien wel tien of meer in elkaar gedraaide strengen van stalen kabels. Vanaf de hoofdkabels vertrok dan op regelmatige afstand weer een dunnere staaldraad vertikaal naar een bevestiging op de zijkant van de brug.
Al de staalkabels waren ingesmeerd met een soort teer die door de hitte steeds naar beneden druppelde. Wanneer er een auto of een ander voertuig over de brug reed verwekte dat een kletterend geluid van de houten balken waaruit het dek van de brug bestond. De brug ging dan ook een beetje aan’t wiegelen van links naar rechts, golvend van achter naar voor. Precies een cakewalk.
De brug en omgeving, dat was ons geliefkoosde speelterrein. Daar toonde die magere Ambro hoe sterk en gespierd hij wel was. Beneden , aan de onderkant van de peilers toonde hij hoe je een adder moest vangen; of een hagedis. Hij gooide zijn slavatten uit en dan ging hij in’t ijskoude water en wachtte tot hij met zijn handen een vis kon scheppen en een eind verder weg zwieren. Lijk een zilverkleurig metalen mes, flikkerend in de zon. Ambro wist precies in welke boom er vogelnesten waren. Ik zag dat nooit. Hij haalde dan een eindje touw uit zijn broekzak, knoopte de beide eindjes aan elkaar en in die lus stak hij zijn beide voeten, sloeg zijn benen zover het touw het toeliet om de stam en klauterde vliegensvlug naar bomen. Als een kikvors duwde hij met zijn benen de rest van zijn lichaam naar boven. Zijn lange benige vingers klauwde zich in de stam vast telkens een stuk hoger. Vol bewondering keek ik toe. Hij verdween dan tussen de takken en bladeren.Even later kwam hij terug tot op de onderste tak en sprong van daar terug op de grond. In zijn handen die hij gesloten op elkaar hield had hij dan een paar vogeleitjes en soms ook kleine, kale vogeltjes die hulpeloos en met
opengesperde bek piepend opkeken naar Ambro’s donkere kop. Eens hij de buit aan mij getoond had gooide hij eitjes of vogeltjes tegen een boom te pletter en kapot. Hélaas, ik kon Ambro niet uitleggen dat ik dat maar niks vond Hij draaide zich om en wij zetten onze tocht verder. Ik liep dan verbluft achter hem aan. Tja hij was ook ouder en vooral groter dan ik.
Ambro verdorie, wie weet?
Het denken mag zich nooit onderwerpen!
-
VictorinaVdP - Lid geworden op: 05 mei 2005, 14:58
- Locatie: Bastogne
Het wordt hier zooooooooo stil
Groeten Victorina
Groeten Victorina
-
jeronimo - Lid geworden op: 23 jan 2005, 22:18
- Locatie: pajottenland
Hallo vrienden 70 +ers,
Ook ik ben een tijdje met wat anders bezig geweest.
Ik zie dat er weinig beweging in onze topic komt, wout die is zeker nog niet uitverteld.!! we gunnen hem de tijd om zijn verhalen te zippen.
fikske waar zit ge jong, ja, ik weet het, de andere kant van Brussel hé.
We mogen zeker de fout niet herhalen van ieder zijn verhaal te laten doen zonder mekaar wat aan te moedigen.
Natuurlijk zijn andere 70 +ers ook welkom, ieder verteld immers zijn verhaal op eigen manier, we zijn van een generatie waarin de meesten hun middelbaar niet beeindigd hebben. daarom wees niet bang en breng ook eens een verhaal uit uwe " jonge tijd ".
grtjs
jeronimo
Ook ik ben een tijdje met wat anders bezig geweest.
Ik zie dat er weinig beweging in onze topic komt, wout die is zeker nog niet uitverteld.!! we gunnen hem de tijd om zijn verhalen te zippen.
fikske waar zit ge jong, ja, ik weet het, de andere kant van Brussel hé.
We mogen zeker de fout niet herhalen van ieder zijn verhaal te laten doen zonder mekaar wat aan te moedigen.
Natuurlijk zijn andere 70 +ers ook welkom, ieder verteld immers zijn verhaal op eigen manier, we zijn van een generatie waarin de meesten hun middelbaar niet beeindigd hebben. daarom wees niet bang en breng ook eens een verhaal uit uwe " jonge tijd ".
grtjs
jeronimo
niet wat ge zegt telt maar hoe ge het zegt.
-
Wout - Lid geworden op: 06 jul 2004, 18:06
- Locatie: 50,90 N- 5,50 E
17.
Saint Julien en terug
De dagen, weken, ja maanden zijn voor mij voorbij gevlogen in dat kleine dorpje in het zuiden van Frankrijk. De herinneringen zijn er van mooie zomerse warme dagen, zwoele en afkoelende avonden, vrienden en vriendjes, meisjes en jongens. Ik zie het nog voor mij zoals het toen was in die lange vakantie, onvergetelijk, heerlijk. Ik voel haar nog die warme zon; mijn spichtig lichaampje opwarmend na een stoeipartij in de frisse Garonne. Eventjes rillen maar,dan droogde zij al de bereikbare plekken op je lijf. En dan moest je, over de dikke keien hinkelend, weer de schaduw opzoeken onder het struikgewas en de bomen op de oever.
Het waren vier heerlijke maanden; Mei, Juni, Juli en Augustus 1940. Surfen op schuimende golven naar mijn tiende verjaardag. Want ook die zouden wij daar vieren. Daar was ik zeker van.
Met de verjaardagen van eerst mijn oudste zus Miriam in Juli, dan Ursule eind Augustus, en deze van Blondien in het verschiet, begin September, naaiden mijn ouders en zussen hun heimwee naar huis aan elkaar. Voor mij mocht het allemaal blijven zoals het was.
Op een dag tegen het einde van de maand Augustus roffelde de champetter zijn trommel en las een “avis aux réfugiés Belges”. De zesde September zouden wij ons verzamelen aan het station van Carbonne om gerepatrieerd te worden naar België. Vreugde alom en ons moeke kon alweer de tranen niet de baas. Van vreugde deze keer. Zus Blondientje was ook blij:
” Juist op mijn zeventiende verjaardag “ zei ze en greep mij bij mijn armen om een rondedans te beginnen.
De dagen die volgden waren voor het vrouwvolk weer drukke bezigheden weggelegd met wassen, poetsen, pakken. Het ging er vrolijk aan toe. Moeder herhaalde maar over en over dat wij dicht bij elkaar moesten blijven onder de reis. Iedereen moest vooral zijn best doen
om een goed plaatsje te bemachtigen in de trein zodat wij ons goed konden instaleren voor de lange reis terug. Het zal deze keer geen week duren zei vader. Ik schat een dag of drie,vier.
En die 6 September waren zij er allemaal de Belgische vluchtelingen. Van overal in de omgeving waren zij toegestroomd. Op het perron stonden zij, drie rijen dik, te wachten; met pak en zak. Een trein stond er ook al. Een goederentrein met gesloten wagons. Die zou dadelijk wel vertrekken en vervangen worden door een reizigerstrein dacht Fonske.
Een aantal ambtenaren , waarvan één een zwart-geel-rode band rond zijn arm had, kwamen wichtig langs de reizigers gestapt tot aan het einde ven de trein. De deur van een wagon werd open geschoven en de familie zus en zo moest instappen en zich installeren. Een tweede en derde familie eventueel nog er bij. Zo kwamen wij ook aan de beurt. In een hete goederenwagon, waarvan de vloer overdadig bedekt was met stro zochten wij een plaatsje.
Ons territorium bakende we af met onze spullen en fietsen. Met het stro zorgden wij ervoor dat ieder een zacht bed had. De Belgische afgevaardigde vertelde ons dat de trein regelmatig zou halt houden zodat wij bevoorraad konden worden en onze behoeften konden doen. Voor noodgevallen waren in iedere wagon emmers voorzien. De trein zette zich piepend, krakend en sissend in beweging. Eindelijk terug naar huis zei moeke; eindelijk. Toulouse was de eerste halt. De deuren schoven met veel gedruis open. Op de kade liepen vele verpleegsters en mensen met witte uniformen. Wij kregen soep en brood, koffie en water. De volwassenen mochten op het perron hun spieren wat ontspannen. Na een halfuurtje moest iedereen weer inschepen. Deuren dicht en daar gingen wij weer. Anders dan in een gewone trein klonk het denderen over de sporen veel luider. Dingedong dingedong dingedong. Wij hadden allemaal onze vaste stek op het stro waar wij lekker uitgestrekt konden liggen. De trein ging steeds met dezelfde gezapige gang verder; de geluiden lieten zich regelmatig horen. Zo viel je steeds weer in slaap. Door de openstaande luiken aan de bovenkant van de wagon kon je een stukje van de lucht zien: of het licht werd of de avond viel. Maar van landschap of voorbijglijdende dorpjes kon je niets zien. Alweer een reden om op je stro liggen te blijven. De reis werd zelden onderbroken. Ook s’nachts.
Na een drietal dagen en nachten reizen minderde de trein zijn vaart. Aan het gepiep, gekreun en geschok was te horen dat de trein een groot station naderde. Dat beweerde mijn vader en die geloofde ik altijd.”Ik denk dat wij bijna in Brussel zijn” zei hij. De vaart was nu helemaal uit de trein en schokkend kwam hij tot stilstand. Wij hoorden geroep en geschreeuw. Herhaaldelijk werd duidelijk gemaakt dat niemand de trein mocht verlaten. Toen werden de deuren opengeschoven.
“Mons” zei mijn pa “we zijn in Mons, we zijn terug in België” toen hij zijn hoofd weer naar binnen trok. “Kijk “ mompelde hij “ daar ne pruis.” Vlak voor de deur van onze wagon stond een soldaat in een grijsgroen uniform, met een rare helm op zijn hoofd en een geweer dat met een riem achter op zijn rug hing. Ik staarde klaarblijkelijk met grote verbazing en ontzag naar hem. Hij keek ook naar mij en glimlachte. Uit zijn vestzak toverde hij iets te voorschijn terwijl hij naar ons toe stapte. “ Zo” zei hij of zoiets en gaf mij een reep chocolade; tezelfdertijd streelde hij over mijn vlaskop. Heel de familie stond paf. “Zeg merci” zei ons moeder. Merci, prevelde ik. Een stuk chocolade, van ne pruis begot zei pa. Het was de eerste
Duitse soldaat die ik zag. Het was 9 September 1940.
Saint Julien en terug
De dagen, weken, ja maanden zijn voor mij voorbij gevlogen in dat kleine dorpje in het zuiden van Frankrijk. De herinneringen zijn er van mooie zomerse warme dagen, zwoele en afkoelende avonden, vrienden en vriendjes, meisjes en jongens. Ik zie het nog voor mij zoals het toen was in die lange vakantie, onvergetelijk, heerlijk. Ik voel haar nog die warme zon; mijn spichtig lichaampje opwarmend na een stoeipartij in de frisse Garonne. Eventjes rillen maar,dan droogde zij al de bereikbare plekken op je lijf. En dan moest je, over de dikke keien hinkelend, weer de schaduw opzoeken onder het struikgewas en de bomen op de oever.
Het waren vier heerlijke maanden; Mei, Juni, Juli en Augustus 1940. Surfen op schuimende golven naar mijn tiende verjaardag. Want ook die zouden wij daar vieren. Daar was ik zeker van.
Met de verjaardagen van eerst mijn oudste zus Miriam in Juli, dan Ursule eind Augustus, en deze van Blondien in het verschiet, begin September, naaiden mijn ouders en zussen hun heimwee naar huis aan elkaar. Voor mij mocht het allemaal blijven zoals het was.
Op een dag tegen het einde van de maand Augustus roffelde de champetter zijn trommel en las een “avis aux réfugiés Belges”. De zesde September zouden wij ons verzamelen aan het station van Carbonne om gerepatrieerd te worden naar België. Vreugde alom en ons moeke kon alweer de tranen niet de baas. Van vreugde deze keer. Zus Blondientje was ook blij:
” Juist op mijn zeventiende verjaardag “ zei ze en greep mij bij mijn armen om een rondedans te beginnen.
De dagen die volgden waren voor het vrouwvolk weer drukke bezigheden weggelegd met wassen, poetsen, pakken. Het ging er vrolijk aan toe. Moeder herhaalde maar over en over dat wij dicht bij elkaar moesten blijven onder de reis. Iedereen moest vooral zijn best doen
om een goed plaatsje te bemachtigen in de trein zodat wij ons goed konden instaleren voor de lange reis terug. Het zal deze keer geen week duren zei vader. Ik schat een dag of drie,vier.
En die 6 September waren zij er allemaal de Belgische vluchtelingen. Van overal in de omgeving waren zij toegestroomd. Op het perron stonden zij, drie rijen dik, te wachten; met pak en zak. Een trein stond er ook al. Een goederentrein met gesloten wagons. Die zou dadelijk wel vertrekken en vervangen worden door een reizigerstrein dacht Fonske.
Een aantal ambtenaren , waarvan één een zwart-geel-rode band rond zijn arm had, kwamen wichtig langs de reizigers gestapt tot aan het einde ven de trein. De deur van een wagon werd open geschoven en de familie zus en zo moest instappen en zich installeren. Een tweede en derde familie eventueel nog er bij. Zo kwamen wij ook aan de beurt. In een hete goederenwagon, waarvan de vloer overdadig bedekt was met stro zochten wij een plaatsje.
Ons territorium bakende we af met onze spullen en fietsen. Met het stro zorgden wij ervoor dat ieder een zacht bed had. De Belgische afgevaardigde vertelde ons dat de trein regelmatig zou halt houden zodat wij bevoorraad konden worden en onze behoeften konden doen. Voor noodgevallen waren in iedere wagon emmers voorzien. De trein zette zich piepend, krakend en sissend in beweging. Eindelijk terug naar huis zei moeke; eindelijk. Toulouse was de eerste halt. De deuren schoven met veel gedruis open. Op de kade liepen vele verpleegsters en mensen met witte uniformen. Wij kregen soep en brood, koffie en water. De volwassenen mochten op het perron hun spieren wat ontspannen. Na een halfuurtje moest iedereen weer inschepen. Deuren dicht en daar gingen wij weer. Anders dan in een gewone trein klonk het denderen over de sporen veel luider. Dingedong dingedong dingedong. Wij hadden allemaal onze vaste stek op het stro waar wij lekker uitgestrekt konden liggen. De trein ging steeds met dezelfde gezapige gang verder; de geluiden lieten zich regelmatig horen. Zo viel je steeds weer in slaap. Door de openstaande luiken aan de bovenkant van de wagon kon je een stukje van de lucht zien: of het licht werd of de avond viel. Maar van landschap of voorbijglijdende dorpjes kon je niets zien. Alweer een reden om op je stro liggen te blijven. De reis werd zelden onderbroken. Ook s’nachts.
Na een drietal dagen en nachten reizen minderde de trein zijn vaart. Aan het gepiep, gekreun en geschok was te horen dat de trein een groot station naderde. Dat beweerde mijn vader en die geloofde ik altijd.”Ik denk dat wij bijna in Brussel zijn” zei hij. De vaart was nu helemaal uit de trein en schokkend kwam hij tot stilstand. Wij hoorden geroep en geschreeuw. Herhaaldelijk werd duidelijk gemaakt dat niemand de trein mocht verlaten. Toen werden de deuren opengeschoven.
“Mons” zei mijn pa “we zijn in Mons, we zijn terug in België” toen hij zijn hoofd weer naar binnen trok. “Kijk “ mompelde hij “ daar ne pruis.” Vlak voor de deur van onze wagon stond een soldaat in een grijsgroen uniform, met een rare helm op zijn hoofd en een geweer dat met een riem achter op zijn rug hing. Ik staarde klaarblijkelijk met grote verbazing en ontzag naar hem. Hij keek ook naar mij en glimlachte. Uit zijn vestzak toverde hij iets te voorschijn terwijl hij naar ons toe stapte. “ Zo” zei hij of zoiets en gaf mij een reep chocolade; tezelfdertijd streelde hij over mijn vlaskop. Heel de familie stond paf. “Zeg merci” zei ons moeder. Merci, prevelde ik. Een stuk chocolade, van ne pruis begot zei pa. Het was de eerste
Duitse soldaat die ik zag. Het was 9 September 1940.
Het denken mag zich nooit onderwerpen!
-
Fikske - Lid geworden op: 16 dec 2003, 12:31
- Locatie: W-O 1970
Hallo beste vrienden. Na een lange afwezigheid (vakantie in Frankrijk) ben ik weer thuis.
Het was prettig om hier weer te komen en het vervolg van de verhalen van Wout te lezen. Proficiat Wout het is echt mooi beschreven wat je daar gedurende die verschillende maanden hebt meegemaakt.
Ook al de anderen die hier komen schrijven en lezen heb ik gemist.
We zullen ons weer maar eens aan het schrijven moeten zetten hé.
Van de oorlog ben ik een beetje uitverteld maar er is nog genoeg om over te schrijven nietwaar?
Jeronimo, ik zal mijn best doen en mee helpen om je topic levendig te houden.
Tot binnenkort, ik ga eens goed nadenken.
Het was prettig om hier weer te komen en het vervolg van de verhalen van Wout te lezen. Proficiat Wout het is echt mooi beschreven wat je daar gedurende die verschillende maanden hebt meegemaakt.
Ook al de anderen die hier komen schrijven en lezen heb ik gemist.
We zullen ons weer maar eens aan het schrijven moeten zetten hé.
Van de oorlog ben ik een beetje uitverteld maar er is nog genoeg om over te schrijven nietwaar?
Jeronimo, ik zal mijn best doen en mee helpen om je topic levendig te houden.
Tot binnenkort, ik ga eens goed nadenken.
Wie tevreden is met wat hij heeft,
is de rijkste die er leeft.
is de rijkste die er leeft.
-
Fikske - Lid geworden op: 16 dec 2003, 12:31
- Locatie: W-O 1970
Na de spannende verhalen over de oorlog is het tijd om weer wat op adem te komen en daarom wil ik wel een iets wat 'luchtiger' verhaaltje plaatsen. Ik heb dit al ergens anders geschreven maar niet op dit forum.
Dus... als jullie er klaar voor zijn?
1945
Mijn eerste belevenissen op een fiets voor volwassenen kan ik me nog levendig herinneren.
Het is vlak na de oorlog. Mijn vader heeft een verroestte, zware herenfiets weer opgelapt en van nieuwe banden voorzien. Op zondag, als onze ouders naar hun ouders in Kraainem rijden, mogen mijn broer die 8 is en ik 9, samen met papa op zijn stalen ros plaats nemen; ik vooraan op de buis en mijn broer achteraan op de bagagedrager.
Met haar oude vrouwenfiets kan mama ons nauwelijks volgen en wij schokken van het lachten als vader sneller begint te trappen telkens als ze ons bijna heeft ingehaald.
Het is met de fiets van ma dat pa ons leert rijden.
Het zadel wordt in de laagste stand gezet, maar toch zijn onze beentjes nog te kort om zittend tot bij de pedalen te geraken.
Dan maar op de trappers blijven rechtstaan zeker?
Na een korte leerperiode kunnen we, al heen en weer waggelend, het tuinpad op en af fietsen zonder te vallen.
Als pa en ma uit werken zijn naar Brussel proberen we om zelfstandig de straat op te rijden en zo tot bij Tenne, de zus van ons moeder, in Kraainem te geraken.
Er is echter één groot probleem; we hebben maar één fiets waar we kunnen mee rijden, en die grote herenfiets van pa staat daar maar... en kijkt uitnodigend naar ons!
Mijn broer Mil heeft al moeite om het vehikel gewoon recht te houden als hij er gewoon naast loopt maar af en toe plaatst hij nu al zijn linkervoet op een pedaal en duwt zich met zijn andere voet voort.
Een paar keer rijdt hij op die manier het tuinpad op en af.
‘Zo komen we niet vooruit,’ zegt hij ‘het gaat te traag, dan kunnen we beter te voet gaan.’
Na enkele pogingen wil hij het opgeven maar plots steekt hij zijn rechterbeen door de opening tussen buis en kader en zoekt met beide voeten op de pedalen al kwakkelend zijn evenwicht.
De kleine rakker is altijd al haantje de voorste geweest en na enkele valpartijen in de graskant langs de weg lukt het hem toch om zich recht te houden.
We rijden zo weinig mogelijk langs de straat en komen langs de Groeneweg, een weg dwars door de velden, in Kraainem bij Tenne aan.
Die valt bijna achterover van het verschieten als ze ziet op welke grote fietsen we tot daar zijn geraakt.
‘Niet aan ma en pa zeggen hé Tenne? Anders mogen we nooit meer komen.’
‘Ja, het is al goed, als jullie beloven van voorzichtig terug te rijden.’
Dat beloven we plechtig maar op de terugweg naar huis wil ik ook wel eens met die grote fiets rijden.
Onder de buis door lukt het me niet maar mijn benen zijn iets langer dan die van mijn kleinere broer en boven op de Warandeberg klauter ik over de buis terwijl Mil me recht houdt.
'Hop! Loslaten!' Daar ga ik hotsend en botsend de kasseistraat af.
Met grote moeite kan ik mijn stuur vasthouden en van remmen is al helemaal geen sprake. Tot overmaat van ramp schiet mijn linkervoet van de trapper en komen mijn edele delen met een onzachte kwak op de buis terecht.
'Ai, ai, ooo aaa iii' Schokkend en schreeuwend als een speenvarken blijf ik over de buis hangen tot mijn vaart wat vermindert op de helling naar de kerk toe.
Ik ben blij dat ik me kan laten neervallen in de graskant en wanneer ik van pijn mijn ogen dichtknijp zie ik voor het eerst in mijn leven sterren bij klaarlichte dag.
Voorzichtig schuif ik mijn linker broekspijpje naar omhoog om te kijken hoe erg het met mij gesteld is.
De ravage tussen mijn benen is niet om aan te zien. Het zakje wordt stilaan helemaal bauw en het slangetje vertoont sporen van mishandeling!
Al bij al heb ik nog geluk. Bij de eerste slag op de fietsbuis schoten mijn balletjes omhoog in mijn buikholte en bleef ik gespaard van een onvermijdelijke castratie.
Later is alles nog goed gekomen.
Tenminste, mijn vrouw heeft nooit geklaagd en wij hebben drie kinderen waarvan er toch twee sterk op mij gelijken... zegt men.
Dus... als jullie er klaar voor zijn?
1945
Mijn eerste belevenissen op een fiets voor volwassenen kan ik me nog levendig herinneren.
Het is vlak na de oorlog. Mijn vader heeft een verroestte, zware herenfiets weer opgelapt en van nieuwe banden voorzien. Op zondag, als onze ouders naar hun ouders in Kraainem rijden, mogen mijn broer die 8 is en ik 9, samen met papa op zijn stalen ros plaats nemen; ik vooraan op de buis en mijn broer achteraan op de bagagedrager.
Met haar oude vrouwenfiets kan mama ons nauwelijks volgen en wij schokken van het lachten als vader sneller begint te trappen telkens als ze ons bijna heeft ingehaald.
Het is met de fiets van ma dat pa ons leert rijden.
Het zadel wordt in de laagste stand gezet, maar toch zijn onze beentjes nog te kort om zittend tot bij de pedalen te geraken.
Dan maar op de trappers blijven rechtstaan zeker?
Na een korte leerperiode kunnen we, al heen en weer waggelend, het tuinpad op en af fietsen zonder te vallen.
Als pa en ma uit werken zijn naar Brussel proberen we om zelfstandig de straat op te rijden en zo tot bij Tenne, de zus van ons moeder, in Kraainem te geraken.
Er is echter één groot probleem; we hebben maar één fiets waar we kunnen mee rijden, en die grote herenfiets van pa staat daar maar... en kijkt uitnodigend naar ons!
Mijn broer Mil heeft al moeite om het vehikel gewoon recht te houden als hij er gewoon naast loopt maar af en toe plaatst hij nu al zijn linkervoet op een pedaal en duwt zich met zijn andere voet voort.
Een paar keer rijdt hij op die manier het tuinpad op en af.
‘Zo komen we niet vooruit,’ zegt hij ‘het gaat te traag, dan kunnen we beter te voet gaan.’
Na enkele pogingen wil hij het opgeven maar plots steekt hij zijn rechterbeen door de opening tussen buis en kader en zoekt met beide voeten op de pedalen al kwakkelend zijn evenwicht.
De kleine rakker is altijd al haantje de voorste geweest en na enkele valpartijen in de graskant langs de weg lukt het hem toch om zich recht te houden.
We rijden zo weinig mogelijk langs de straat en komen langs de Groeneweg, een weg dwars door de velden, in Kraainem bij Tenne aan.
Die valt bijna achterover van het verschieten als ze ziet op welke grote fietsen we tot daar zijn geraakt.
‘Niet aan ma en pa zeggen hé Tenne? Anders mogen we nooit meer komen.’
‘Ja, het is al goed, als jullie beloven van voorzichtig terug te rijden.’
Dat beloven we plechtig maar op de terugweg naar huis wil ik ook wel eens met die grote fiets rijden.
Onder de buis door lukt het me niet maar mijn benen zijn iets langer dan die van mijn kleinere broer en boven op de Warandeberg klauter ik over de buis terwijl Mil me recht houdt.
'Hop! Loslaten!' Daar ga ik hotsend en botsend de kasseistraat af.
Met grote moeite kan ik mijn stuur vasthouden en van remmen is al helemaal geen sprake. Tot overmaat van ramp schiet mijn linkervoet van de trapper en komen mijn edele delen met een onzachte kwak op de buis terecht.
'Ai, ai, ooo aaa iii' Schokkend en schreeuwend als een speenvarken blijf ik over de buis hangen tot mijn vaart wat vermindert op de helling naar de kerk toe.
Ik ben blij dat ik me kan laten neervallen in de graskant en wanneer ik van pijn mijn ogen dichtknijp zie ik voor het eerst in mijn leven sterren bij klaarlichte dag.
Voorzichtig schuif ik mijn linker broekspijpje naar omhoog om te kijken hoe erg het met mij gesteld is.
De ravage tussen mijn benen is niet om aan te zien. Het zakje wordt stilaan helemaal bauw en het slangetje vertoont sporen van mishandeling!
Al bij al heb ik nog geluk. Bij de eerste slag op de fietsbuis schoten mijn balletjes omhoog in mijn buikholte en bleef ik gespaard van een onvermijdelijke castratie.
Later is alles nog goed gekomen.
Tenminste, mijn vrouw heeft nooit geklaagd en wij hebben drie kinderen waarvan er toch twee sterk op mij gelijken... zegt men.
Wie tevreden is met wat hij heeft,
is de rijkste die er leeft.
is de rijkste die er leeft.
-
jadi - Lid geworden op: 25 mei 2006, 17:54
- Locatie: de boterstad
Jongens toch,jullie doen dat zo goed.Ik kom hier graag lezen
Amaai ik ben om 12.30u begonnen aan de garonne om hier te eindigen met de pijnlijke anekdote wat een herenfiets kan teweegbrengen..Tussendoor heb ik leren smokkelen,gute te leren kennen,en van witte wijn mayionaise maken.
groetjes aan mijn vrouwelijke collega's dune en victorine
tot volgende keer
't Is goed in eigen hart te kijken nog even voor het slapen gaan.
Of ik van dageraad tot avond geen enkel hart heb zeer gedaan.
Of ik van dageraad tot avond geen enkel hart heb zeer gedaan.
-
jeronimo - Lid geworden op: 23 jan 2005, 22:18
- Locatie: pajottenland
Lambik.
In ons dorp kon men zeggen, hij is grootgebracht met lambik.
Van zover ik me herinner lagen er in onze kelder 5, ja vijf, tonnen
en zeggen dat die tegen nieuwjaar leeg waren, als er nog wat overbleef werd hij op flessen gezet met een half stukje suiker en na enkele weken
was er een nieuwe gisting op de fles gekomen en kon vader een flesje geuze bovenhalen. niet dat ik er zo op verzot was maar iemand die geen
lambik luste was niet van Sch. . . . . . L.
's Zondags na de hoogmis werd er eerst door de veldwachter de berichten die in het kastje aan het gemeentehuis hingen met roepende stem afgedonderd.Was er een liedjeszanger dan bleef men nog een tijdje luisteren om hier en daar wat van dat nieuwe liedje te kunnen meezingen en sommigen kochten een blaadje met de tekst.
De vrouwen gingen rechtstreeks naar huis, het eten moest tegen de middag op tafel staan maar het mansvolk, ja die moesten de staminees aandoen die van hun politieke overtuiging waren.Twee van de vier brouwers waren inderdaad afwisselend burgemeester, hij die het meest gratis pinten gaf trok de twijfelaars naar hunne kant.
Het ging er met de" keus" zo erg aan toe dat man en vrouw niet van de zelfde partij waren en de man zijn vrouw in de kelder opsloot om niet te kunnen gaan stemmen, gelegenhied om een pintje te pakken was er genoeg, in ons gehucht waren er niet minder dan elf estaminetten of herbergen, deze laatsten hadden een vrije kamer waar iemand kon overnachten en eventueel een paard opstallen. en zeggen dat er dan nog
staminees "achter 't gat" waren, dit waren klandestiene waar men aan een iets goedkopere prijs een pintje kon drinken.
Dat het jonge volkje ook wel eens een pintje probeerden was wel normaal, zo gingen we eens na de hoogmis een pintje pakken, van eentje kwamen er twee en na dat iedereen eens betaald had hadden we er een zestal uit. Geloof me of niet maar mijn benen wilden niet goed meer mee en zo moesten we nog een half uur stappen eer we thuis waren, mijn broer voelde zich supper en vroeg aan de bazin een schoteltje augurken, kwestie van de zatigheid wat af te bijten.
Thuisgekomen waren die hem toch niet al te goed bekomen en kroop zijn bed in.na een tijdje riep hij om hulp, haal eens een emmer 'k moet overgeven. ik als de kleinste had nochthans evenveel gedronken en voelde mij opperbest, hij voelde zich zo rot dat er geen einde aan dat overgeven kwam, ondertussen was het de hoogste tijd om op de afspraak met zijn lief te zijn, heb gene schrik jong ik zal ik wel gaan als ik met uwe schooter mag rijden, al was dat zeer veel gevraagd, gaf hij me toch de sleutels en kon ik in zijn plaats te vrijen gaan .
Mijn schoonzuster haalt het nog regelmatig boven en voegt er aan toe chance dat gij gekomen waard, anders had ik nen anderen genomen.
Achteraf hoorde ik van de anderen dat ze ook " ziek" geweest waren.
De conclusie van dit verhaal; laat hen drinken die er tegen kunnen,
maar met mate, en zeggen dat ik liever een zoet drankje lust.
In ons dorp kon men zeggen, hij is grootgebracht met lambik.
Van zover ik me herinner lagen er in onze kelder 5, ja vijf, tonnen
en zeggen dat die tegen nieuwjaar leeg waren, als er nog wat overbleef werd hij op flessen gezet met een half stukje suiker en na enkele weken
was er een nieuwe gisting op de fles gekomen en kon vader een flesje geuze bovenhalen. niet dat ik er zo op verzot was maar iemand die geen
lambik luste was niet van Sch. . . . . . L.
's Zondags na de hoogmis werd er eerst door de veldwachter de berichten die in het kastje aan het gemeentehuis hingen met roepende stem afgedonderd.Was er een liedjeszanger dan bleef men nog een tijdje luisteren om hier en daar wat van dat nieuwe liedje te kunnen meezingen en sommigen kochten een blaadje met de tekst.
De vrouwen gingen rechtstreeks naar huis, het eten moest tegen de middag op tafel staan maar het mansvolk, ja die moesten de staminees aandoen die van hun politieke overtuiging waren.Twee van de vier brouwers waren inderdaad afwisselend burgemeester, hij die het meest gratis pinten gaf trok de twijfelaars naar hunne kant.
Het ging er met de" keus" zo erg aan toe dat man en vrouw niet van de zelfde partij waren en de man zijn vrouw in de kelder opsloot om niet te kunnen gaan stemmen, gelegenhied om een pintje te pakken was er genoeg, in ons gehucht waren er niet minder dan elf estaminetten of herbergen, deze laatsten hadden een vrije kamer waar iemand kon overnachten en eventueel een paard opstallen. en zeggen dat er dan nog
staminees "achter 't gat" waren, dit waren klandestiene waar men aan een iets goedkopere prijs een pintje kon drinken.
Dat het jonge volkje ook wel eens een pintje probeerden was wel normaal, zo gingen we eens na de hoogmis een pintje pakken, van eentje kwamen er twee en na dat iedereen eens betaald had hadden we er een zestal uit. Geloof me of niet maar mijn benen wilden niet goed meer mee en zo moesten we nog een half uur stappen eer we thuis waren, mijn broer voelde zich supper en vroeg aan de bazin een schoteltje augurken, kwestie van de zatigheid wat af te bijten.
Thuisgekomen waren die hem toch niet al te goed bekomen en kroop zijn bed in.na een tijdje riep hij om hulp, haal eens een emmer 'k moet overgeven. ik als de kleinste had nochthans evenveel gedronken en voelde mij opperbest, hij voelde zich zo rot dat er geen einde aan dat overgeven kwam, ondertussen was het de hoogste tijd om op de afspraak met zijn lief te zijn, heb gene schrik jong ik zal ik wel gaan als ik met uwe schooter mag rijden, al was dat zeer veel gevraagd, gaf hij me toch de sleutels en kon ik in zijn plaats te vrijen gaan .
Mijn schoonzuster haalt het nog regelmatig boven en voegt er aan toe chance dat gij gekomen waard, anders had ik nen anderen genomen.
Achteraf hoorde ik van de anderen dat ze ook " ziek" geweest waren.
De conclusie van dit verhaal; laat hen drinken die er tegen kunnen,
maar met mate, en zeggen dat ik liever een zoet drankje lust.
niet wat ge zegt telt maar hoe ge het zegt.
-
Fikske - Lid geworden op: 16 dec 2003, 12:31
- Locatie: W-O 1970
Wel wel wel! Onze Jeronimo moest op het lief van zijn broer gaan passen. War ze ons allemaal lieten doen in die tijd hé! Ik heb in elk geval goed gelachen met je verhaal. Alleen vind ik het spijtig dat je de naam van je dorp of gemeente schrijft als Sch......L , op die manier weten we nog niet waar dat alles zich eigenlijk afspeeld hé?
Tof geschreven. Vooruit we zijn weer vertrokken zie ik.
Tof geschreven. Vooruit we zijn weer vertrokken zie ik.
Wie tevreden is met wat hij heeft,
is de rijkste die er leeft.
is de rijkste die er leeft.
-
jeronimo - Lid geworden op: 23 jan 2005, 22:18
- Locatie: pajottenland
Aléé fikske jong, hebt ge dat nog niet door?
Het dorp waar iedereen aardbeien staan had en waar er vier brouwerijen waren is natuurlijk SCHEPDAAL, de Hoofdplaats van Dilbeek
en het gehucht waarvan ik schrijf is Goudveerdigem!!!!!
Het dorp waar iedereen aardbeien staan had en waar er vier brouwerijen waren is natuurlijk SCHEPDAAL, de Hoofdplaats van Dilbeek
en het gehucht waarvan ik schrijf is Goudveerdigem!!!!!
niet wat ge zegt telt maar hoe ge het zegt.