Waar vandaan: Boek > De Belgen in Engeland 1940-1945 > Besluit

De Belgen in Engeland 1940-1945

INHOUD "De Belgen in Engeland"

osteo6 Woord vooraf
osteo6 Dankwoord
osteo6 Inleiding. De Belgen in Engeland
osteo6
Deel 1. Ontreddering (1940-1941)
osteo6
Deel 2. Wederopstanding (1942-1943)
osteo6
Deel 3. Overwinning (1944-1945)
osteo6 Besluit. De Belgen ná Engeland...
osteo6 Bibliografie

19,95 € - 218 pagina's
Auteur: Frank Decat
Uitgeverij: Lannoo
 
Bestel/koop boek, klik hier.

<<< Vorige pagina

Besluit De Belgen ná Engeland…

De Tweede Wereldoorlog was een sleutelperiode in de geschiedenis van België en van het Belgische leger. Tijdens de vijf jaar na de capitulatie van mei 1940 onderging de strijdmacht immers een ingrijpende metamorfose, waardoor ze op verschillende vlakken fundamenteel verschilde van het leger dat in 1918 mee de Eerste Wereldoorlog had gewonnen. De voortrekkers waren de militairen van de land-, lucht- en zeemacht die naar Groot-Brittannië waren getrokken en aan Britse zijde de oorlog hadden voortgezet. Zij hadden er de knepen van de moderne oorlogvoering geleerd en gestreden met het nieuwste wapentuig. Het Britse materieel bleef overigens tot in de jaren vijftig in gebruik. Het meest in het oog wellicht sprong de Britse platte helm, die overal – behalve bij de Rijkswacht – de vertrouwde Adrianhelm verving.

Veel belangrijker dan het dragen van een nieuw type helm was het feit dat de Belgische Landmacht in 1945 volledig gemotoriseerd was. De vervanging van het paard door lichte pantservoertuigen en vrachtwagens had zich al voor de oorlog ingezet en had geleid tot de volledige mechanisering van het cavaleriekorps. De Belgische artillerie echter was tijdens de Achttiendaagse Veldtocht nog voor het grootste deel aangewezen op paardentractie. Ook de andere krijgsmachtonderdelen hadden in mei 1940 niet bepaald een modern uitzicht. Zo verplaatsten de meeste Belgische infanterieregimenten zich op dezelfde wijze als de legioenen van Caesar en de Grande Armée van Napoleon: te voet. En het Militair Vliegwezen beschikte, naast een handvol Hurricanejagers en de min of meer moderne Battlebommenwerpers, over toestellen die qua concept en prestaties eerder in de Eerste dan in de Tweede Wereldoorlog thuishoorden. Dat de Luchtvaart-‘regimenten’ in 1940 organiek deel uitmaakten van de Landmacht, getuigde ook niet van een moderne zienswijze op dit beslissende wapen. En de enkele aftandse en inderhaast bewapende vaartuigen die in 1940 voor de Belgische kust voeren, konden bezwaarlijk een Zeemacht worden genoemd.

1946 was bijgevolg een belangrijk jaar voor de Belgische strijdkrachten. Toen werden een autonome Lucht- en Zeemacht opgericht, geleid door mensen die in Groot-Brittannië hadden gezeten. De bemanningen van de mijnenvegers zouden de knowhow die ze tijdens de oorlog hadden verworven na 1945 trouwens meer dan nodig hebben. Heel wat mijnen voor de kust en in het estuarium van de Schelde waren immers nog niet opgeruimd. Ook de ontmijners van de Landmacht hadden nog handen vol werk. Enkelen zouden trouwens het leven laten tijdens de dienst. Omdat België voor de Tweede Wereldoorlog nog geen marine had, bestond het kader uit relatief jonge mannen. Zelfs ‘opperbevelhebber’ Georges Timmermans was in 1946 nog maar 47 jaar. De Belgische Luchtmacht – de term dateert pas van januari 1949 – bood een gelijksoortig beeld. De eerste stafchef, RAF-veteraan Lucien Leboutte, kon rekenen op een professioneel kader van vliegend en niet-vliegend personeel dat het vak in Groot-Brittannië had geleerd. Een aantal piloten werd kort na de oorlog trouwens opnieuw naar de overkant van het Kanaal gestuurd voor de omschakeling op straaljager.

Bij de Landmacht, het oudste én grootste krijgsmachtonderdeel, verliep de overstap naar ‘de moderne tijd’ wat stroever. De nieuwe uitrusting en de daaraan gekoppelde Britse tactieken en instructiemethodes vergden immers flink wat aanpassing én een mentaliteitswijziging. Anders dan bij de Lucht- en Zeemacht hadden de meeste beroepsofficieren vijf jaar in Duitse krijgsgevangenschap doorgebracht. Voor hen was de tijd dus in zekere zin stil blijven staan.

Een deel van de oude garde kon maar moeilijk wennen aan het Britse meritocratische systeem. Dat botste immers met de tradities van ‘l’armée de papa’, waarin de bevorderingen bepaald werden door anciënniteit en… connecties. Die praktijk keerde overigens terug naarmate de oorlog verder af kwam te liggen. Jean Piron, begin 1943 ‘slechts’ majoor, werd in december 1945 tot generaal bevorderd. De benoeming kwam er mede onder druk van de publieke opinie en ze deed wellicht menig officier de wenkbrauwen fronsen. Anderzijds waren er ook ‘Engelandveteranen’ die aan het front hun sporen hadden verdiend en die bijgevolg waren opgeklommen op de hiërarchische ladder, maar van wie de intellectuele bagage niet navenant was.
Enkele maanden opleiding aan een Britse Officer Cadet Training Unit (OCTU) kon de jarenlange academische vorming aan de Koninklijke Militaire School niet compenseren.

Een half jaar na de bevrijding was het effectief van de strijdkrachten vertienvoudigd. De scholing van officieren én onderofficieren vormde dan ook een prioriteit voor de legerleiding. Naar het model van het Staff College richtte Engelandveteraan Charles Cumont in Brussel de Ecole Tactique de Toutes Armes (ETTA) op. Een Britse onderofficier bracht er de Belgische officieren onder meer de kneepjes van de dril bij. Cumont was ook de initiatiefnemer van de vermaarde Infanterieschool in Aarlen. Daarnaast openden de bestaande academische opleidingsinstituten na de oorlog vrij snel hun deuren: de Militaire School in januari 1946 en de Krijgsschool in september 1947.

Een aantal officieren van het vooroorlogse Belgische leger verliet echter de dienst of werd subtiel weggepromoveerd. Anderen werkten mee aan de verdere uitbouw van de krijgsmacht. Een van hen was majoor Albert Crahay. Hij vertrok onmiddellijk na zijn krijgsgevangenschap naar het British Army of the Rhine om zich de Britse instructiemethodes en organisatie eigen te maken. In 1947 volgde hij cursussen aan het vermaarde Britse Camberley Staff College. De cursisten oefenden daar met diverse wapens en ze kregen er heel realistische trainingen – zo werd er onder meer een opstand in een kolonie gesimuleerd. Op die wijze wisten Crahay en vele andere ex-krijgsgevangenen hun ‘achterstand’ in te halen en zich te integreren in de gemoderniseerde Belgische Landmacht. Crahay zou trouwens van 1950 tot april 1951 op voorbeeldige wijze het vrijwilligersbataljon in Korea leiden. Dat deed ook zijn opvolger, luitenant-kolonel Vivario. Ook hij had vijf jaar in Duitse krijgsgevangenschap doorgebracht.

Voor de tienduizenden dienstplichtigen veranderde er echter niet zo veel. Er was weliswaar enige aandacht voor de ‘welfare’ van de troep, maar de eerste lichtingen na de oorlog brachten hun diensttijd door in vaak lamentabele omstandigheden. Het volstaat om het boek En we zijn er van de klas van Vic De Donder te lezen om zich daar een beeld van te vormen. In een verklaring van 27 mei 1948 gaf minister van Defensie kolonel Defraiteur bovendien aan dat de levering van wapens en andere uitrusting een van de opvallendste pijnpunten was van het naoorlogse Belgische leger.

Pas vanaf 1950 kwam daar geleidelijk verandering in. Dat had te maken met de oprichting van de door de Verenigde Staten beheerste NAVO en met de oorlog in Korea. Het Belgische leger hield op een Brits hulpleger te zijn en werd op Amerikaanse leest geschoeid. Zo was er onder meer de aankoop van heel wat wapentuig in de Verenigde Staten. In volle Koreaanse oorlog werd de Belgische cavalerie uitgerust met middelzware tanks van het type Patton en de regimenten commando en para fusioneerden tot een grote eenheid special forces naar Amerikaans model: het regiment paracommando. Zijn eerste bevelhebber was Georges Danloy, de ‘founding father’ van de Belgische commando’s.

De expertise van Danloy en vele andere (onder)officieren die tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de zijde van de Britten hadden gestreden, zou ook in de jaren vijftig en zestig van groot nut zijn. Een aantal Engelandveteranen trok na 1945 overigens opnieuw ten strijde en dat werd sommigen fataal. Zo was er commandoluitenant Pierre Beauprez, die in maart 1951 omkwam als eerste militair van het Koreabataljon. Majoor Roger Genis, een oudgediende van de Brigade Piron, overleefde Korea, maar sneuvelde in 1964 tijdens een missie in Kongo. Een van de allerbekendste Kongoveteranen was wellicht kolonel Guy Weber. In 1944 was hij pelotonscommandant onder Piron en in de jaren zestig militair adviseur van Tshombé. Hij werd trouwens in die hoedanigheid in 2001 verhoord over de moord op Lumumba, veertig jaar eerder.

Heel wat Engelandveteranen kozen na de oorlog echter weer voor het burgerleven. Zo bijvoorbeeld Danloys collega Edouard Blondeel. Hij verliet in oktober 1946 het door hem opgerichte regiment SAS. En Jacques Wiener, stafofficier bij de Brigade Piron, stapte in de politiek en werd burgemeester van Bosvoorde. Ook Désiré Guillaume, in 1942 de eerste Belgische CO van 350 squadron, koos voor een politieke carrière en droeg de burgemeesterssjerp in Nijvel. Een van zijn piloten, Gabriel Seydel, bleef in Groot-Brittannië om er voor een bedrijf te werken en in 1951 verwierf hij de Britse nationaliteit. Ook Alexander Uydens, piloot bij het 349ste, werd Brits staatsburger.

De meesten bleven niet in Groot-Brittannië, maar ook zij behielden op de een of andere manier een band met het land. De Tweede Wereldoorlog had duizenden mannen – vaak jongvolwassenen die het grootste deel van hun leven nog voor zich hadden – diep getekend. Het delen van de vele gevaren, maar ook van de momenten van intense vreugde creëerde een sterk wij-gevoel, een ‘band of brothers’, om de woorden van bestsellerauteur Stephen Ambrose te gebruiken.

Volgens de in 2006 overleden Italiaanse oorlogscorrespondente en verzetsstrijdster uit de Tweede Wereldoorlog Oriana Fallaci hebben leven en overleven in oorlogstijd te maken met ‘passie’. Maar het is een soort passie die de op veiligheid berekende moderne westerse mens bijna totaal vreemd is. En naarmate de tijd verstrijkt en de Tweede Wereldoorlog verder in het verleden ligt, is er behalve fascinatie voor het gebeuren ook een gevoel van ‘Befremdung’ ontstaan tegenover de ervaringen van de oorlogsgeneratie. Dat is zeker zo in Vlaanderen, waar het nationale militaire verleden – trouwens voor een deel terecht – geassocieerd wordt met een manifeste francofonie. Een militair gekruid nationalisme is in Vlaanderen overigens nooit in de smaak gevallen, en gelukkig maar. Anderzijds is het zo dat de journalistieke en academische wereld, op enkele uitzonderingen na, de militaire geschiedenis de laatste decennia haast volledig hebben losgelaten. Dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld Groot-Brittannië, waar een aantal van de meest vooraanstaande historici actief is op het vlak van de studie van oorlog en oorlogvoering. Verklaart dat misschien waarom er in het overigens erg verdienstelijke compilatiewerk België tijdens de Tweede Wereldoorlog nauwelijks plaats is voor de Belgische strijdkrachten in Groot-Brittannië?(1)

Toch zijn de belevenissen van de Belgen in Groot-Brittannië vandaag niet helemaal in de historische vergeethoek geraakt. Zo berichtte een aantal Vlaamse kranten vorig jaar nog over eerste sergeant-vlieger Maurice Raes van 350 squadron. Hij kwam om in juni 1942, nadat zijn vliegtuig tegen een sperballon vloog en neerstortte op het oude slachthuis van Norwich. Maar liefst 64 jaar later wilde het stadsbestuur de Belgische RAF-man postuum eer bewijzen en er werd een straat naar hem vernoemd. De officiële plechtigheid in Norwich vond plaats op 10 oktober 2006, in aanwezigheid van enkele familieleden en een delegatie van de Belgische Luchtmacht.

Herdenkingen en plechtigheden hebben zeker hun waarde. Toch moet het besef dat we de gevoelens van de mensen die het allemaal zelf hebben meegemaakt, de tragiek en het heroïsme, nooit ten volle zullen kunnen vatten, ons tot een zekere bescheidenheid dwingen. Dat besef heeft ons tijdens ons onderzoek en tijdens het schrijven van ons verhaal geen enkel ogenblik losgelaten. Want hoezeer we ons ook onderdompelden in de wereld van zij die vochten tijdens het grootste conflict uit de geschiedenis, de échte aanblik van de oorlog, de chaos, de verminking, de geur van de dood… zijn nooit tot ons computerscherm doorgedrongen. De grote dichter en getuige van de Amerikaanse Burgeroorlog Walt Whitman schreef het al zowat anderhalve eeuw geleden: ‘The Real War will never get in the Books’…



Uittreksel uit boek "De Belgen in Engeland"
19,95 € - 218 pagina's
ISBN 978-90-209-6981-8

Auteur: Frank Decat
Uitgeverij: Lannoo

Boek verkrijgbaar bij

Azur, Bol.com, Cosmox, Fnac, Proxis, Standaard Boekhandel.

Bestel boek online via SeniorenNet

Pagina afgedrukt van http://www.SeniorenNet.be/BelgenInEngeland

<<< Vorige pagina...