Waar vandaan: Juridisch advies > Maximale breedte voor een uitweg

Maximale breedte voor een uitweg

Juridisch advies

< Vorige Archief Volgende >
     

Er bereiken ons heel wat vragen omtrent "uitwegen". In vele gevallen gaat het over de breedte van een uitweg. Wat indien de persoon waaraan je uitweg verleend je komt vragen om nog meer van je eigendom af te staan om zijn uitweg te verbreden? In de meeste gevallen is de uitweg een drietal meter breed. Kan deze persoon je verplichten om deze uitweg te verbreden? Indien wel dan moet je zelf je hele omheining afbreken. Wie zal deze kosten dan betalen? Kan hij nu geen andere uitweg nemen? Kan je juridische stappen ondernemen?

In eerste instantie wensen wij hier op te merken dat men niet iemand kan verplichten om een uitweg breder te laten maken. Er wordt trouwens nergens in onze wetgeving bepaald dat een uitweg een welbepaalde breedte moet hebben; er wordt als het ware geen minimale, maar ook geen maximale breedte voorge­schre­ven.

Gaat het om een uitweg welke bij vonnis werd vastgesteld, dan moet men beroep doen op de artikels 682 en volgende van ons Burgerlijk Wetboek. Dit artikel 682, eerste paragraaf bepaalt namelijk dat men steeds recht heeft op een uitweg voor het normale gebruik van zijn ingesloten eigendom en rekening houdend met de bestemming van deze eigen­dom. Dit betekent dat er voor deze eigendom geen voldoen­de toegang bestaat tot de openbare weg en deze toegang niet kan ingericht worden zonder overdreven onkosten of ongemakken.

Indien nu blijkt dat op een bepaald moment de toegestane uitweg niet meer voldoende is, dan spreekt het voor zich dat de gebruiker van deze uitweg een aanpassing kan vragen.

Onze Hoven en Rechtbanken hebben zich al herhaaldelijke keren moeten uitspreken over dergelijke aanvragen tot aanpas­singen van een bestaande uitweg. In de meeste gevallen verde­digen zij de stelling dat niet altijd een bredere uitweg vereist is omdat "een rendabele exploitatie mogelijk is, ook zonder een beroep te doen op de meest moderne landbouwmachi­nes".

Artikel 683 van het Burgerlijk Wetboek stipuleert dat de uitweg dient bepaald te worden door de rechter op dermate wijze dat hij het minst schadelijk is; m.a.w. het is niet altijd de kortste afstand naar de openbare weg die telt.

Indien dus blijkt dat er nog een andere mogelijkheid tot uitweg bestaat, dan zal deze mogelijkheid moeten onderzocht worden. Artikel 684 stelt ook duidelijk dat de verleende uitweg op­houdt wanneer hij niet meer noodzakelijk is naar het voor­schrift van artikel 682 (zie hierboven).

Wat de kosten van het afbreken en verplaatsen van een afslui­ting betreft, kunnen deze onzes inziens niet afgewenteld worden op de aanvrager van de verbreding. De genieter van een uitweg is alleen maar gehouden tot het betalen van een vergoeding welke gelijk is aan de schade die hij door zijn gebruik van de uitweg berokkent.

Bij deze problemen kunnen inderdaad juridi­sche stappen ondernemen worden. Men kan steeds naar de vrede­rechter stappen en vragen om de uitweg over het andere perceel te verleggen. Het is dan aan de vrederechter om deze zaak te onderzoeken (ondermeer nagaan of een dergelijke uitweg niet minder schadelijk zal zijn dan de reeds bestaande) en om hierover dan een beslissing te nemen.

Vrijdag 17 Augustus 2007

 

 

rss