Samen dichten, samen schrijven...
-
Robol - Lid geworden op: 25 dec 2004, 14:48
- Locatie: Beringen
Terwijl de koude winter
Terwijl de koude winter
nog door de dagen kruipt
wil ik al lentebloemen
vlechten
Terwijl de smeltsneeuw
nog van de daken druipt
wil ik mijn klimroos
in je hartje
hechten
Ik wil je voorjaarswarmte
schenken
Je met een lustboeket
bedenken
Robbe

Terwijl de koude winter
nog door de dagen kruipt
wil ik al lentebloemen
vlechten
Terwijl de smeltsneeuw
nog van de daken druipt
wil ik mijn klimroos
in je hartje
hechten
Ik wil je voorjaarswarmte
schenken
Je met een lustboeket
bedenken
Robbe

walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone...
And you'll never walk alone...
-
Johana-Maria - Lid geworden op: 14 jun 2005, 17:38
- Locatie: LEUVEN
ROBBE,
ik beloofde je nog een vervolg op jou schrijven van 6 januari.
Hier komt het.
We hadden toch afgesproken dat "Winter" zeer ruim mocht opgevat worden?Ook met verhalen, sagen en legenden?
Wel, hier is zo'n verhaal, naar een schrijven van
Marco Polo himself!
PERZIË ,HET LAND VAN DE DRIE WIJZEN
Waar kwamen de Wijzen , die zo mysterieus in Betlehem aankwamen
eigenlijk vandaan?
Volgens de allereerste geschiedschrijvers en later bevestigt door MARCO POLO in zijn "reisdagboek" , zouden deze mysterieuse mannen uit het oude Perzië afkomstig zijn.Natuurlijk gaat het hier over het zeer grote uitgestrekte perzische rijk dat zich toen uitstrekte tot Indië en tot over de Tigris en de Euphraat.
In 436 voor Christus , had Cyrus de Grote , de machtigste van de
perzische Keizers, Babylon en daarmee heel de Chaldese en Assyrische
wereld en ook de belangrijkste steden die beroemd waren om hun "Sterrekunde",in die tijd,overwonnen.
Zo zouden deze Wijzen, Babylonische sterrenwichelaars kunnen zijn!
Marco Polo schrijft dat deze Wijzen" PRIESTERS VAN ZARATHUSTRA
(Zoroaster) waren , die geloofden in MAZDA, de god van het goede, voor
wie een eeuwig vuur werd onderhouden(Dat is tot nu toe nog zo).
Deze priesters noemt men in het farsi"MAGI" daarvan het franse "Mages".
Zij dienden de Eeuwige God en bestudeerden sterren en ook dromen.
Volgens Marco Polo waren het zulke Magi afkomstig uit Saveh
(Op zo'n 150 km van Tehran) die dé Ster van Jacob ontdekten en volgden.
Op zijn reis naar Indië heeft Marco Polo dáár hun graf ontdekt.
Dat deze "Magi" , wiens taak het was aandachtig te zijn aan de loop der sterren en
aan alle mysterieuse dingen, op de hoogte waren van de
geboorte van een Messias wiens ster in het Oosten zou opstaan , is zeer aannemelijk.
De Joden waren immers na hun ballingschap in Babylonië
tot in het verre oosten verspreid.
De geschiedenis van Tobias en van Esther spelen zich af in Perzië.
Zo kenden deze "Magi" zeker de voorspelling, de prophetie van Balaäm:
"EEN STER RIJST UIT JACOB OP."(Numeri 24,17)
Deze ster zou het teken van de Messias zijn!
Deze Messias wilden zij zoeken en gaan aanbidden.
Zij lieten zich daarom leiden door die ster tot de plaats waar Hij zou
geboren zijn!
Zij waren zeker met meer dan drie en het is natuurlijk dat zij
met een hele karavaan op reis gingen en
er zich anderen:Indiërs, Babyloniërs,
Syriërs en..................bij hen aansloten..
Bij hun terugkeer "langs een andere weg", werden zij de eerste geloofsverkondigers van de "Messias".
Daarom zouden zij onder de heiligen worden gerekend en werden hun relieken overgebracht naar het westen.
Later werden zij in Keulen begraven waar de Dom aan hen is toegewijd
en hun relieken bewaard worden.
Mooi verhaal,geschiedenis, legende?...
ik geloof er in...
En jullie?
Groetjes
johanamaria
ik beloofde je nog een vervolg op jou schrijven van 6 januari.
Hier komt het.
We hadden toch afgesproken dat "Winter" zeer ruim mocht opgevat worden?Ook met verhalen, sagen en legenden?
Wel, hier is zo'n verhaal, naar een schrijven van
Marco Polo himself!
PERZIË ,HET LAND VAN DE DRIE WIJZEN
Waar kwamen de Wijzen , die zo mysterieus in Betlehem aankwamen
eigenlijk vandaan?
Volgens de allereerste geschiedschrijvers en later bevestigt door MARCO POLO in zijn "reisdagboek" , zouden deze mysterieuse mannen uit het oude Perzië afkomstig zijn.Natuurlijk gaat het hier over het zeer grote uitgestrekte perzische rijk dat zich toen uitstrekte tot Indië en tot over de Tigris en de Euphraat.
In 436 voor Christus , had Cyrus de Grote , de machtigste van de
perzische Keizers, Babylon en daarmee heel de Chaldese en Assyrische
wereld en ook de belangrijkste steden die beroemd waren om hun "Sterrekunde",in die tijd,overwonnen.
Zo zouden deze Wijzen, Babylonische sterrenwichelaars kunnen zijn!
Marco Polo schrijft dat deze Wijzen" PRIESTERS VAN ZARATHUSTRA
(Zoroaster) waren , die geloofden in MAZDA, de god van het goede, voor
wie een eeuwig vuur werd onderhouden(Dat is tot nu toe nog zo).
Deze priesters noemt men in het farsi"MAGI" daarvan het franse "Mages".
Zij dienden de Eeuwige God en bestudeerden sterren en ook dromen.
Volgens Marco Polo waren het zulke Magi afkomstig uit Saveh
(Op zo'n 150 km van Tehran) die dé Ster van Jacob ontdekten en volgden.
Op zijn reis naar Indië heeft Marco Polo dáár hun graf ontdekt.
Dat deze "Magi" , wiens taak het was aandachtig te zijn aan de loop der sterren en
aan alle mysterieuse dingen, op de hoogte waren van de
geboorte van een Messias wiens ster in het Oosten zou opstaan , is zeer aannemelijk.
De Joden waren immers na hun ballingschap in Babylonië
tot in het verre oosten verspreid.
De geschiedenis van Tobias en van Esther spelen zich af in Perzië.
Zo kenden deze "Magi" zeker de voorspelling, de prophetie van Balaäm:
"EEN STER RIJST UIT JACOB OP."(Numeri 24,17)
Deze ster zou het teken van de Messias zijn!
Deze Messias wilden zij zoeken en gaan aanbidden.
Zij lieten zich daarom leiden door die ster tot de plaats waar Hij zou
geboren zijn!
Zij waren zeker met meer dan drie en het is natuurlijk dat zij
met een hele karavaan op reis gingen en
er zich anderen:Indiërs, Babyloniërs,
Syriërs en..................bij hen aansloten..
Bij hun terugkeer "langs een andere weg", werden zij de eerste geloofsverkondigers van de "Messias".
Daarom zouden zij onder de heiligen worden gerekend en werden hun relieken overgebracht naar het westen.
Later werden zij in Keulen begraven waar de Dom aan hen is toegewijd
en hun relieken bewaard worden.
Mooi verhaal,geschiedenis, legende?...
ik geloof er in...
En jullie?
Groetjes
johanamaria
"DE WEG NAAR BINNEN, IS DE LANGSTE WEG."
-
bo'ke - Lid geworden op: 28 apr 2007, 19:47
Wintervreugde
't Sneeuwde en de witte vlokken
daalden neer in grill'ge vlucht
spelende lijk lentevlinders,
uit de lodegrauwe lucht.
Kinders zagen vol van vreugde
naar de sneeuw en zongen luid,
't oudgeworden winterlied van
'Jezusken schudt zijn beddeken uit.'
En zij rolden in 't gesneeuwte,
maakten bollen, gooiden ver;
meenge trof de haastge mensen,
uiteenstralend als een ster.
Ginder kwam een schouwevager
zwart gelijk een duivel aan,
met een zoetzak en een leêr en
met een bezemke belaân.
Al de kinders schoolden samen,
gooiden naar de zwarte vent
al zoveel zij konden gooien
en aan staken kwam geen end.
Vloekend dreeg de schouwevager
en lijk razend stond hij daar,
volbesprenkeld van de ballen,
wit gelijk een molenaar.
Felix Timmermans
't Sneeuwde en de witte vlokken
daalden neer in grill'ge vlucht
spelende lijk lentevlinders,
uit de lodegrauwe lucht.
Kinders zagen vol van vreugde
naar de sneeuw en zongen luid,
't oudgeworden winterlied van
'Jezusken schudt zijn beddeken uit.'
En zij rolden in 't gesneeuwte,
maakten bollen, gooiden ver;
meenge trof de haastge mensen,
uiteenstralend als een ster.
Ginder kwam een schouwevager
zwart gelijk een duivel aan,
met een zoetzak en een leêr en
met een bezemke belaân.
Al de kinders schoolden samen,
gooiden naar de zwarte vent
al zoveel zij konden gooien
en aan staken kwam geen end.
Vloekend dreeg de schouwevager
en lijk razend stond hij daar,
volbesprenkeld van de ballen,
wit gelijk een molenaar.
Felix Timmermans
'zalig druk' heb ik het en ik geniet ervan
dus minder vrije tijd om te dichten en toch : ik geniet ervan
'zalig genieten'
.
dus minder vrije tijd om te dichten en toch : ik geniet ervan
'zalig genieten'
.
-
ria - Lid geworden op: 09 sep 2004, 13:19
- Locatie: waar het goed is om wonen...
Enkele foto's uit onze Kerst- en Nieuwjaarswensen 2007-2008


ria
als U liever de pps ziet in zijn geheel:
http://home.scarlet.be/leoriademeyer/fo ... tukjes.pps


ria
als U liever de pps ziet in zijn geheel:
http://home.scarlet.be/leoriademeyer/fo ... tukjes.pps
Onder uw bescherming, o Moeder van God en ook onze moeder.
-
gustilpe - Lid geworden op: 04 okt 2007, 20:52
- Locatie: vlaams brabant
De vriezeman
De vriezeman kwam vannacht in het land,
dat is een vrolijk man!
Hij hing aan ons raampje gordijntjes van kant.
Wat toch zo'n vriezeman kan!
Moeder doe mijn blokskens aan!
Vader laat ons spelen gaan!
De vriezeman heeft vannacht
wintervreugd in het land gebracht.
De vriezeman goot aan het dak overal,
want hij is zo'n aardig man!
Hij goot er zijn kegels van helder kristal.
Wat toch zo'n vriezeman kan!
De Vriezeman vloerde met spiegelend glas,
want hij is zo'n kunstig man!
Hij vloerde met baantjes de gracht en de plas.
Wat toch zo'n vriezeman kan!
Raf. Verhulst
De vriezeman kwam vannacht in het land,
dat is een vrolijk man!
Hij hing aan ons raampje gordijntjes van kant.
Wat toch zo'n vriezeman kan!
Moeder doe mijn blokskens aan!
Vader laat ons spelen gaan!
De vriezeman heeft vannacht
wintervreugd in het land gebracht.
De vriezeman goot aan het dak overal,
want hij is zo'n aardig man!
Hij goot er zijn kegels van helder kristal.
Wat toch zo'n vriezeman kan!
De Vriezeman vloerde met spiegelend glas,
want hij is zo'n kunstig man!
Hij vloerde met baantjes de gracht en de plas.
Wat toch zo'n vriezeman kan!
Raf. Verhulst
vriendschap is het kostbaarste geschenk!
-
Robol - Lid geworden op: 25 dec 2004, 14:48
- Locatie: Beringen
De sneeuwman
(naar Hans Christian Andersen)
“Ik kraak er zo lekker van, zo koud als het is!” zei de sneeuwman. “De wind kan toch echt leven in iemand bijten! En wat doet die gloeier daar!” Hij bedoelde de zon, die juist onderging.
“Zij krijgt mij toch niet aan ’t knipogen, ik kan mijn scherven best vasthouden!”
Dat waren de driehoekige scherven van een dakpan, die hij als ogen had. De mond was een stuk van een oude hark, daarom had hij tanden.
Hij was geboren onder hoerageroep van de jongens, en begroet door gerinkel van belletjes en zweepgeknal vanuit sleetjes. De zon ging onder, de volle maan kwam op, rond en groot, licht en glanzend in de donkerblauwe lucht.
“Daar heb je haar weer van de andere kant!” zei de sneeuwman. Hij dacht dat het de zon was, die weer terugkwam.
“Ik heb haar dat gloeien afgeleerd! Nu mag zij daar hangen en mij bijlichten, dat ik mijzelf kan zien. Als ik maar wist wat ik moest doen om mij te verplaatsen! Ik wou me zo graag verplaatsen! Als ik dat kon, ging ik op het ijs glijden, zoals ik die jongens zag doen; maar ik weet niet hoe ik lopen moet.”
“Wég! Wég!” kefte de oude kettinghond. Hij was een beetje schor sedert de tijd dat hij kamerhond was geweest en onder de kachel had gelegen. “De zon zal je wel leren lopen! Dat heb ik gezien van je voorganger en van zijn voorganger; weg, weg! en weg zijn ze allemaal!”
“Ik begrijp je niet, kameraad!” zei de sneeuwman “Moet die daarboven, mij leren lopen?” Hij bedoelde de maan. “Ja, die heeft gelopen, toen ik haar te strak aankeek, nu komt ze aansluipen van de andere kant.”
“Je weet niks!” zei de hond, “maar je bent ook nog maar zo pas in elkaar geplakt! Wie je daar nu ziet heet ‘maan’ en wie weg is was de ‘zon’ en die komt morgen terug en die zal je wel laten lopen tot in de gracht. Wij krijgen gauw ander weer, dat kan ik merken aan mijn linkerachterpoot, die steekt. Het weer gaat omslaan.”
“Ik begrijp hem niet!” zei de sneeuwman “Maar ik heb het gevoel of het iets onaangenaams is, dat hij me zegt. En die gloeide en onderging en die hij de zon noemt, is ook mijn vriendin niet, dat merk ik wel.”
“Wég! Wég!” kefte de waakhond, draaide driemaal om zichzelf heen en ging toen in zijn hok liggen slapen.
Er kwam werkelijk verandering van weer. Een dikke, klamme mist legde zich ’s morgens vroeg over de hele streek; later trok hij weer op. De wind was ijzig koud. Het vroor hard. Maar wat een gezicht was dat, toen de zon opkwam! Alle bomen en bosjes waren bedekt met rijp. Het was als een heel bos van wit koraal, het was alsof alle takken beladen waren met stralendwitte bloemen. De oneindig vele witte takjes, die men in de zomer niet kan zien door alle bladeren, kwamen nu alle duidelijk uit; het was als een knipsel; zo schitterend wit, alsof een witte glans uitstroomde uit iedere tak. De treurberk bewoog in de wind; er was leven in de bomen, als in de zomer; het was een wonderbare pracht! En toen de zon erover scheen, o, wat een gefonkel! Het leek wel bepoeierd met diamantstof. En in het sneeuwdek dat over de aarde lag, schitterden de grote diamanten. Men zou ook kunnen denken dat er talrijke lichtjes brandden, nog witter dan de sneeuw zelf.
wordt vervolgd
(naar Hans Christian Andersen)
“Ik kraak er zo lekker van, zo koud als het is!” zei de sneeuwman. “De wind kan toch echt leven in iemand bijten! En wat doet die gloeier daar!” Hij bedoelde de zon, die juist onderging.
“Zij krijgt mij toch niet aan ’t knipogen, ik kan mijn scherven best vasthouden!”
Dat waren de driehoekige scherven van een dakpan, die hij als ogen had. De mond was een stuk van een oude hark, daarom had hij tanden.
Hij was geboren onder hoerageroep van de jongens, en begroet door gerinkel van belletjes en zweepgeknal vanuit sleetjes. De zon ging onder, de volle maan kwam op, rond en groot, licht en glanzend in de donkerblauwe lucht.
“Daar heb je haar weer van de andere kant!” zei de sneeuwman. Hij dacht dat het de zon was, die weer terugkwam.
“Ik heb haar dat gloeien afgeleerd! Nu mag zij daar hangen en mij bijlichten, dat ik mijzelf kan zien. Als ik maar wist wat ik moest doen om mij te verplaatsen! Ik wou me zo graag verplaatsen! Als ik dat kon, ging ik op het ijs glijden, zoals ik die jongens zag doen; maar ik weet niet hoe ik lopen moet.”
“Wég! Wég!” kefte de oude kettinghond. Hij was een beetje schor sedert de tijd dat hij kamerhond was geweest en onder de kachel had gelegen. “De zon zal je wel leren lopen! Dat heb ik gezien van je voorganger en van zijn voorganger; weg, weg! en weg zijn ze allemaal!”
“Ik begrijp je niet, kameraad!” zei de sneeuwman “Moet die daarboven, mij leren lopen?” Hij bedoelde de maan. “Ja, die heeft gelopen, toen ik haar te strak aankeek, nu komt ze aansluipen van de andere kant.”
“Je weet niks!” zei de hond, “maar je bent ook nog maar zo pas in elkaar geplakt! Wie je daar nu ziet heet ‘maan’ en wie weg is was de ‘zon’ en die komt morgen terug en die zal je wel laten lopen tot in de gracht. Wij krijgen gauw ander weer, dat kan ik merken aan mijn linkerachterpoot, die steekt. Het weer gaat omslaan.”
“Ik begrijp hem niet!” zei de sneeuwman “Maar ik heb het gevoel of het iets onaangenaams is, dat hij me zegt. En die gloeide en onderging en die hij de zon noemt, is ook mijn vriendin niet, dat merk ik wel.”
“Wég! Wég!” kefte de waakhond, draaide driemaal om zichzelf heen en ging toen in zijn hok liggen slapen.
Er kwam werkelijk verandering van weer. Een dikke, klamme mist legde zich ’s morgens vroeg over de hele streek; later trok hij weer op. De wind was ijzig koud. Het vroor hard. Maar wat een gezicht was dat, toen de zon opkwam! Alle bomen en bosjes waren bedekt met rijp. Het was als een heel bos van wit koraal, het was alsof alle takken beladen waren met stralendwitte bloemen. De oneindig vele witte takjes, die men in de zomer niet kan zien door alle bladeren, kwamen nu alle duidelijk uit; het was als een knipsel; zo schitterend wit, alsof een witte glans uitstroomde uit iedere tak. De treurberk bewoog in de wind; er was leven in de bomen, als in de zomer; het was een wonderbare pracht! En toen de zon erover scheen, o, wat een gefonkel! Het leek wel bepoeierd met diamantstof. En in het sneeuwdek dat over de aarde lag, schitterden de grote diamanten. Men zou ook kunnen denken dat er talrijke lichtjes brandden, nog witter dan de sneeuw zelf.
wordt vervolgd
walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone...
And you'll never walk alone...
-
Robol - Lid geworden op: 25 dec 2004, 14:48
- Locatie: Beringen
De sneeuwman (2)
“Wat een heerlijkheid!” zei een jong meisje, dat met een jonge man in de tuin kwam. Ze bleven juist bij de sneeuwman staan, waar ze keken naar de schitterende bomen.
“Zoiets moois zie je zelfs in de zomer niet!” zei ze en haar ogen straalden.
“En zo’n kerel, als die daar heb je in de zomer ook niet!” zei de jonge man en wees op de sneeuwman,“Hij is voortreffelijk!”
Het meisje lachte, knikte tegen de sneeuwman en huppelde toen over de sneeuw weg. Het kraakte onder hun voeten, of ze op stijfsel liepen.
“Wie waren die twee?” vroeg de sneeuwman aan de kettinghond, “jij bent langer hier dan ik, ken je ze?”
“Zeker doe ik dat!” zei de kettinghond, “zij heeft mij geaaid en ze heeft me een bot gegeven. Die bijt ik niet!”
“Maar wat stellen ze voor?” vroeg de sneeuwman.
“Verrrrrrrrrr-liefden!” zei de hond, “ ze gaan in een hok wonen en dan kluiven ze samen botten. Wég! Wég!”
“Hebben die twee zoveel te betekenen als jij en ik?” vroeg de sneeuwman.
“Die horen bij de familie!” zei de kettinghond “’t is wel een bitter klein beetje, wat men weet als men de vorige dag geboren is, dat zie ik aan jou; Ik heb de jaren en de wijsheid; ik ken ze allemaal hier op de plaats. En er was een tijd dat ik hier niet aan een ketting lag in de kou…Wég! Weg!”
“De kou is heerlijk!” zei de sneeuwman “Vertel! Vertel! Maar je moet zo niet met je ketting rammelen, want dan knakt het in mij!”
“Wég! Wég!” kefte de hond “Eerst was ik een jong hondje, een allerliefst beestje, zeiden ze allemaal; toen lag ik op een fluwelen stoel binnen bij de familie en op schoot bij de alleropperste van de familie; ik werd op mijn snoetje gekust; en met een geborduurde zakdoek werden mijn pootjes afgeveegd; ik heette ‘lieverdje’ en ‘snoetepoetje’, maar op het laatst werd ik hen te groot en gaven ze mij aan de huishoudster. Toen kwam ik in het souterrain! Je kunt er van jou plaats net inkijken; je kunt precies het plaatsje zien, waar ik baas was, want dat was ik bij de huishoudster. Het was wel wat minder voornaam dan boven, maar het was hier gezelliger. Ik werd niet opgepakt en rondgesleept door de kinderen zoals daar. Ik kreeg even goed eten als vroeger, en veel meer. Ik had mijn eigen kussen, - en dan was er de kachel Dat is in deze tijd van het jaar het allerheerlijkste wat er te bedenken is; ik kroop er helemaal onder, dat ik niet meer te zien was. O, die kachel! Daar droom ik nogwel eens van…Wég! Wég!”
“Is een kachel zo mooi om te zien,” vroeg de sneeuwman, “lijkt hij op mij?”
“Hij is precies het tegenovergestelde van jou! Pikzwart is hij! En hij heeft een lange hals en een koperen knop. Hij eet brandstof zo, dat het vuur hem uit de mond slaat. Je moet altijd dicht bij hem gaan, vlak naast hem, of er helemaal onder, dat is een allerheerlijkst gevoel! Je moet hem, van waar jij staat, door het raam heen kunnen zien.”
En de sneeuwman keek en inderdaad hij zag een zwart, glimmend gepoetst voorwerp met een koperen knop, het vuur straalde er beneden uit. De sneeuwman werd heel wonderlijk te moede; hij kreeg een gewaarwording die hij zelf niet begreep, maar dat alle mensen kennen, als ze geen sneeuwmannen zijn.
“En waarom heb je haar verlaten?” vroeg de sneeuwman. Hij voelde dat het een vrouwelijk wezen moest zijn. “Hoe kan je zo’n goede plaats verlaten?”
“Dat moest ik wel,” zei de hond “zij gooiden mij naar buiten en legden me hier vast aan de ketting. Ik had de jongste jonker in zijn been gebeten, omdat hij het been had weggegooid, waar ik op knauwde; en ‘been om been’ dacht ik! Maar dat namen ze me kwalijk en sedert die tijd heb ik hier vastgezeten en mis ik mijn heldere stem, hoor maar hoe schor ik ben…Wég! Wég! Dat was het eind van de geschiedenis…”
wordt vervolgd
“Wat een heerlijkheid!” zei een jong meisje, dat met een jonge man in de tuin kwam. Ze bleven juist bij de sneeuwman staan, waar ze keken naar de schitterende bomen.
“Zoiets moois zie je zelfs in de zomer niet!” zei ze en haar ogen straalden.
“En zo’n kerel, als die daar heb je in de zomer ook niet!” zei de jonge man en wees op de sneeuwman,“Hij is voortreffelijk!”
Het meisje lachte, knikte tegen de sneeuwman en huppelde toen over de sneeuw weg. Het kraakte onder hun voeten, of ze op stijfsel liepen.
“Wie waren die twee?” vroeg de sneeuwman aan de kettinghond, “jij bent langer hier dan ik, ken je ze?”
“Zeker doe ik dat!” zei de kettinghond, “zij heeft mij geaaid en ze heeft me een bot gegeven. Die bijt ik niet!”
“Maar wat stellen ze voor?” vroeg de sneeuwman.
“Verrrrrrrrrr-liefden!” zei de hond, “ ze gaan in een hok wonen en dan kluiven ze samen botten. Wég! Wég!”
“Hebben die twee zoveel te betekenen als jij en ik?” vroeg de sneeuwman.
“Die horen bij de familie!” zei de kettinghond “’t is wel een bitter klein beetje, wat men weet als men de vorige dag geboren is, dat zie ik aan jou; Ik heb de jaren en de wijsheid; ik ken ze allemaal hier op de plaats. En er was een tijd dat ik hier niet aan een ketting lag in de kou…Wég! Weg!”
“De kou is heerlijk!” zei de sneeuwman “Vertel! Vertel! Maar je moet zo niet met je ketting rammelen, want dan knakt het in mij!”
“Wég! Wég!” kefte de hond “Eerst was ik een jong hondje, een allerliefst beestje, zeiden ze allemaal; toen lag ik op een fluwelen stoel binnen bij de familie en op schoot bij de alleropperste van de familie; ik werd op mijn snoetje gekust; en met een geborduurde zakdoek werden mijn pootjes afgeveegd; ik heette ‘lieverdje’ en ‘snoetepoetje’, maar op het laatst werd ik hen te groot en gaven ze mij aan de huishoudster. Toen kwam ik in het souterrain! Je kunt er van jou plaats net inkijken; je kunt precies het plaatsje zien, waar ik baas was, want dat was ik bij de huishoudster. Het was wel wat minder voornaam dan boven, maar het was hier gezelliger. Ik werd niet opgepakt en rondgesleept door de kinderen zoals daar. Ik kreeg even goed eten als vroeger, en veel meer. Ik had mijn eigen kussen, - en dan was er de kachel Dat is in deze tijd van het jaar het allerheerlijkste wat er te bedenken is; ik kroop er helemaal onder, dat ik niet meer te zien was. O, die kachel! Daar droom ik nogwel eens van…Wég! Wég!”
“Is een kachel zo mooi om te zien,” vroeg de sneeuwman, “lijkt hij op mij?”
“Hij is precies het tegenovergestelde van jou! Pikzwart is hij! En hij heeft een lange hals en een koperen knop. Hij eet brandstof zo, dat het vuur hem uit de mond slaat. Je moet altijd dicht bij hem gaan, vlak naast hem, of er helemaal onder, dat is een allerheerlijkst gevoel! Je moet hem, van waar jij staat, door het raam heen kunnen zien.”
En de sneeuwman keek en inderdaad hij zag een zwart, glimmend gepoetst voorwerp met een koperen knop, het vuur straalde er beneden uit. De sneeuwman werd heel wonderlijk te moede; hij kreeg een gewaarwording die hij zelf niet begreep, maar dat alle mensen kennen, als ze geen sneeuwmannen zijn.
“En waarom heb je haar verlaten?” vroeg de sneeuwman. Hij voelde dat het een vrouwelijk wezen moest zijn. “Hoe kan je zo’n goede plaats verlaten?”
“Dat moest ik wel,” zei de hond “zij gooiden mij naar buiten en legden me hier vast aan de ketting. Ik had de jongste jonker in zijn been gebeten, omdat hij het been had weggegooid, waar ik op knauwde; en ‘been om been’ dacht ik! Maar dat namen ze me kwalijk en sedert die tijd heb ik hier vastgezeten en mis ik mijn heldere stem, hoor maar hoe schor ik ben…Wég! Wég! Dat was het eind van de geschiedenis…”
wordt vervolgd
walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone...
And you'll never walk alone...
-
Robol - Lid geworden op: 25 dec 2004, 14:48
- Locatie: Beringen
De sneeuwman (3)
De sneeuwman luisterde niet meer; Hij keek alsmaar naar de souterrain van de huishoudster, in de kamer, waar de kachel stond op zijn vier ijzeren poten en zo groot leek als de sneeuwman zelf.
“Het kraakt zo wonderlijk in mij,” zei hij “Zal ik daar ooit binnenkomen? Het is een onschuldige wens en onschuldige wensen moeten toch zeker vervuld worden. Het is mijn hoogste wens, mijn enige wens en het zou haast onrechtvaardig zijn, als die niet ingewilligd werd. Ik moet naar binnen, ik moet bij haar zijn, al moest ik de ruit stuk slaan.”
“Daar kom je nooit in,” zei de waakhond, “als je bij de kachel kwam was je weg, weg!”
“Ik ben zo goed als weg!” zei de sneeuwman “ik breek doormidden, geloof ik!” De hele dag stond de sneeuwman door het raam naar binnen te kijken. In de schemering leek de kamer nog veel uitnodigender; het straalde zo liefelijk uit de kachel, zo schijnt de maan niet en de zon niet, neen, zo kan alleen een kachel stralen, als er wat in zit.
Als de deur openging, sloeg de vlam eruit, dat was zijn vaste gewoonte; de sneeuwman bloosde er van in zijn witte gezicht en het lichtte rood, zelfs tot over zijn borst.
“Ik houd het niet uit!” zei hij “wat staat het haar goed, als zij haar tong uitsteekt!” De nacht was lang, maar niet voor de sneeuwman; hij was vervuld van zijn eigen heerlijke gedachten, en die vroren dat zij kraakten.
’s Morgens waren de ruiten van het souterrain bevroren, er stonden de mooiste bloemen op die een sneeuwman maar verlangen kon, maar ze verstopten de kachel. De ruiten wilden maar niet ontdooien, hij kon haar maar niet te zien krijgen. Het kraakte, het knerpte, het was juist het weer waarin een sneeuwman zich lekker moet voelen, maar hij voelde zich niet lekker. Hij zou gelukkig moeten zijn, maar hij was niet gelukkig; hij had kachelverlangen.
“Dat is een lelijke ziekte voor een sneeuwman,” zei de waakhond, “ik heb er ook aan gesukkeld, maar ik ben het te boven gekomen; weg! weg! Nu komt er ander weer.”
En er kwam ander weer, het ging dooien.
De dooi nam toe, de sneeuwman nam af. Hij zei niets, hij klaagde niet, en dat is het echte bewijs.
Eindelijk viel hij om. Er stak iets als een bezemsteel in de lucht, waar hij gestaan had, daar hadden de jongens hem omheen gemaakt.
“Nu begrijp ik het van dat verlangen,” zei de waakhond, de sneeuwman had een kachelpook in zijn lijf, en die heeft zich in hem geroerd, nu is het geleden: weg! weg!””
En gauw was ook de winter geleden. “Wég! Wég!” kefte de hond; maar de kleine meisjes op het kasteel zongen:
“Ga nu maar bloeien, geurig kruid!
Wilg, hang je wollen wantjes uit.
Als koekoek, leeuw’rik zingen gaan,
doet lente februari aan.
En ik zing ook: koekoek, kwiewiet,
kom lieve zon, verhoor ons lied!”
En toen dacht er niemand meer aan de sneeuwman.
En ik hou van de sprookjes van Andersen!
Robbe
De sneeuwman luisterde niet meer; Hij keek alsmaar naar de souterrain van de huishoudster, in de kamer, waar de kachel stond op zijn vier ijzeren poten en zo groot leek als de sneeuwman zelf.
“Het kraakt zo wonderlijk in mij,” zei hij “Zal ik daar ooit binnenkomen? Het is een onschuldige wens en onschuldige wensen moeten toch zeker vervuld worden. Het is mijn hoogste wens, mijn enige wens en het zou haast onrechtvaardig zijn, als die niet ingewilligd werd. Ik moet naar binnen, ik moet bij haar zijn, al moest ik de ruit stuk slaan.”
“Daar kom je nooit in,” zei de waakhond, “als je bij de kachel kwam was je weg, weg!”
“Ik ben zo goed als weg!” zei de sneeuwman “ik breek doormidden, geloof ik!” De hele dag stond de sneeuwman door het raam naar binnen te kijken. In de schemering leek de kamer nog veel uitnodigender; het straalde zo liefelijk uit de kachel, zo schijnt de maan niet en de zon niet, neen, zo kan alleen een kachel stralen, als er wat in zit.
Als de deur openging, sloeg de vlam eruit, dat was zijn vaste gewoonte; de sneeuwman bloosde er van in zijn witte gezicht en het lichtte rood, zelfs tot over zijn borst.
“Ik houd het niet uit!” zei hij “wat staat het haar goed, als zij haar tong uitsteekt!” De nacht was lang, maar niet voor de sneeuwman; hij was vervuld van zijn eigen heerlijke gedachten, en die vroren dat zij kraakten.
’s Morgens waren de ruiten van het souterrain bevroren, er stonden de mooiste bloemen op die een sneeuwman maar verlangen kon, maar ze verstopten de kachel. De ruiten wilden maar niet ontdooien, hij kon haar maar niet te zien krijgen. Het kraakte, het knerpte, het was juist het weer waarin een sneeuwman zich lekker moet voelen, maar hij voelde zich niet lekker. Hij zou gelukkig moeten zijn, maar hij was niet gelukkig; hij had kachelverlangen.
“Dat is een lelijke ziekte voor een sneeuwman,” zei de waakhond, “ik heb er ook aan gesukkeld, maar ik ben het te boven gekomen; weg! weg! Nu komt er ander weer.”
En er kwam ander weer, het ging dooien.
De dooi nam toe, de sneeuwman nam af. Hij zei niets, hij klaagde niet, en dat is het echte bewijs.
Eindelijk viel hij om. Er stak iets als een bezemsteel in de lucht, waar hij gestaan had, daar hadden de jongens hem omheen gemaakt.
“Nu begrijp ik het van dat verlangen,” zei de waakhond, de sneeuwman had een kachelpook in zijn lijf, en die heeft zich in hem geroerd, nu is het geleden: weg! weg!””
En gauw was ook de winter geleden. “Wég! Wég!” kefte de hond; maar de kleine meisjes op het kasteel zongen:
“Ga nu maar bloeien, geurig kruid!
Wilg, hang je wollen wantjes uit.
Als koekoek, leeuw’rik zingen gaan,
doet lente februari aan.
En ik zing ook: koekoek, kwiewiet,
kom lieve zon, verhoor ons lied!”
En toen dacht er niemand meer aan de sneeuwman.
En ik hou van de sprookjes van Andersen!
Robbe
walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone...
And you'll never walk alone...
-
Bosrankje - Lid geworden op: 20 dec 2005, 20:42
- Locatie: Antwerpen
Beste Robbe,
Ik hou ook heel veel van sprookjes en vooral die
van Hans Christiaan Andersen, zelfs lijkt het een
beetje kinderachtig voor sommige mensen die de
betekenis ervan niet begrijpen !
Zij hebben het kind in zichzelf vergeten, verloren...
Spijtig voor hen want het zou hen helpen in al de
moeilijke momenten van hun leven. Maar zij vinden
de sleutel niet meer......
Ik wou tussen Kerst en Nieuwjaar, een heel triestig
maar prachtig sprookje van Andersen hier plaatsen
maar door mijn gebroken pols is er veel niet gebeurd !
Het is : "Het meisje met de zwavelstokken" en ik hoop
dat het niet te laat is ! Morgen zal ik het dan plaatsen,ok ?
Groetjes in vrede en vriendschap van ons beiden
Ik hou ook heel veel van sprookjes en vooral die
van Hans Christiaan Andersen, zelfs lijkt het een
beetje kinderachtig voor sommige mensen die de
betekenis ervan niet begrijpen !
Zij hebben het kind in zichzelf vergeten, verloren...
Spijtig voor hen want het zou hen helpen in al de
moeilijke momenten van hun leven. Maar zij vinden
de sleutel niet meer......
Ik wou tussen Kerst en Nieuwjaar, een heel triestig
maar prachtig sprookje van Andersen hier plaatsen
maar door mijn gebroken pols is er veel niet gebeurd !
Het is : "Het meisje met de zwavelstokken" en ik hoop
dat het niet te laat is ! Morgen zal ik het dan plaatsen,ok ?
Groetjes in vrede en vriendschap van ons beiden
Ik hou van het leven en geloof in de mensen !
Schrijven is als vrijen met de schoonheid van
woord en zin.....
Schrijven is als vrijen met de schoonheid van
woord en zin.....
-
hilde m - Lid geworden op: 19 feb 2007, 07:49
- Locatie: puurs 2870
Brrr....wat is het koud
en ook zo mooi buiten.
Ik kijk door de ruiten
naar de bomen in het bos.
Een waterig zonnetje aan de hemel
doorboort de dikke nevel.
Alles is bedekt met
een witte coating,
prachtig, vol winterse sfeer.
Ik heb zin in een wandeling
'k laat de auto staan
om door het bos
naar de bakker te gaan.
Met m'n wantjes aan
en m'n mutske op
wandel ik door een sprookjesbos
Echt tof.
en ook zo mooi buiten.
Ik kijk door de ruiten
naar de bomen in het bos.
Een waterig zonnetje aan de hemel
doorboort de dikke nevel.
Alles is bedekt met
een witte coating,
prachtig, vol winterse sfeer.
Ik heb zin in een wandeling
'k laat de auto staan
om door het bos
naar de bakker te gaan.
Met m'n wantjes aan
en m'n mutske op
wandel ik door een sprookjesbos
Echt tof.
zeg niet het glas is halfleeg, zeg het is nog halfvol.






