Waar vandaan: Juridisch advies > Uitwegen: afsluiten en verharden!

Uitwegen: afsluiten en verharden!

Juridisch advies

< Vorige Archief Volgende >
     

Sedert meer dan 30 jaar neem ik uitweg over een naburig gele­gen perceel grond. Dit perceel werd onlangs verkocht en de nieuwe eigenaar meent dat hij het recht heeft om aan beide uitein­den van mijn uitweg een hek (of zelfs een poort) te plaatsen. Hij meent zelfs dat hij dit mag op slot doen! Kan u mij zeggen of deze nieuwe eigenaar effectief het recht heeft dit te doen? Bestaan hierover gevallen van rechtspraak? Deze uitweg is in slechte staat door het feit dat het om een gewone aardeweg gaat. Daarom zou ik willen weten of ik, als gebruiker van deze uitweg, het recht heb deze te verharden. Welke is de wettelijke breedte voor een uitweg?

Afsluiten van een uitweg

Wij merken op dat het hier om een zeer delicate kwestie gaat en dit door het feit dat deze problematiek niet concreet in de wetgeving is opgenomen. In de meeste gevallen is het de rech­ter die zich uitspreekt over dergelijke problemen en die dan oordeelt naargelang de feiten die zich hebben voorgedaan.

De wetsartikels die hier wel aan bod kunnen komen zijn de artikels 647, 701 en 682 van het Burgerlijk Wetboek.

Volgens artikel 647 mag iedere eigenaar zijn erf afsluiten, behoudens de in artikel 682 bepaalde uitzondering. Artikel 682 stelt dat iedereen recht heeft op een uitweg over de erven van zijn naburen indien zijn eigendom ingesloten is en dit reke­ning houdend met de normale bestemming van het ingesloten goed en met het normale gebruik dat ervan wordt gemaakt.

Daarnaast stelt artikel 701 dat de eigenaar van het dienstbare erf niets mag doen waardoor het gebruik van de erfdienstbaar­heid zou verminderen of ongemakkelijker zou worden gemaakt.

Het is dus moeilijk om al deze wetsartikels te combineren en toe te passen in uw geval. Men moet zijn toevlucht zoeken tot de rechtspraak, maar ook hier moet men vaststellen dat deze niet altijd unaniem is!

Een gedeelte van de rechtspraak neemt aan dat het plaatsen van een beweegbare en niet gesloten poort of hek, op zichzelf niet kan worden beschouwd als een hindernis die de uitoefening van de erfdienstbaarheid vermindert of ongemakkelijker maakt.

Volgens een andere strekking mag de afsluiting bestaan uit een gesloten poort of hek onder de voorwaarde een sleutel te overhandigen aan de eigenaar van het heersend erf, die dan de verplichting heeft de deur telkens te sluiten.

Kortom kan men stellen dat het hier steeds om een feitenkwes­tie gaat waarover de rechter zal moeten oordelen.

Er bestaat dus geen absolute zekerheid omtrent de uitspraak van de rechter, toch bestaat er meer kans dat de rechter het gebruik van een poort of hek aanvaardt dan dat hij het zou verbieden, tenzij er uiteraard een geschreven overeenkomst voorhanden is waarin duidelijk bepaald wordt dat de eigenaar van het goed bezwaard met de erfdienstbaarheid van uitweg zich elk recht ontzegt om gelijk welke soort van afsluiting te plaatsen.

Verharden van de uitweg

Overeenkomstig artikel 697 van het Burgerlijk Wetboek, heeft hij aan wie een erfdienstbaarheid verschuldigd is, het recht alle werken uit te voeren die nodig zijn voor het gebruik en het onderhoud van de erfdienstbaarheid.

Dit beginsel roept in de praktijk echter veel problemen op.

Immers, wanneer moet men een werk beschouwen "zijnde noodzake­lijk voor het gebruik en het onderhoud van de erfdienstbaar­heid?" Het spreekt vanzelf dat indien een dergelijke zaak aanhangig wordt gemaakt bij de rechter, alles zal afhangen van zijn vrije beoordeling.

Ook hier bestaat echter geen vaste rechtspraak, zodat in geval een dergelijke zaak voor de rechter komt, alles zal afhangen van de vrije beoordeling van de bevoegde rechter.

De vrederechter van het kanton van Ronse oordeelde reeds op datum van 24 mei 1966 dat : "de bezitter van een losweg op zijn kosten de losweg mag vereffenen en met steenslag mag verhar­den. De voet van het talud mag echter niet worden afge­stoken omdat hierdoor de losweg verbreed wordt."

Ons inziens is een dergelijke verharding van een uitweg toege­staan voor zover deze verharding noodzakelijk is voor het gebruik van de losweg.

De wettelijke breedte

Wat de wettelijke breedte van een uitweg betreft, bestaat er geen enkele wettelijke bepaling. Dit betekent dat geen enkele wet of reglement oplegt welke de breedte van een uitweg mag zijn.

Artikel 682, §1 van het Burgerlijk Wetboek stelt alleen dat men rekening moet houden met het normale gebruik van het ingesloten goed gelet op zijn normale bestemming.

Er bestaat wel rechtspraak die rekening houdt met het feit dat landbouwvoertuigen in beginsel slechts 3 meter breed mogen zijn. In de praktijk is het echter zo dat landbouwvoertuigen steeds breder worden, doch tot op heden is de rechtspraak nog niet happig om bredere uitwegen toe te staan.

Vrijdag 06 Maart 2009

 

 

rss